Ode aan mijn hart. Ik weet niet of ik jou iets te vertellen heb, of je hier iets kan zoeken ( of vinden ). Ik schrijf simpelweg over mijn deelname aan het leven en wat ik er niet van begrijp. Ik ben niet anders dan anderen, toch ben ik wereldvreemd.
Waarschijnlijk bewandel ik ook maar de weg van velen, toch ken ik enkel de mijne en die geef ik je. Ik kan niet raken wat in jou zit, ik kan niet aanvoelen welke woorden je thuis maken, ik wil alleen mijn woorden uit me schrijven opdat ze vrij kunnen zijn van de onmacht waarin ze mijn leven beklijven.
-Fortuna vitrea est, tum cum splendet, frangitur.-
(nota :teksten staan chronologisch, dus meest recente onderaan ).
Het is niet de nacht
die je optelt bij je raam
noch is het de bedenking
die je
-al veel te lang-
op je gelaat draagt
Het is niet je onrust,
niet je wachten
en ook zullen het niet
je komende zuchten zijn.
Het is hoe je kijkt.
Steeds
alsof er iets niet hier is
waardoor ik woedend op je hoofd
wil kloppen
en vragen of ik binnen mag.
Jij draagt de bloemen, de kleedjes, de geur van gebak (en dat doe je met gemak). Als ik kon plukte ik de angst van me af en droeg ik vertrouwen en kookte er winst mee
Hoe eenzaam het is, als niet één woord op je lippen hangt, de kleren nog in de slaapstoel en je handen in je naakte zakken steken. Ik rust op je, en betast je aan de rand van je onverschilligheid . Ik wil deze nacht niet uittrekken, ookal ben jij een dag verder . Ik trek aan je ogen en wind ze op , tot aan het raakpunt waar je mij zou zien. Aanschouw mij, Ik bezit nog de liefde, waar jij al liever eenzaam werd.
En als ik ervoor zorg dat ze er niet meer is , vroeg ze, zal ik haar dan kunnen vergeten? Als ik haar niet meer hoor of nergens meer tegenkom ?
Ik dacht na ..
Nee, vergeten zal je haar niet.
Integendeel, Je gaat haar zelfs meer en beter onthouden en je zal haar zien in iedereen die ze niet is, je zal haar horen in wat anderen niet zeggen en je zal haar tegenkomen in waar je niemand anders vindt. Ze zal er plots zijn als alles stil is en als je iets mooi ziet zal het minder mooi zijn door haar afwezigheid. Je ruilt haar tegen eenzaamheid, die haar naam zal schreeuwen bij alles wat je nu alleen moet doen.
Je zal haar niet vergeten. Je kan haar ontlopen en jezelf wijsmaken dat ze er niet meer is, het is eigenlijk wat je wilt kunnen en door het heel letterlijk uit te voeren denken dat je het ook kan. Het is liegen tegen je hart en het proberen te overtuigen van je ongeloof. Hoe ver je ook gaat, hoeveel je je ogen ook sluit, je hart klopt steeds hetzelfde ritme, het ziet niet wat jij wel of niet ziet, het hoort niet, het voelt alleen. Hoe meer Jij jezelf tegenspreekt over je gemis, hoe meer je hart vechten zal om gevoeld te worden. Je zal haar gaan haten om alles wat haar naam nu kent en je zal huilen om dromen die je 's morgens weer bedrogen hebben, je zal smeken om haar uit je lijf te scheuren en je zal haar gezicht in je ogen herinneren, open en zeker dicht.
Je gaat anderen minachten om wie ze niet zijn en iedereen die in je hart wilt komen, duwt haar enkel nog dieper, iedereen die van jouw wilt zijn, maakt jou steeds weer van haar.
Je zal dood gaan aan de gedachte dat jullie in eenzelfde leven niet samen leven en uit waanzin kruipen tot voor haar huis en enkel daar rust vinden, al zou ze om je heen lopen, dan nog zie je enkel waar ze naar je toe liep. Je gedachten gaan sublimeren tot één idealistisch beeld waarin je haar hoog, heel hoog op een voetstuk plaats en je gaat buigen voor dat idee en geloven dat dat alles was.
Nee, je gaat haar zeker niet vergeten, het wordt alleen maar erger. Je gaat nooit vergeten.. Maar na alles, als je bent gestorven aan de onzin die je jezelf heel de tijd voorhield en die je ogen heeft uitgekrabd tot op het scherpste deel waarmee je plots kan zien, wanneer je enkel nog kan toelaten te herinneren en je jezelf niets meer te bewijzen hebt
en je vergeet dat je wilt vergeten, .. dan pas ga je beter weten.
Ik zag haar weer, ze was nog zacht, zelfs zachter dan de laatste keer.. mijn thuiskomst vond ik in haar ogen, waarin ze me ooit gered heeft en herkende wat ik toen door zelfverlies niet kon ontcijferen. Ik liet haar gaan, daar ik geen kracht bezat om één slag in mijn hart op te wekken, -toen-
Tijd, waarom heb je mij haar gegeven toen je zelf nog minuten in het verleden sloeg. Had mij haar later gegeven, had mij haar eerder gegeven, ik had haar aangekund... Ik had onze waarheid erkend.
