
Hij wist het, zij wist het.
Zij wisten het nog niet.
Het zou er eens van komen.
Het eens was nu reëel, met een
gebracht ontbijt.
Hij was gespannen zenuwachtig, zij
rustig en zeker.
Meestal was het omgekeerd.
En zij, zij waren opgewekt verrast.
Zij hadden de tafel gedekt,
strategisch opgesteld.
Zij praatten zonder remming, niet
echt verlegen om een vraag.
De oudste heel zelfzeker, zoals
altijd.
De jongste heel zichzelf, geen
vanzelfsprekendheid.
Hij deed het goed, wat zij op voorhand
wist.
Ze zien je graag zei hij
een
lach op zijn gezicht.
Ja, k weet het zei ze
een lach
op haar gezicht.
Ze wist nog zoveel meer.
Het afscheid was charmant.
Hij overdonderd, even de kluts
kwijt.
Zij wilden zoenen, hij had het
niet zien aankomen.
En zij, zij genoot
. gaf hem de
knuffel die hij, overrompeld, bijna vergeten was.
|