ik was kapot, gebroken. ik kon er niet meer tegen. elke dag werd ik wakker met de gedachte: ooh jammer weeral niet gestorven in mijn slaap. naar school gaan en doen alsof alles oké was. thuis komen en tegen je ouders zeggen hoe leuk het wel niet was. en s'avonds jezelf in slaap wenen. ik heb vaak aan zelfmoord gedacht. ik heb altijd volgehouden dat zelfmoord niets oplost, maar de dag dat je ruzie krijgt met de persoon waar je het meest om geeft word je gek van verdriet. ik heb in die tijd veel plannetjes gemaakt om celestine en mirjam te vermoorden en daarna zelfmoord te plegen. de dag dat ik echt van plan was om er eind aan te breien kregen celestine en mirjam ruzie. daardoor heb ik het toch nog kunnen volhouden.
het grappige van dit verhaal is , dat ouders altijd tegen mensen zeggen dat ze het kunnen ruiken als hun kind verdrietig is. dat is dus niet het geval. van al de mensen die ik ken heeft er nooit iemand iets door gehad. er is nooit iemand geweest die het zelf maar even gedacht heeft. mensen denken dat er veel mensen om hun geven. maar hoe ongelukkig je ook bent, mensen zien het niet, zelf de mensen die het dicht bij je staan voelen het verdriet niet. de zin in zelfmoord is daardoor zoveel groter. weten dat mensen zo met hun zelf bezig zijn dat ze het grootste verdriet niet zien. in dat hele jaar is er niemand geweest die ooit heeft gevraagd: en, zeg eens. hoe gaat het met je.