Weer laat ik haar gaan, omdat ze mij is afgeleerd, omdat ze gevonden werd waar ik haar had moeten vinden. Elke keer ik haar nu zie kijk ik naast haar in de tranen van een toekomst die zo graag de mijne was geweest.
Het is waar, denk ik, toch hoor ik me dingen zeggen die het tegendeel willen bewijzen. Ik luister naar haar en tel de woorden die me pijn doen. Het zijn er veel, denk ik. Ze ziet het en probeert te achterhalen welke uitdrukking op mijn gezicht staat, maar ik draai mijn hoofd, zet mijn kap op en kijk naar buiten, ze moet mijn tranen niet zien. Ik zeg iets over het weer - waarmee ik zo goed als toegeef dat er iets scheelt, want ik doe normaal geen weerpraatjes- en zij is zo attent om te doen alsof dat een dagelijks onderwerp is. Het is waar , denk ik, maar niet wat zij zegt. Plots voel ik me loodzwaar worden en daagt de werkelijkheid voor mijn ogen. Het is ineens zo duidelijk dat, hoewel ik langs links en rechts eromheen probeer te kijken, ik het moet aanstaren, al steekt het me dood. Het is bijna wiskundig, ik zou het kunnen opstellen en verhandelen als een bewijs en toch vecht mijn hart ertegen. ( Ik weet niet goed of ik er daardoor respect of medelijden voor voel ). Ik voel iets vallen, niet letterlijk, maar precies alsof ik weet dat ik het moet aanvaarden, alsof ik het neer moet leggen, want het past niet in mijn handen. Ik laat alles dan maar passeren, met steeds druk op mijn adem omdat mijn hart tracht iets te doen, maar er is niets te doen. Ik zeg haar goeiedag en hoewel ik zie dat ze nog veel wilt zeggen loop ik door, doe de deur achter me dicht en staar naar de gang, wachtend tot ik instort, maar zelfs dat gebeurt niet. Soms is de waarheid zo hard dat je liever doet alsof je oerdom bent zodat je hem niet aan moet kunnen.
Ze rijdt weg, ik weet het, maar focus me op de trappen, zodat het mijn hart niet doodt.
Samen met mijn ontzag
Zo dooft de kaars
omdat je vast ook deze woorden vergeet,
omdat ze niet ruw genoeg zijn,
en daardoor je geheugen niet bereiken.
Ze zijn te lief om impact
te hebben op je
-liever geschokeerde- hart
zo word ik nooit herkend
in wat ik het allerliefst voor je ben,
maar slechts onthouden
in de eeuwige strijd die ik
voor je voer,
zoals de soldaat die vecht
voor wie hij thuisgelaten heeft.
Ze legt haar ogen op de kast en heeft het zicht daar gelaten ,
boven wat zich afspeelt.
Ze ziet me niet.
Ze ziet niets,
niet de lege stoel,
niet de andere kant van de tafel
-waar ik besloot te zitten-
niet mijn herstelde glimlach
en de formele knik.
Hoog staat ze,
en wanneer ik haar roep
kan ze me niet horen.
Ik bouw een ladder
van de lege stoel,
maar bij elke tree hoger
denkt zij mij eentje lager.
Ik wou dat ze haar ogen terugnam
en zag dat ik de plaats naast mij had vrijgemaakt,
voor wanneer iemand er wou komen zitten,
ik 'bezet' hem niet meer.
Ik vond haar in een hoek, bij haar was een tafel en een boek. Ik wou niets liever lezen. Ik verslond haar bewegingen per hoofdstuk en legde mijn vinger neer op de woorden die ik het laatst gelezen had. Ik bleef herhalen en vanbuiten leren wat ze schreef in me, het was de enige manier. Ik wist dat het niet mijn taal was, maar ik probeerde mezelf te misleiden door woorden te markeren die oplichten in mijn ogen elke keer ze bij de tafel terug kwam. Ik haatte het wanneer ik niet verder mocht lezen en staarde haar na wanneer ze mijn boek weer mee nam. Ik had niet meer rechten dan achter de pagina's te schuilen in een verhaal dat niet bestond. Ik sprak niet, ik bedacht wel woorden en haalde ze in drukletters uit de alinea's, maar voorlezen deed ik niet, want ik las niet wat er stond. Ik gaf braaf het boek terug aan de tafel en kon geleerd zeggen dat het goed geschreven was, in mij stond het echter garant voor alles wat toch nooit gelezen werd en kopieerde ik de teksten naar een geheugen dat ik tot het onbewuste verbande. Ik troostte me met de gedachte dat ik nog niet kon lezen.
