Van de leraarskamer tot het Louvre.
Misschien dat de leraarskamer de meest van schoonheid ontdane plek is op de hele wereld. De plek waar de lelijkheid van het niet geleefde leven het best tot zijn recht komt. Waar de kleinzieligheid van het burgermansleven je naar de strot vliegt.
Je ben een leerkracht en dus moet ik je haten, zei Jamie. Rebelse zestienjarige, onzeker en stoer.
Is het een wonder dat ze ons haten? Zij die de jeugd nog in elke cel van hun lichaam dragen en toch dag in dag uit moeten kijken naar de lelijkheid die de leerkrachten uitstralen - de lelijkheid, niet van het al dan niet met een knappe snoet begiftigd zijn, maar van het afgestompte, het gewone, het onzichtbare.
Nee, leerkrachten zijn niet lelijk. Ze zijn van schoonheid ontdaan. Ze zijn de schoonheid van het leven kwijtgeraakt. Ze belichamen het niet-leven. De grijze, saaie doorsnee. De ontzettende weerzin die ze oproepen bij hun leerlingen ligt volgens mij hierin, dat ze hun leven niet ten volle leven, dat ze zweren bij de regels en reglementen, bij punten en straffen, bij dwingen en het opleggen van taken. Ze hebben geen vertrouwen in de leer-kracht van het kind, de jongere. En misschien terecht, als het om een jongere gaat die van kindsbeen af in dit dodelijke systeem is opgegroeid en geleerd heeft zijn hoofd te buigen of te rebelleren, maar die nooit geleerd heeft in zijn of haar eigen kracht te komen en dat te doen waarvoor het idee school ooit is uitgevonden, voor het plezier van nieuwe dingen te leren.
De wereld is je school, het leven is je leerkracht. Is je leer-kracht. Het leven, niet dat leven dat je elke dag per toeval overkomt, maar het leven dat je in jezelf draagt als het meest heilige, dat is je kracht, een kracht die je in staat stelt om je te verwonderen, om vragen te stellen en antwoorden te zoeken, je brengt bij de passie van leren, het is je leer-kracht.
Waarschijnlijk is een leerkracht niet meer of minder doodgewoon doorsnee dan om het even welke andere ambtenaar, maar het feit dat hij of zij de hele dag de baas moet spelen over een groep jongeren die nog spartelen tegen dat schijnbaar onontkoombare lot van het dorre, saaie doorsnee leven, zet bepaalde accenten. Maakt de situatie in de klas tot een clair obscur.
Maar ik wil ook zonder die spartelende groep naar leven snakkende bakvissen geen ambtenaar zijn.
Ik ben het immers zelf nog steeds, een spartelend naar leven snakkend individu. Een bakvis. Een hongerende ziel.
Misschien zijn brave leerlingen alleen maar die leerlingen die hun lot van middelmatigheid al geaccepteerd hebben, of die in stilte lijden.
En al dat zuipen, die seks, die kicks van de tieners, is dat niet vooral een uiting van nog gauw even genieten voor het voorbij is? Als je dan argumenteert dat er toch weinig genot te beleven valt in het extreme zuipen, extreme seks, extreme kicks, dan zeg ik dat dat mijn stelling juist bewijst: het is de wanhoop van het nog gauw even en dan is het voorbij dat leidt tot extreme uitingen in het zoeken naar genot.
Voor de ASO en de betere TSO leerlingen, is er na de middelbare school nog het studentenleven (is het daarom dat zij het op de middelbare school nog een beetje netjes houden?). Maar daarna houdt het ook voor hen op. Of tja, begint het: het werk, de hypotheek, de kinderen.
Misschien is het meest schrijnende nog wel hoe iedereen dit op een bepaald moment toch lijkt te accepteren, en zich zelfs weet wijs te maken gelukkig te zijn.
We worden vroeg of laat allemaal volwassen. Zo beweert men.
Volwassen
dat woord geeft me nog steeds koude rillingen. Ik associeer het toch vooral met het einde van dingen die moeilijk en mooi zijn. Volwassen worden is het einde van de verschrikkelijke schoonheid van een vol leven. Het is het einde van vrijheid, van levensvreugde, van levenskunst.
