Hij is ziek. Ernstig ziek. Hij heeft gehuild. Geschuild in mijn armen. Ik heb met hem mee gehuild. Ik probeer hem te troosten. Ik weet niet of hij er wat aan heeft. Ik bid omdat hij zou mogen genezen. Ik had nog nooit gebeden. Ik hoop dat iets of iemand hier boven mij gehoord heeft. Hij is bang. Zo bang om vroeg te sterven. En ik treur. Om hem. Om zijn verdriet. Om het leven dat we 'later' zouden hebben. Samen. Zoals hij beloofd had. Het leven dat er misschien nooit meer zal komen. Maar ik blijf hem ontmoeten. Ik blijf ontzettend veel van hem houden. Van hem. De liefde van mijn leven.