Er huist iets in de kamer, ik kan het niet zien, maar ik voel het. Het maakt mij blij. Ik ben gerust, al bezit ik het niet of blijft het deze afstand behouden, het is aanwezig. Het dringt door in mijn bewegingen, in mijn acties en in mijn gedachten legt het een zacht laken over de rotsen, zodat ik er gemakkelijk overheen kan lopen. Ik weet niet of het ooit nog dichter komt of of het beslist om weg te gaan. Ik denk dat het dat zelf niet weet.
Ik laat het daar, waar het blijven wil en verzorg het door er naar te kijken en te lachen en mijn mooiste gedachten en herinneringen toe te fluisteren, zodat het graag blijven wilt.
Ik kan immers niet vastnemen wat ik niet zie, dat heeft geen grip. Ik kan wel dankbaar zijn voor wat ik voel en hoop leggen in mijn begrip.
Ach kruip toch weg achter je muur en verga er. Je laat geen zuurstof binnen en ademt steeds dezelfde bacteriën in. Je verspreidt ze en laat ze niet ontsnappen. Sluit je maar goed op, met al je angsten, bouw er zelfs 4 muren omheen en oh ja, zet er nog een dak op, dan is t compleet en ben je 'veilig' in je eigen gevangenis.
Ik ga het niet verbloemen,
omdat bloemen soms ook verwelkt zijn.
Ik kan het niet mooier schetsen of verkondigen dat dit de oplossing is.
Ik spreek alleen over de handeling waarmee ik je letterlijk 'los' liet.
Het was weer ruzie, tussen jou en mijn hart.
waarom blijf jij mij raken, hoeveel lagen heb ik al om mijn beschermingsvest geweven.
Ik sta dan -alzo denk ik -machtig voor je met mijn harnas aan,
je kijkt het simpelweg uit tot ik naakt en weerloos ben.
Met je ogen als lasers recht op mijn hart gemikt
en je bestraalt het net zolang tot het jouw ritme slaat.
Ik leg er mijn handen op, draai zelfs mijn rug, maar ik voel je,
ik voel het door mijn longen trekken,
ik adem het in en transporteer het via mijn bloed.
Steeds denkt mijn lichaam immuun te zijn,
bestand tegen dit 'virus' , maar het zit dieper en meer ingeworteld.
Ik word resistent tegen iedereen,
behalve jou.
Elke keer ga ik verslagen naar huis, op zoek naar iets sterker als wapen,
naar betere antistoffen, naar nog meer omheining.
Ondertussen ben ik afgesloten van iedereen,
behalve van jou
Nooit van jou
Voor één keer geleend, omdat hij hier veel beter voor mij weet te spreken dan ik zelf had gekund.
Pablo Neruda - Si tu me olvidas - ( mocht je me vergeten )
Quiero que sepas una cosa.
Tú sabes cómo es esto: si miro la luna de cristal, la rama roja del lento otoño en mi ventana, si toco junto al fuego la impalpable ceniza o el arrugado cuerpo de la leña, todo me lleva a ti, como si todo lo que existe, aromas, luz, metales, fueran pequeños barcos que navegan hacia las islas tuyas que me aguardan.
Ahora bien, si poco a poco dejas de quererme dejaré de quererte poco a poco.
Si de pronto me olvidas no me busques, que ya te habré olvidado.
Si consideras largo y loco el viento de banderas que pasa por mi vida y te decides a dejarme a la orilla del corazón en que tengo raíces, piensa que en ese día, a esa hora levantaré los brazos y saldrán mis raíces a buscar otra tierra.
Pero si cada día, cada hora sientes que a mí estás destinada con dulzura implacable. Si cada día sube una flor a tus labios a buscarme, ay amor mío, ay mía, en mí todo ese fuego se repite, en mí nada se apaga ni se olvida, mi amor se nutre de tu amor, amada, y mientras vivas estará en tus brazos sin salir de los míos.
Waar haal je toch die zware woorden. Ben je niet moe van ze te dragen, van ze zover mee te sleuren om ze neer te leggen op de plaats waar je denkt dat ze bruikbaar zijn? Hoe kan je je verwoorden in talen die nog niet de jouwe zijn ? Je gooit ze van pracht naar slecht en slacht ze in je gevecht en teert dan op je eigen zegje , dat vast liever niet van je eigen was.
Ik zocht laatst nog een woord voor jou, iets dat je omvatten kon, iets wat ik uit kon spreken wanneer je me ontbrak. Ik dacht dat ik het vond, toen jij me onderbrak en me een zwaar woord in mijn handen legde, waardoor 'jouw' woord viel, in duizend letters op de grond en daar verdween, als in drijfzand, waardoor ik het vergat en enkel dat zware woord nog had.
Ik heb het neergelegd en heb het achtergelaten omdat ik de klank ervan niet herken. Het liefst had ik het voor jou begraven omdat je niet kan weten wie ik ben.
Nee, in de plaats heb ik het bewaard, zodat je het nooit meer vinden moet, zodat niemand het mij nog geven kan en het niemand ooit nog breken doet.
