Ode aan mijn hart. Ik weet niet of ik jou iets te vertellen heb, of je hier iets kan zoeken ( of vinden ). Ik schrijf simpelweg over mijn deelname aan het leven en wat ik er niet van begrijp. Ik ben niet anders dan anderen, toch ben ik wereldvreemd.
Waarschijnlijk bewandel ik ook maar de weg van velen, toch ken ik enkel de mijne en die geef ik je. Ik kan niet raken wat in jou zit, ik kan niet aanvoelen welke woorden je thuis maken, ik wil alleen mijn woorden uit me schrijven opdat ze vrij kunnen zijn van de onmacht waarin ze mijn leven beklijven.
-Fortuna vitrea est, tum cum splendet, frangitur.-
(nota :teksten staan chronologisch, dus meest recente onderaan ).
13-05-2012
una promessa.
Ik zag haar weer, ze was nog zacht, zelfs zachter dan de laatste keer.. mijn thuiskomst vond ik in haar ogen, waarin ze me ooit gered heeft en herkende wat ik toen door zelfverlies niet kon ontcijferen. Ik liet haar gaan, daar ik geen kracht bezat om één slag in mijn hart op te wekken, -toen-
Tijd, waarom heb je mij haar gegeven toen je zelf nog minuten in het verleden sloeg. Had mij haar later gegeven, had mij haar eerder gegeven, ik had haar aangekund... Ik had onze waarheid erkend.
Weer laat ik haar gaan, omdat ze mij is afgeleerd, omdat ze gevonden werd waar ik haar had moeten vinden. Elke keer ik haar nu zie kijk ik naast haar in de tranen van een toekomst die zo graag de mijne was geweest.
Het is waar, denk ik, toch hoor ik me dingen zeggen die het tegendeel willen bewijzen. Ik luister naar haar en tel de woorden die me pijn doen. Het zijn er veel, denk ik. Ze ziet het en probeert te achterhalen welke uitdrukking op mijn gezicht staat, maar ik draai mijn hoofd, zet mijn kap op en kijk naar buiten, ze moet mijn tranen niet zien. Ik zeg iets over het weer - waarmee ik zo goed als toegeef dat er iets scheelt, want ik doe normaal geen weerpraatjes- en zij is zo attent om te doen alsof dat een dagelijks onderwerp is. Het is waar , denk ik, maar niet wat zij zegt. Plots voel ik me loodzwaar worden en daagt de werkelijkheid voor mijn ogen. Het is ineens zo duidelijk dat, hoewel ik langs links en rechts eromheen probeer te kijken, ik het moet aanstaren, al steekt het me dood. Het is bijna wiskundig, ik zou het kunnen opstellen en verhandelen als een bewijs en toch vecht mijn hart ertegen. ( Ik weet niet goed of ik er daardoor respect of medelijden voor voel ). Ik voel iets vallen, niet letterlijk, maar precies alsof ik weet dat ik het moet aanvaarden, alsof ik het neer moet leggen, want het past niet in mijn handen. Ik laat alles dan maar passeren, met steeds druk op mijn adem omdat mijn hart tracht iets te doen, maar er is niets te doen. Ik zeg haar goeiedag en hoewel ik zie dat ze nog veel wilt zeggen loop ik door, doe de deur achter me dicht en staar naar de gang, wachtend tot ik instort, maar zelfs dat gebeurt niet. Soms is de waarheid zo hard dat je liever doet alsof je oerdom bent zodat je hem niet aan moet kunnen.
Ze rijdt weg, ik weet het, maar focus me op de trappen, zodat het mijn hart niet doodt.
Samen met mijn ontzag
Zo dooft de kaars
omdat je vast ook deze woorden vergeet,
omdat ze niet ruw genoeg zijn,
en daardoor je geheugen niet bereiken.
Ze zijn te lief om impact
te hebben op je
-liever geschokeerde- hart
zo word ik nooit herkend
in wat ik het allerliefst voor je ben,
maar slechts onthouden
in de eeuwige strijd die ik
voor je voer,
zoals de soldaat die vecht
voor wie hij thuisgelaten heeft.
Ze legt haar ogen op de kast en heeft het zicht daar gelaten ,
boven wat zich afspeelt.
Ze ziet me niet.
Ze ziet niets,
niet de lege stoel,
niet de andere kant van de tafel
-waar ik besloot te zitten-
niet mijn herstelde glimlach
en de formele knik.
Hoog staat ze,
en wanneer ik haar roep
kan ze me niet horen.
Ik bouw een ladder
van de lege stoel,
maar bij elke tree hoger
denkt zij mij eentje lager.
Ik wou dat ze haar ogen terugnam
en zag dat ik de plaats naast mij had vrijgemaakt,
voor wanneer iemand er wou komen zitten,
ik 'bezet' hem niet meer.
