Samuel Falkland
Inhoud blog
  • 'Toen zei hij krijg de kouwe koorts'
  • 'Vader is er aan gestorven, jong'
  • 'Een bloem sterft geluidloos'
    Zoeken in blog

    Beoordeel dit blog
      Zeer goed
      Goed
      Voldoende
      Nog wat bijwerken
      Nog veel werk aan
     
    Falklandjes
    05-04-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.'Een bloem sterft geluidloos'


    Narcis


    Toen ik heenging, gaf de gastvrouw mij drie bloemen,
    drie narcissen op lange, groene stengels.
    ,Zet ze thuis in water, dan blijven ze lang goed.'
    ,Dank je.'
    ,Kom je weer gauw terug?'
    ,Zeker.'
    ,Dag Samuel.'
    'Dag Marie.'
    We hadden gezellig saam gegeten, de gastvrouw,
    de moeder, de zuster en ik.
    Nu kwam ik buiten, uit de schemering in het huis,
    in de schemering buiten. Boven het Willemspark ging
    de zon onder. Purperen strepen achter en boven de
    bomen, die vormden een massale schaduw. De toppen 
    van de bomen in het groenige avondlicht stonden er bits
    tegen aan. Er was een grote rust over alles.
    Stil hield ik mijn hand vooruit. De drie narcissen
    trilden bij elke beweging. Bij het ondergaan van de zon
    blankten de kronen met zulk albasten witheid, zo
    statig en rein, dat ik langzamer ging, stap voor stap,
    dragend ze voor mij uit de juvenale bloemen, wier
    marmeren bladen stonden als witte flambouwen om de
    harten van goud.

    p. 2

    Voorbijgangers keken me aan, bekeken de bloemen.
    Het moet iets vreemds geweest zijn, ze keken allen.
    De narcissen knipten. De strakwitte kuiven bewogen
    als een stille groeten in de avondschemer. Ze leken
    groot op haar lange, groene stengels. Ze leken in
    marmer gehouwen, van wit koud marmer, broos en
    fluwelig, terwijl boven de onrustige toppen van de bomen
    het purperen rood gloeide en blonk als de kope-
    ren mond der schalmei, die tonen van juiching doet
    zweven.
    Maar aan het einde van de straat geelde in de scheme-
    ring het puntige lichtje der tram. Ik stond stil. De
    narcissen schenen te groeien, te schieten uit mijn witte
    hand. Het was wonderlijk. Het was alsof bloemen in
    vlees waren geplant. Het was wonderlijk en geheim-
    zinnig-mooi : het wit en goud van de narcis, het purper
    boven de bomen.
    Toen kwam de tram. Ik stapte in. Achterop stond
    alleen de conducteur. De wagen reed voort. Een hoek
    om. De zon was weg en huizen in grauwe nevel
    lijnden voorbij. Toen sprong een man op de wagen.
    Hij kwam vlak bij mij leunen. Zijn gezicht was rood
    en gezond. Een hoed leunde achterover op zijn kort-
    geschoren kop. Hij had veel zomersproeten en rookte
    een platte, plompe, gore sigaar.
    Stinkende dampen spiraalden en waaiden uit zijn
    mond, omwalmden mijn drie witte narcissen. Dat
    gaf een heftig gevoel van vijandschap voor die man.
    Hij was me vreemd en ik haatte hem dadelijk. Het
    was een korte, heftige haat, daar hij zo plomp
    mijn albasten bloemen bevuilde, mijn drie gouden harten.
    Ik ging staan verder op. De zuiging van de wind