Nu, hier in dit - onbegrepen - oord, hangt een dromenvanger voor je woord.
'Wie ben ik om voor jou te spreken, Ik weet niet eens hoe mezelf uit te spreken'.
Wat is de betekenis van liefde, waarom staat 'pijn' niet standaard in haar definitie ? Is het niet zo dat wanneer je echt kiest voor liefde, dat je de pijn in haar schaduw ziet, ze overschitterd wordt, maar je weet het en je aanvaardt het.
Het is bijna niet uit te leggen hoe wij liefde als iets warm beschrijven, haar de warme kleur rood in de vorm van ons hart toekennen, hét orgaan dat voor leven staat en dus liefde hiermee vergeleken wordt, met leven. Want wie kan leven zonder liefde ? Maar is ze soms niet ook ijskoud ? Is het soms niet zwart en donker en niets dan steken in je hart ? Is het soms niet sterven in plaats van leven ? Wij hebben haar maar de helft van de definitie gegeven ( en dus niet definitief).
Ook ik, zoek al eeuwen naar de liefde en ken ook al eeuwen haar verraad. Het is het enige waar je nooit genoeg uit leert, ok, je versterkt en beschermt, maar je wilt haar blijven ontmoeten, je wilt tegen/voor haar blijven vechten al is ze zoveel sterker en hoe hard ze je ook neersloeg, je vergeeft haar, steeds weer. Liefde is vergeven, ver, heeeel ver, geven en dat steeds weer doen, al dacht je dat je niets meer had.
En ik zag jou en ik zag liefde, maar ik zag pijn en voor één keer wou ik sterker dan de liefde zijn.
Het is hier ijzig stil.. Ik heb de stilte zelf rond me heen geweven, ik heb al je geluid verjaagd.
Het is koud in deze stilte en ik draai rond en rond tot ik warmte vind in je stem, ik ren tot het uiterste , tot waar ik dacht dat ik je hoorde. Ik trek, ik sleur me, ik sleep me tot aan de echo van jouw klankmuur, maar het blijft stil...(omdat je me eindelijk hebt gehoord).
Ik wou doen verdwijnen wat riep, wat schreeuwde en vragen stelde. Ik wou kunnen luisteren, ik wou kunnen ademen. Ik wou jouw stem onder de mijne, Ik was het, Ik wou deze stilte.
Nu heb ik jou, de stilte en niets spreekt luider dan dit.
Het huis waar we ooit woonden, jij woont er nog en (ver)draagt het kaal aan de muren, de leegte in de slaapkamer, de koude in de woonkamer. Je loopt er doorheen om herinneringen te bewaren, zeg je, maar je loopt ze dood en laat ze nooit meer vrij.
Ik weet nog hoe we schilderden, hoe we kleur brachten aan iets wat we samen mochten delen, zo dicht, deur dicht en ik van jou. Hoe eetgeuren die enkel jij creëren kon, thuis werden en hoe ik steeds in jouw aanwezigheid mocht zijn, al was het enkel om te kijken, uren kijken naar hoe verwonderd ik keek omdat jij steeds rond me hing (zoals het licht dat energie verbruikt, Jij was verre van een spaarlamp).
Hoe hard zijn wij vergeten te ademen, toen we leefden in een droom. We zijn van hier tot oneindig geweest, maar nooit enkel daar, vredig naast elkaar.
En ik rouw nog steeds, alsof je dood ging, of ik misschien, al zie ik je nog vaak. En als ik je dan zie dan huil ik om jou, om waar je blijft, om wie ik nooit zag, om wat je uit me trekt en me steeds weer leeg en uitgemergeld achterlaat. Omdat je huist in onze droom -wat ooit mijn thuis was- jij onder het dak woont en ik de lekken opvang in emmers vol van jou. Ik leef in de riool waar ik je af zou kunnen voeren, onder ons huis, waar jij slaapt, waar jij eet en doet wat je kan om me te vergeten. Ik ben de zwerver die snachts aan je deur staat. Ik sluip binnen en kijk hoe je slaapt en droomt dat ik er ben. Maar ik ben daar. Ik ben de ruis tussen de stiltes wanneer je je afvraagt waar ik ben. Dan ben ik daar. Ik ben elke steen van ons huis, dicht gemetseld, kleur over kleur. Ik kan daar niet weg. Ik ben de erosie die de muren leidt en lijdt naar verderf, maar ook als ruïne zal ik blijven staan en onze geschiedenis dragen.
Ik kan niet gaan, voorbij ons huis, voorbij onze straat, voorbij onze stad, zonder jouw naam te voelen snijden in het netvlies waarmee ik de andere kant op kijk.
Ik wil op straat staan roepen hoe absurd het is dat een mens één leven heeft en heel dat leven verspilt aan het bedenken over hoe dat leven nu best te leven. Moesten we nu al die tijd eens bewaren voor onze vrijheid ( onze 'vrije' tijd), zouden we niet veel eerlijker voor het leven kiezen ? Zou het niet in waarde stijgen ?