En toch
blijven ook jongeren vaak verstoken van die schoonheid. Ze hebben de mogelijkheden tot vrijheid, vreugde en schoonheid, maar blijven hangen in rebellie en destructief gedrag. Om zich rond hun 25ste af te wenden van hun jeugdzonden, en volwassen te worden. Sommigen, hahaha, worden dan zelfs leraar. Stel je voor!
Misschien hebben jongeren het inderdaad ook niet, en volwassenen al helemaal niet. Hunkerende veertigers die gaan scheiden, bunjee-jumpen en sexen met jonge grietjes ook niet. Depressieve koffie-zuipende alleenstaande moeders ook niet. Maar wie gvd dan wel?
Het antwoord is simpel: de romantici.
De romantische kunstenaars van eind 18de en begin 19de eeuw, jazeker. Maar ook in de vele millennia daarvoor waren er kunstenaars, schilders, beeldhouwers, filosofen, dichters, musici die zonder enige twijfel romantisch waren. En daarna gelukkig ook.
Hildegard van Bellingen was romantisch. En zo ook Julliette Binoche.
Abelard en Eloïse waren net zo romantisch als Sartre en de Beauvoir. En ik weet dat elke rechtgeaarde filosoof, godsgeleerde en/of kunstcriticus zich nu tegen mij keert en zijn best zal doen mij het totaal onromantische van zowel de verhouding tussen Abelard en Eloïse als die van Sartre en de Beauvoir uit te leggen. Maar spaart uw adem, beste mensen. Ik bedoel niet de romantiek van een relatie. Ik bedoel de romantiek van een zekere grondhouding ten opzichte van het leven. Een grondhouding die aanzet tot verwondering, tot hunkering, tot zoeken, tot filosofie en tot kunst.
Wat is dan een romanticus?
Het is iemand die zich een god weet in het diepst van haar (of zijn) gedachten.
Het is iemand die tot in het diepst van haar (of zijn) ziel wordt bewogen door schoonheid.
Het is iemand die geen genoegen neemt met wat voor de hand ligt, die de middelmatigheid kostte wat kost wil overstijgen, die zoekt naar een totaal authentiek antwoord op een universele vraag: wat is dat, het leven? Het volle leven? Hoe kan ik het leven ten volle leven? Wat is het doel van dit leven? Wat is de zin van het bestaan?
Daarmee zitten we tot over de oren in de fundamentele wijsbegeerte, dus zeg mij niet dat Sartre niet romantisch was, evenzo als Plato, Socrates, en elke bekende of totaal onbekende denker in de honderden jaren daartussen.
En wat is een kunstenaar anders dan een filosoof die zich uitdrukt in een taal die dichter ligt bij het gevoel, bij de ziel, dan de taal van het denken.
Formuleerde niet Van Gogh zijn zoeken naar antwoorden op de fundamentele vragen, zijn angsten, zijn verwondering, zijn levensvreugde en zijn pijn, in olieverf op doek?
Of denk aan de David van Donatello, de muziek van Chopin of de songs van Janis Joplin? De Canterbury Tales van Chaucer of de Harry Potter reeks van Rowling. Allemaal authentieke uitingen van de zoektocht van de ziel naar antwoorden, uitingen van verwondering, pogingen om het volle leven vorm te geven.
Ik zou het leven in deze maatschappij allang de rug hebben toegekeerd - in een hutje diep in het bos wonen, bij een stroompje, heel eenvoudig en dicht bij de natuur ware het niet voor de kunst.
In de leraarskamer, ervaar ik vaak een gevoel dat zich niet anders laat noemen dan misantropie. Ik heb geen enkel vertrouwen meer in de menselijke samenleving. Ik voel me gedesillusioneerd, cynisch en verschrikkelijk eenzaam.
Maar als ik in het Louvre ben, voel ik dat ik me kan verzoenen met de mensheid. Dat de mens in staat is tot het maken van kunst, het scheppen, het creëren, maakt hem voor mij de moeite waard. Maakt dat ik me tot een leven in de maatschappij heb bekeerd. Een plekje aan de zelfkant is voor mij goed genoeg. En het genot mezelf een kunstenaar en filosoof te mogen noemen. Ondanks het feit dat ik geen filosofie heb gestudeerd en geen kunstwerk op de markt heb gebracht, voel ik me verbonden met de filosofen en kunstenaars van alle tijden, voel ik me één van hen.
Lilith, 22 november 10
22-11-2010, 14:37
Geschreven door lilith 
|