Over de oceaan van de kindertijd neergeschreven door Mevr. Johanne Lemieux.
Er was eens een klein zieltje dat op een wolk zat. Het keek naar de mensen beneden op aarde en had haast, haast om zich snel onder hen te mengen. Op een dag werd hem gemeld dat het zijn beurt was om een kleine mooie baby te worden op aarde. Eindelijk kon het zieltje beginnen aan een prachtig avontuur van geboren worden en van een mooie kindertijd om vervolgens uit te groeien tot een volwassene en een leven te leiden van een gelukkig mens. Maar alvorens van zijn wolkje te vertrekken naar de aarde, werd hem verteld dat hij in het begin van zijn leven niet alleen kon overleven. Kleine menselijke babys zijn fantastisch met oneindig potentieel maar uiterst, uiterst fragiel.
Ze kunnen zichzelf niet voeden, ze kunnen niet instaan voor hun veiligheid, ze kunnen zichzelf niet verzorgen en moeten veel leren alvorens op eigen benen te kunnen staan. Men legde hem uit dat het begin van zijn leven er zou uitzien als een lange reis op een boot, een reis die zou bestaan uit het oversteken van de oceaan tussen het continent van zijn geboorte en de aankomst op het continent van de wereld van de volwassenen.
Om te overleven, groot te worden en te leren zou hij moeten reizen met een boot die ook de familie genoemd werd. Op die boot zullen er twee volwassenen zijn die er uitzien als een kapitein en die men mama en papa noemt. Men zou ze volledig kunnen vertrouwen om lief te hebben, eten te krijgen en verzorgd te worden. Het zullen zij zijn die de taak op zich zullen nemen om het overleven, de gezondheid en het transport naar de volwassen wereld over de oceaan te verzekeren. Toen het zieltje zijn ogen open deed, was hij een baby en bevond hij zich op een mooie boot. Hij had het gezellig warm, knus, en voelde zich veilig en beschermd. Hij ondervond dat er een goede kapitein op de commandopost van de boot aanwezig was. De baby mompelde tegen zichzelf dat het eigenlijk exact zo was zoals men hem had voorspeld. Alles was verzekerd en hij sliep dan zachtjes in vol vertrouwen.
Maar plots werd hij verschrikt wakker in paniek, hij bevond zich niet in de boot maar in het koude water. De boot was gekapseisd en de kapitein was verdwenen. Hij had schrik om te verdrinken, schrik om te sterven. Het was helemaal niet voorzien dat dit zou gebeuren. Hij wist niet meer wat te doen. Hij werd opgevist door een andere boot waarop er een andere kapitein was en veel andere kleine babys die zoals hij uit het water waren gered. Uitgehongerd en ongerust, hij had geen keuze, is hij op deze onbekende boot gestapt. Hij verbleef een tijdje op deze reddingsboot. Juist op het ogenblik dat hij vertrouwen begon te krijgen in de nieuwe kapitein stak er opnieuw een storm op en liep het schip schipbreuk op een rots. Kompleet ingestort en getraumatiseerd kon hij zich vastklampen aan een ronddobberende boot die finaal ook zonk naar de bodem van de zee. Hij zwom en zwom uit alle kracht en zonder te weten hoe hij er geraakt is, bevond hij zich op het strand.
Volledig naakt en klein murmelt hij tegen zichzelf: Wat is mij toch overkomen?. Ik word verondersteld door mijn jeugd te reizen met een mooie boot met vriendelijke kapiteins die mij beschermen, eten geven, liefhebben en me heel belangrijke dingen leren over het leven en we zouden varen naar de andere kant van de oceaan van het kinderleven en dit zonder gevaren. Voor hem stond het vast dat hij geen vertrouwen meer zou schenken aan welke boot ook en zijn kapiteins. Hij wou niet meer naar de andere kant van deze oceaan die zo vol gevaren was. Tot hij zich realiseerde dat hij eigenlijk geen andere keuze had dan te wachten op een andere boot. Want hij was te klein en te fragiel om alleen te zijn op dit strand of om te overleven. Maar deze maal was hij vast besloten: hij zou zelf de controle nemen over de boot en zou nooit nog vertrouwen schenken aan de kapitein van een boot.
Enige tijd later was er een mooie boot die een zeer stevige indruk gaf, met aan de railing twee kapiteins die lachend naar hem wuifden. Met spijt maar met een diep verlangen om te overleven nam hij de uitnodiging aan van deze twee kapiteins om op deze nieuwe boot in te schepen. Deze twee kapiteins spraken zachtjes tot hem en vertelden hem dat ze al lang op zoek waren naar een klein matroosje, net gelijk hem, om lief te hebben en zekerheid te geven. Ze hadden een ongelooflijke haast om hem te tonen hoe mooi en formidabel het universum wel was. Nog half in shock luisterde de baby eigenlijk zonder veel aandacht. Zijn gedachten waren ergens anders. Hij zou zich niet laten doen. Voor hem was deze nieuwe boot niet meer of niet minder dan een voorlopige reddingsboei. Hij zou meer dan op zijn hoede zijn en beide kapiteins dag en nacht observeren. Indien nodig zou hij de stuurhut overvallen en hun plaats innemen in geval van gevaar. Einde van de eerste act
Bron: Lemieux,L.(26 januari 2015. Wereldwonderkindje. Geraadpleegd op 9 mei 2017, http://wereldwonderkindje.blogspot.be/.