Ik wil niet schrijven over donker en ook niet over het verdwalen. Ik wil spreken over dromen en waar die van mij rondzweven.
Ik zou gelukkig zijn of toch de belangrijkste aspecten van dat veel te omvangrijke woord bezitten. Ik zou 'mij' zijn en daar trots op zijn. Ik zou geen angst meer voelen wanneer ik deed wat ik wou doen, ookal wist ik dat dat de afkeuring van anderen zou inhouden, maar ik zou zeker zijn en daardoor hun onbegrip geduld schenken in ruil voor inzicht in wie ik ben en dat deze 'ik' achter gouden dingen staat.
Ik droom vannacht, VRIJ van realistische overtuigingen ( is dat niet het mooiste aan een droom? ) over MIJN leven, dat van niemand anders en elk vreemd wezen, idyllische of illusionistische vorm is van harte welkom, hoe buitenaardser, hoe beter, het kan niet ver genoeg van de wereld zijn om dichter bij mij te staan.
Hier vanbinnen is het weer oorlog: het verlangen en de dromen, tegen de beschermers, de realiteit en het geweten.
Ik haat dit gevecht en de voorspellende overwinning. Ik zie zelfs geen logica, want ik kan met mijn ratio, zelfs puur wiskundig bedenken dat het geen oplossing is eeuwig te beschermen wat geliefd wilt worden. Door de kracht van de weerstand ( die zucht- veel te groot is) geraakt het gewenste niet binnen, is geliefd worden niet mogelijk, is eenzaamheid de sterkste overlever.
Waarom blijf ik zo bedreven in het niet toelaten wat ik wil bereiken? Hoe grof voor mezelf.
Ik ben woedend op mezelf, om wie ik ben, om wat ik verwacht van het leven om wat ik droom, wat ik mis, wat ik negeer en wat ik niet haalbaar acht. Ik heb zon hoge eisen, vooral voor mezelf, ik eis zelfs wat onmogelijk is, ik loop stroef achter overtuigingen waarvan ik niet eens weet of het de mijne zijn. Ik heb me dingen aangemeten, ik heb waarden en normen overgenomen en al probeer ik ze onverbiddelijk eigen te maken, ze zijn niet van mijn eigen. Ik spreek en ik preek over dingen die ik zelf niet eens waarmaak of waarvan ik de oorsprong in mijn principes niet ken. Misschien heb ik er zelf geen en neem ik ze daardoor over van anderen. Ben ik zo leeg dat ik gevuld moet worden door anderen hun bloed?
Ik wil mezelf niet bekijken vandaag en ik vertik elke vorm van communicatie met mijn hoofd. Ik wil rust, ik wil vrijheid,
vrij van alles wat mijn adem afneemt, mijn tranen opwelt, mijn vuisten balt en zelfs mijn mondhoeken wilt doen lachen, ik wil niets, niets nu. Ik wil niets moeten, ik wil zelfs niets willen.
Ik heb geen naam, geen eigen profiel. Ik zoek niet naar woorden, ik zoek naar frequenties, trillingen, eenheden in mijn lijf.
Blinde vlekken zijn mijn dag, soms scherp gesteld op transformaties, die ik ( nu kop schuin ) eerder blijkbaar niet zag. Ik waad door thermosferen, blijf hangen in de warmte.
Plots, heel alert, zelfs iets te scherp ( zo die scherpte waar je wat hoofdpijn van krijgt ) : zie ik mijn moeder. Het ontzag en mijn doel, mijn wens en mijn machteloosheid. Alles sublimeert tot 1 molecule. Besmettelijk voor de miljoenen moleculen vanbinnen, voor ik het ontdek ben ik vereeuwigd. eeuwig één dochter, eeuwig één uitgave van het mooiste werk. Ik ben prachtig uitgeschreven..
Elk onderdeel heeft zijn spiegelbeeld en niets bestaat uit enkel zichzelf.
Iets krijgen is iets afgeven,
Steeds vernieuwing,
Steeds herstel
Nieuwbouw op ruïnes
Mensen gaan weg, mensen komen
Ik blijf.
Ik bedenk hoe ik groot werd, in een huis bij mijn moeder ( zij is meer mijn bed, mijn zetel, mijn tafel, dan een gebouw ooit voor me geweest is ), hoe ik kind geweest ben en daar nog steeds jaloers naar terug kijk, naar het meisje dat ik toen was, ik heb mezelf daar nooit meer teruggevonden,
niet in de tuin waar ik kampen bouwde, niet in de speelkamer, waar ik landen creëerdein één enkele hoek, niet aan de tafel waar ik ooit mijn verfhandjes op plaatste.
Ik ben dat kind verleerd, het is nochtans het mooiste wat ik ooit ben aangeleerd.
Dan kwam er een periode die ik zie als de bergen achter mijn veilige tuin, het was een oerwoud vol kuilen en grotten, waar ik gehavend en uitgemergeld uitkroop, huilend om mijn moeder die ik niet verteld had welke weg ik zou nemen.