Ik vond haar in een hoek, bij haar was een tafel en een boek. Ik wou niets liever lezen. Ik verslond haar bewegingen per hoofdstuk en legde mijn vinger neer op de woorden die ik het laatst gelezen had. Ik bleef herhalen en vanbuiten leren wat ze schreef in me, het was de enige manier. Ik wist dat het niet mijn taal was, maar ik probeerde mezelf te misleiden door woorden te markeren die oplichten in mijn ogen elke keer ze bij de tafel terug kwam. Ik haatte het wanneer ik niet verder mocht lezen en staarde haar na wanneer ze mijn boek weer mee nam. Ik had niet meer rechten dan achter de pagina's te schuilen in een verhaal dat niet bestond. Ik sprak niet, ik bedacht wel woorden en haalde ze in drukletters uit de alinea's, maar voorlezen deed ik niet, want ik las niet wat er stond. Ik gaf braaf het boek terug aan de tafel en kon geleerd zeggen dat het goed geschreven was, in mij stond het echter garant voor alles wat toch nooit gelezen werd en kopieerde ik de teksten naar een geheugen dat ik tot het onbewuste verbande. Ik troostte me met de gedachte dat ik nog niet kon lezen.
Er huist iets in de kamer, ik kan het niet zien, maar ik voel het. Het maakt mij blij. Ik ben gerust, al bezit ik het niet of blijft het deze afstand behouden, het is aanwezig. Het dringt door in mijn bewegingen, in mijn acties en in mijn gedachten legt het een zacht laken over de rotsen, zodat ik er gemakkelijk overheen kan lopen. Ik weet niet of het ooit nog dichter komt of of het beslist om weg te gaan. Ik denk dat het dat zelf niet weet.
Ik laat het daar, waar het blijven wil en verzorg het door er naar te kijken en te lachen en mijn mooiste gedachten en herinneringen toe te fluisteren, zodat het graag blijven wilt.
Ik kan immers niet vastnemen wat ik niet zie, dat heeft geen grip. Ik kan wel dankbaar zijn voor wat ik voel en hoop leggen in mijn begrip.
Ach kruip toch weg achter je muur en verga er. Je laat geen zuurstof binnen en ademt steeds dezelfde bacteriën in. Je verspreidt ze en laat ze niet ontsnappen. Sluit je maar goed op, met al je angsten, bouw er zelfs 4 muren omheen en oh ja, zet er nog een dak op, dan is t compleet en ben je 'veilig' in je eigen gevangenis.
Ik ga het niet verbloemen,
omdat bloemen soms ook verwelkt zijn.
Ik kan het niet mooier schetsen of verkondigen dat dit de oplossing is.
Ik spreek alleen over de handeling waarmee ik je letterlijk 'los' liet.
Het was weer ruzie, tussen jou en mijn hart.
waarom blijf jij mij raken, hoeveel lagen heb ik al om mijn beschermingsvest geweven.
Ik sta dan -alzo denk ik -machtig voor je met mijn harnas aan,
je kijkt het simpelweg uit tot ik naakt en weerloos ben.
Met je ogen als lasers recht op mijn hart gemikt
en je bestraalt het net zolang tot het jouw ritme slaat.
Ik leg er mijn handen op, draai zelfs mijn rug, maar ik voel je,
ik voel het door mijn longen trekken,
ik adem het in en transporteer het via mijn bloed.
Steeds denkt mijn lichaam immuun te zijn,
bestand tegen dit 'virus' , maar het zit dieper en meer ingeworteld.
Ik word resistent tegen iedereen,
behalve jou.
Elke keer ga ik verslagen naar huis, op zoek naar iets sterker als wapen,
naar betere antistoffen, naar nog meer omheining.
Ondertussen ben ik afgesloten van iedereen,
behalve van jou
Nooit van jou
Voor één keer geleend, omdat hij hier veel beter voor mij weet te spreken dan ik zelf had gekund.
Pablo Neruda - Si tu me olvidas - ( mocht je me vergeten )
Quiero que sepas una cosa.
Tú sabes cómo es esto: si miro la luna de cristal, la rama roja del lento otoño en mi ventana, si toco junto al fuego la impalpable ceniza o el arrugado cuerpo de la leña, todo me lleva a ti, como si todo lo que existe, aromas, luz, metales, fueran pequeños barcos que navegan hacia las islas tuyas que me aguardan.
Ahora bien, si poco a poco dejas de quererme dejaré de quererte poco a poco.
Si de pronto me olvidas no me busques, que ya te habré olvidado.
Si consideras largo y loco el viento de banderas que pasa por mi vida y te decides a dejarme a la orilla del corazón en que tengo raíces, piensa que en ese día, a esa hora levantaré los brazos y saldrán mis raíces a buscar otra tierra.
Pero si cada día, cada hora sientes que a mí estás destinada con dulzura implacable. Si cada día sube una flor a tus labios a buscarme, ay amor mío, ay mía, en mí todo ese fuego se repite, en mí nada se apaga ni se olvida, mi amor se nutre de tu amor, amada, y mientras vivas estará en tus brazos sin salir de los míos.