Omnes
obstat
Prelim
0-1
Wat men begrijpt, daarover kan men spreken.
0-2
Waarover men kan spreken, daarover kan men ook helder spreken.
0-3
Er bestaat geen a priori correlatie tussen correctheid en lengte van
een betoog.
0-4
Er bestaat geen a priori correlatie tussen helderheid en engte van
een betoog.
0-5
Er bestaat geen a prori correlatie russen relevantie en lengte van
een betoog.
0-6
Originaliteit is geen voorwaarde voor relevantie noch voor
correctheid van een betoog.
0-7
Het heldere,
relevante en correcte legitimeren zichzelf los van alle
gezagsargumenten.
De
wereld
1-1 De wereld is alles wat voor
mij het geval is.
1-2 Dé wereld bestaat niet, de
mijne wel.
1-3 Zowel feiten als dingen
kunnen het geval zijn.
1-3-1 Feiten doen zich voor.
1-3-1-1 De ontkenning van een
feit is ook een feit.
1-3-2 Dingen zijn aanwezig als
objecten.
1-3-3 Objecten bestaan
empirisch en onmiddellijk in
de vorm van
gewaarwordingen of representaties.
1-3-3-1 De ontkenning van een
ding is een feit.
1-4 De verbeelding is alles wat
voor mij niet het geval is.
Observeerbaarheid
2-1 De wereld is observeerbaar.
2-2 Alles wat observeerbaar is
kan worden bevraagd.
2-3 Bevragen is op zoek gaan
naar een verklaring.
Wetenschappelijkheid
3-1 Een verklaring of theorie
is wetenschappelijk indien zij vrijelijk en door iedereen onder
identieke omstandigheden kan worden getoetst en indien nodig
gefalsifieerd.
3-2 De essentie van wetenschap
is de toetsbaarheid.
3-3 Wetenschap en dogma zijn
onverenigbaar.
3-3-1 Dogma's zijn uitspraken
die niet toetsbaar noch falsifieerbaar zijn of geacht worden te zijn.
3-4 Aanvaarden zonder toetsing
is geloven.
Religie
4-1 Religie is het bevragen van
de wereld door middel van verbeelding.
4-2 De essentie van religie is
geloven.
4-3 Religie is niet toetsbaar
en dus ook niet falsibieerbaar.
4-3-1 Er kunnen tegelijkertijd
verschillende religies naast elkaar bestaan.
4-3-2 Alle religies zijn
evenwaardig.
4-4 Goden bestaan voor hen die
erin geloven.
4-5 De mens heeft God
geschapen, niet omgekeerd.
4-6 Religie is een sterker
bindmiddel dan wetenschap.
Filosofie
5-1 Filosofie is het bevragen
van de wereld, waarbij de vraagstelling primeert op de verklaring.
5-2 In filosofie is
toetsbaarheid niet essentieel.
5-3 In filosofie is
falsifieerbaarheid de facto onbestaande.
5-5 Filosofie is de facto een
activiteit, geen wetenschap.
5-6 In de mate dat er
toetsbaarheid en falsifieerbaaheid voorhanden zijn, kan men spreken
van filosofie als wetenschappelijke activiteit.
5-7 In de mate dat de vrijheid
tot filosoferen wordt beperkt,
kan men spreken van filosofie
als dogmatische activiteit.
5-8 Essentieel voor elke vorm
van filosofische activiteit is het redelijke karakter ervan.
Beoefenaars
6-1 Zij die deze activiteit
uitoefenen noemt men filosofen.
6-2 Filosofen zijn mensen die
bereid zijn hun verstand te gebruiken zonder vooroordelen en zonder
bang te zijn voor inzichten die tegen hun gewoonten, voorrechten,
religie of sociale status indruisen.
6-3 Filosofie is niet een
bezigheid van specialisten alleen, maar een karaktertrek van het
mens-zijn.
6-3-1 Filosofie is in wezen
anti-autoritair.
6-4 Er bestaat geen
academische filosofie, alleen filosofen met academische ambities.
6-5 Er bestaat een onderscheid
tussen filosofen en beroepsfilosofen.
6-5-1 Filosofen hechten vooral
belang aan de filosofische activiteit.
6-5-2 Beroepsfilosofen hechten
vooral belan aan hun carrière.
6-5-2-1 Er zijn twee soorten
beroepsfilosofen: filosofologen en filosofisten.
6-5-2-1 Filosofologen
bestuderen de ideeën van hun collega's beroepsfilosofen.
6-5-2-2 Filosofisten
propageren hun eigen ideeën.
Finale
7-1 Zwijgen en niet-spreken
zijn niet synoniem.
|