We vonden elkaar niet meer, ze stond daar nog steeds met kleine ik op de oprit, mij herkende ze niet meer.
Is het niet zo dat moeders hun kinderen loslaten, dat kinderen hun eigen weg willen zoeken? Is dat niet wat ze deed? Heb ik mezelf niet laten gaan? Vanwaar die eeuwige hand die ik blijf reiken? Wat heeft ze vast van mij waar ik niet zonder kan vertrekken?
Heeft zij nog dat deel van mij dat ik verloren ben, mijn kleine ik, die ik opgaf voor wat ik nu werd, hoop ik het steeds bij haar terug te vinden? Misschien zit de teleurstelling die ik voel van haar in het kind dat ik wil blijven, misschien wil ik niet groeien, wil ik niet los
Ik heb reizen gemaakt over mijn hart, ik bescherm het als iets wat broos en van glas is, nochtans is het al jaren niet meer geraakt, zo wordt het waardeloos.
Het kan zo sterk zijn.
Ik ben het beu om te vechten, vechten met mezelf, hard te zijn voor mezelf, een gereïncarneerde versie van waar ik bang van ben dat iemand voor mij zou zijn, ik word mijn eigen grootste tiran en ontneem me van alles wat ik niet zonder risico zie en ik maak van mezelf iets dat zijn eigen mooiste delen verwoest.
Ik wil weer daar staan, op de oprit, met de wereld voor mijn ogen, met dromen als ballonnen aan mijn hand waarvan ik geloof dat ik ze terug zou vinden, door ze simpelweg te laten vliegen, ik zou ze terugvinden.
Ik heb zon lege handen nu, enkel schrammen van het nooit willen loslaten van de koorden.
De jaren dat ik kind was , toen ik nog recht voor mijn dromen stond en ik ze aanwees en steevast van plan was ze achterna te rennen, met een hart vol warmte en geloof in mijn lach. Ze lijken een ander leven. Alles lijkt zoooo ver weg, zo veel te ontastbaar ver.
Ik leef in deze wereld, maar ik ben niet van deze wereld. Ik voel niets wanneer ik de aarde raak en ik herken mijn aandeel niet. Het is niet de armoede van materie die je onderdak weg neemt, het is de leegte in je hart die je zwerver maakt..
Ik dwaal langs de straten van mijn hart en bezit geen rijkdom om het opnieuw te kunnen betreden. Ik zou er alles voor doen, op mijn knieën smeken om weer te voelen hoe er warmte in mijn hart vloeit , met open ogen, recht naar de hemel zou ik dankbaar zijn en tranen, tranen laten bij mijn thuiskomst. Ik schreeuw om te voelen, ik scheur van de pijn en de eenzaamheid. Ik ben niet levend, ik ben niet dood, ik ben een schim die zoekt naar haar persoon om in te huizen. Ik wil leven, ik wil een hand in mijn hand, ik wil een troost over mijn gemoed, ik wil ogen die me dragen, ik wil dromen die ik geloven móet.
Ik wil een kind dat deelt in mij, dat mijn leven levend maakt. Ik wil alles meer dan dit levenloos bestaan, ik wil uit deze gevangenis, dit kille oord. Ik wil niets meer van dit donker dat mijn licht ooit heeft vermoord.
Ik zoek een stem die met me spreekt. Ik vraag me of ik mezelf herken en zie enkel tranen op het gezicht dat lijkt op het kind dat ik ooit zo graag zag. waarom huil je?, vraag ik. Om jou, omdat ik je terugzie.
Ik dwaal al lang in lege straten, in een donker huis waarvan ik enkel de muren ken. Waarheen weet ik niet, waar vandaan ook niet. Ik heb alleen gevoel dat ergens wilt geraken, maar het heeft geen geheugen meer. Al veel te lang moet ik de vraag hoe gaat het? beantwoorden met : redelijk. Het gaat redelijk in die zin dat ik overleef, maar leven doe ik niet meer. Ik kan niet meer voelen zoals ik dat ooit deed. Ik heb onrust, vanalles dat in me woedt en ik spreek niet meer, met niemand, hetzij met lege bladen papier die ik alles vertel, maar daar heb ik in praktijk niet veel aan, alleen dat ik zo mezelf vaak wat wijzer maak.
Lieg zo niet tegen jezelf. Spreek dan toch 'Ik ben zo eenzaam, ik mis zon warmte, geborgenheid en ik voel me nergens veilig. Bij jou misschien ergens door nostalgie, maar dat is ook maar een ideaalbeeld van wat het vroeger was en een soort heimwee, maar die blijft zijn doel missen'.
2555 dagen,
en dat is dan nog maar de vluchtige berekening, het waren meer dagen, de tijd leek veel langer. Ik weet niet hoeveel tijd nog, dat woord heeft zo stilaan geen vat meer op mij . Ik weet alleen dat ik het nooit kan controleren, tijd.
