Eeuwen
geleden leek het haar,
dat ze er
nog was, hier in dat ene kleine bos.
Het was
nochtans iets minder dan een jaar geleden,
dat net
op deze plek,
tussen de
hoge, fluisterende bomen,
een
kleine zonnebloem haar plaats gevonden had.
Het was
er zoveel groener nu,
en
donkerder door overvloed aan blad en varen,
herinnering
herleefde,
geur en
herkenbare geluiden,
een uil,
t gezoem van muggen,
alles
leek anders en toch weer niet.
Zonder te
zoeken,
betraden
ze het pad van toen,
alsof het
gisteren was,
genietend
van mekaar,
genietend
van genomen tijd,
en zelfs
de zon kwam kijken.
En toen
ze in zijn mooie blauwe ogen keek,
zag ze
het
het was
er altijd al,
zelfs in
de stilste stilte.
Zn
veilige armen om haar heen,
vertelde
hij wat hem was opgevallen:
ze had
haar oortjes nooit meer in bij hem,
muziek
waarin ze vluchtte,
wanneer
het niet goed ging met haar.
Zelf had
ze er niet eens bij stilgestaan
maar t
bracht haar aan het denken.
Hij had
gelijk,
het
vluchten was voorbij.
Bij hem
had ze haar rust gevonden,
met
vallen en opstaan.
Oh ja, ze
zou nóg vallen,
maar
telkens ook weer opstaan.
Met en bij hem had ze zichzelf gevonden.