Het zal al'tijd' naast me blijven lopen en ik ga het nooit kunnen negeren. Ik heb begrepen dat het even zwak is als mij en ook zijn verleden niet vergeet, het bouwt er immers steeds op verder.
Het zou uiteindelijk mijn troost zijn, het zou mij helen, het zou me doen vergeten.
Ik kan niet zeggen dat het allemaal weg is, dat ik niet lig te huilen en het niet leeg voelt. Ik voel , wat niemand zal begrijpen, dat dit beresterk is, een kracht draagt die onmogelijk te breken valt, dat ik dit voor de rest van mijn leven zal dragen en moeten verdragen. Maar zoals ik elke cent wil afbetalen voor een tijd die op zich al onbetaalbaar was, zal ik elke pijn graag zien als dank voor wat ik ervoor ontving toen. Maar wat ook, samen of niet, de pijn zou hetzelfde blijven en ik zeg niet dat beter bestaat, maar wel dat ik na jou opnieuw geboren werd en moet leren leven zonder een arm of een been of misschien een hart en dat is sowieso een moeilijk begin, maar ik ga dat welhalen, al moet ik er voor altijd herinneringen voor blijven betalen.
Kan iemand ooit begrijpen hoe uitputtelijk deze strijd is, dat ze even erg is dan deze die in de oorlogsvelden wordt gevoerd en ze je achteraf even wereldvreemd alleen achter laat.
Ik weet dat veel mensen hierdoor gaan, dat het iets is dat ik niet van de daken kan schreeuwen omdat ik alleen zoveel verdriet moet ondergaan, maar ik ben wel de enige die dit verdriet heeft, de enige die het op deze manier ervaart en overleven moet, dat deelt niemand, hier vanbinnen, sta ik echt alleen.
Mensen volgen cursussen om te leren schrijven, er bestaan scholen om te leren hoe je boeken schrijft, literatuur en dergelijke,
Ik had alleen haar daar voor nodig, zij leerde me schrijven, woorden ontdekken die ik hiervoor niet kende en voelen wat ik nooit wist dat een mens het voelen kon.
Zij is en blijft mijn grootste leerschool, op elk gebied. Zonder haar, was ik er niet.
Het feit dat niemand, ook de beste psychiater niet, mij ooit kan zeggen , wat een betere keuze, richting of optie is, dat maakt mij zo machteloos. Een ander hoort maar wat ik geef , aan woorden, ik kan nooit overbrengen wat zich echt in mij bevindt, een ander kan er maar iets mee doen door wat hij ervan ontvangt, ook anders geïnterpreteerd, want iedereen heeft een ander referentiekader en dan kan hij maar raad geven door zijn geweten , kennis en ervaring, die sowieso nooit dezelfde zullen zijn als de mijne, dus niemand kan voor een ander bepalen wat het beste is, dat is een enorme druk. Want dan moet ik het helemaal alleen voor mezelf doen en ik weet niet hoe.
Kan iemand ooit begrijpen, hoe hard ik vecht, elke dag , om niet terug naar haar te gaan, niet terug naar thuis.
Hoe ik elke dag zwoeg om dit te overleven, om weer iets vol te vinden in mijn leven.
Kan iemand mij ooit zeggen, dat de oorlog voorbij is, mijn hart weer vrij is, van iets wat gebrand in mij, nooit zal erkennen dat het geheeld is.
Kan iemand ooit zeggen, dat het genoeg geweest is, dat ik sterk was, maar opgeven even sterk is, en dat waar ik tegen vecht niet zij, maar mij is...en dat dat een onmogelijke strijd is.
Laat iemand mij zeggen, dat ik de vrede in haar vind en dat ik eindelijk rusten mag, opstaan uit deze dood,
Dat de weg over de berg, uiteindelijk ook aan dezelfde oorsprong uitkomt, al is dat onmogelijk.
Laat iemand mij dan zeggen dat onmogelijkheden maar bestaan, enkel wanneer je de weg niet durft gaan...
De dingen die ik zie wanneer ik in mijn wereld leef, ver weg ergens in mijn hoofd.
Er hangt daar een sfeer, niet allemaal mooi of helder, maar het is er altijd warm en er hangt een weemoed en iets zacht,iets veilig. Ik kan het enkel vaag beschrijven omdat het niet aards is, niks realistisch, net daarom kom ik er zo thuis. Zoals een kind zijn droomkasteel zou omschrijven ,zoiets misschien... Er hangen woorden in de lucht, sommige heel duidelijk met mijn handschrift geschreven, anderen wat op de achtergrond, sommige knipperend aan en uit en een paar zijn aan het uitdoven. Ik voel er heel veel, altijd wel met tranen in mijn ogen, maar niet omdat ik triest ben - ja soms wel -maar uit ontroering en ik denk een heimwee of een thuiskomen...
Ik vertoef er vaak, misschien altijd een beetje door wie ik ben. Soms kan ik niet praten, wil ik niet praten, ben ik kwaad als mensen mij naar 'hier' terughalen omdat de (atmo)sfeerwisseling te groot is.
Nog nooit is iemand op bezoek gekomen. Er staat een leger voor de poort, sterk en vol wachtwoorden die niemand ooit gaat uitspreken en ver, ver achterin voorbij de geheime gangen zit 'angst en klein' , enkel ik weet waar ze verstopt schuilen.
Één keer was de poort open, één keer wist iemand het leger te omzeilen en kwam ze met grote dromen de mijnen verleiden, maar toen we ons omdraaiden - bij het overleg om de nieuweling binnen te laten - schoot ze genadeloos gaten in de sterren en nam ze de wensen gevangen. 'angst' - toen nog niet goed verstopt - liep naar voor en smeekte, maar zij lachte hem uit. (Sindsdien heeft ' klein' hem nooit meer alleen gelaten). Nog net op tijd kon het leger haar verdringen, want al liet haar gevolg alles verwoest achter, nooit is ze in de achterkamers geweest of heeft ze een idee van hun bestaan gehad.
Het is er lang heel leeg gebleven. Jaren gingen uit naar het leger, dat vond dat eerst alle tijd aan de muur rondom besteed moest worden. Pas veel later groeiden er stillaan weer sterren ,die op hun beurt wensen tot leven brachten. Dankzij de extra bescherming kwamen er geheime woorden als schilderijen op de muren hangen en klonk er rust door de gangen. De kilte warmde op en liet dankbaar tranen uit mijn ogen rollen. Ik kwam weer thuis en hield nog meer van mijn plaats door wat we samen doorleefd hadden.
Dit alles draag ik nu, een kleine mens, eigenaar van een hele wereld. Ik bezit iets van onschatbare waarde, iets wat ik nooit kan overhandigen en dat ik beloofd heb te bewaren en koesteren als mooiste deel in mezelf.
De mensen vragen vaak waarom ik zo weinig in hun ogen kijk...het is omdat ze de glinsters zouden zien, de bouwstenen van mijn hele rijk. Ze zouden het proberen te zoeken en ze zouden nooit begrijpen wat ze zien. En ik, als koningin, hoor al mijn inwoners te beschermen en te eerbiedigen, zodat mijn wereld altijd mag blijven bestaan, opdat ik voor altijd thuis mag zijn in mij.
Daarom laat ik mijn ogen staren en zoek ik geen ander zijn blik. Er zou er maar eens ééntje moeten ontdekken wat er leeft in 'ik'.
Waar jij denkt dat ik doem denk, Denk ik , aan alles wat mij van jouw maakte. Nee, ik geef je het idee niet dat mijn naïef hoofd blijft vormen, dat blijft eeuwig ingepakt, onder de kerstbomen van de komende jaren, tot deze al lang vervangen worden door één of ander technisch surrogaatkerstboompje, en ook dan ligt het er nog onder.
Denk jij maar dat ik vergeet, dat ik mezelf en jou straffen wil door deze stilte. Dat het als een straf aanvoelt geef ik toe, maar dat is niet de intentie van haar stilzwijgen. Ze probeert te bewaren, ze probeert te herinneren, ogen te sluiten en het hart te laten kloppen op zachte blikken die nog steeds mijn ogen kruisen.
Al gaf je een d aan mijn hart , ik vergeet niet
Niet de glans in je ogen toen ik voor je stond, niet de ( al probeerde je zo hard) slecht verborgen lach wanneer ik je passeerde, niet de nachten waarin we niet slapen konden omdat we een moment bij elkaar nooit wouden teniet doen door slaap; niet het uitgeput zijn en oververmoeid onze laatste geeuw nog in elkaars oor fluisteren, niet het altijd dichter willen kruipen, als wou ik jouw huid aantrekken.
Hard
Maar ik vergeet niet
ik leg het niet meer in mijn woorden, ik vertel het geen mens, ze zouden nooit begrijpen, dat alleen maar een man, alleen maar een vrouw, zo liefhad, als ik jou ( was dat niet wat we het mooiste vers vonden? ) Het bestaat nog in mijn tranen, in het zuchten tijdens de nog steeds veel te zware dagen en in de momenten op de wereld waarin ik ver van de wereld ben. Ik blijf het verbergen, ik loop in de regen, als uitvlucht voor mijn tranen en steek het diep in mijn hart, in mijn gebalde vuisten wanneer je voor me staat, zodat er tenminste wat onverschilligheid op mijn gezicht bestaat. Ik zou nooit kunnen verdragen dat je zag dat ik je nog nakeek of hoe ik de plaats waar je zat bewaar als mijn thuis.
Keihard
Maar, ik vergeet niet. Niets vergeet ik
Al zeg ik vaak : het doet me niets , alsof het niets is. Dan lieg ik elke keer.
Niets is gemakkelijker dan zo te schrijven dat geen mens het begrijpt, niets is moeilijker dan gedachten zo uit te drukken zodat ieder mens ze begrijpt.