    p. 3

    wuifde als een koele adem om de narcissen. Maar de
    tabakswalm, de bruine, vette, had ze bemorst. Dat
    denkbeeld kon ik niet van mij afzetten, niet dade-
    lijk. Het was gek. Anders toch had ik niet zulke
    ideeen.
    Hoe verder de wagen reed, hoe meer mensen er
    in kwamen. Op het Leidseplein, waar vuur brandde
    in alle huizen, verdrongen ze zich om een plaats te
    krijgen. Dicht tegen elkander stonden we op het
    perron. Ik hield de drie bloemen ver van mij af, ver
    van die mensen. Zo gleden we de straten door.
    De blaadjes bewogen als opgestoeide veren. En weer
    keken ze allen er naar. In de stoffige volte van de straten
    was het witte albast dromerig-vreemd. Er gingen
    mensen voorbij in zwart, met bleke gezichten en
    zwarte hoeden. Er liepen vrouwen met veel rokken en
    blonde haren. Er was licht, in alle winkelkasten en bij
    het voorbij rijden stonden er mensen in elke verlichte
    doos. Maar witte narcissen met gouden harten waren
    er nergens. Ze waren de drie enige blanke bloemen
    in de straat. Ze knipten op de lange stengels als witte
    tere bruiden, die niet begrijpen van leven en doen.
    Ze hielden haar gouden harten omvat, als een rij van
    maagden in witte kledij en, om een geurwalmend
    wierookvat. Maar niemand dacht zoals ik. De anderen
    keken er naar en dachten : ,Dat zijn mooie bloemen,'
    ,ofschoon er toch verwondering was over allen, hoe
    albasten bloemen zo stonden te groeien op mijn hand
    in de benauwende volte van de straat.
    Daarna ging ik werken. Op mijn tafel rankten de
    narcissen. Wie binnen kwam zei : ,Van wie heb je
    die bloemen? Van wie?' In het lamplicht glansden zij

    p. 4

    mat, als zwanendons. Enkele blaadjes kromden spich-
    tig, maar overigens was er geen leven in. Ze waren
    voorover gebogen en leken het gaan van de pen 
    te volgen, die zwarte draadjes uitkrabde. De afgesneden
    stengels rustten in water. Het was alsof ik zo goede
    zinnen moest schrijven. Een ruw woord zou niet ge-
    dacht kunnen worden, waar de narcissen sereen en
    wit stonden te kijken.
    Eindelijk was er de late nacht. Weer rustten de
    bloemen in mijn hand. De lange straten van asfalt
    lagen als eindeloze lanen. De voeten gingen bijna
    geluidloos en de hand recht-vooruit, hield de kronen
    omhoog, die zilverwit uitwitten in de stilte van nacht.
    Zijn in vroegere eeuwen mannen gegaan zo, om
    te offeren bloemen van gods vrucht ? Zijn er in alle
    tijden mensen geweest, die zo hebben geloopen
    met oneindige liefde en oneindig geluk, omdat zij in
    leven van dofheid bekeken een gouden hart met witte
    blaadjes ?
    Op de hoek van een straat, bij een fletse lantaarn
    stond een vrouw. Ze droeg een mantel van zwart en
    een hoed met veel linten. Haar gezicht was dik en
    verlept. Ze riep me toe. Ik stapte door. Toen zei ze
    hard, met een lach van brutaalheid
    'Geef mij die bloemen !'
    De hand hield de narcissen vaster. De ogen keken
    minachtend. De vraag was lelijk. Aan een vrouw,
    die 's nachts waakt op de hoeken van de straten, kan men
    geen witte bloemen met gouden harten geven. Het is
    hard, maar het kan niet. Ik zou niet kunnen zeggen
    waarom. Toch wil ik goede dingen doen, maar weg-
    schenken een narcis, 's nachts, in een straat, aan een
     
    p. 5

    vrouw die vreemd en onrein is, wegschenken een nar-
    cis, die me zacht werd gegeven, het zou even wreed
    zijn als haar te werpen in vuur.
    Verder ben ik gegaan. Ik liep alleen met de drie witte
    bloemen. De koppen schudden in dommelende rust. De
    hand werd moe van het dragen. De stengels gloeiden
    tesaam tegen de huid.
    Buiten de stad, waar de bomen suisden, waar de
    wind zachtjes waaide, bewogen de narcissen sterker.
    Het licht van de maan belichtte het goud. De blaad-
    jes waren roerloos. Ze konden zo witte rozen zijn,
    witte geluksbloemen. Ze gingen als witte dromen
    voor mij uit.

    Nu staan zij al dagen in mijn kamer op de ven-
    sterbank waar ook violen staan. Het is een bloemfes-
    tijn van Mei. De zon warmt er op neer. De violen,
    paars en geel, fluwelen mollig naast de narcissen.
    Als ik de witte kronen naar binnen keer om de gou-
    den harten te zien en de sulpen bladen, zijn zij onrus-
    tig. Na uren hebben zij zich gedraaid naar het Licht,
    daar zij sterven moeten in de donkere kamer. Zij schij-
    nen te leven in het water, maar de grootste, de blank-
    ste bladen van marmerwit worden bruin en verschrom-
    pelen stil. Een bloem klaagt niet, zodat mensen
    het verstaan. Een bloem sterft geluidloos.
    De ene narcis, de sterkste, is nog van ongerept
    wit. Zij heeft een krachtig leven.
    De tweede perst de bruinende bladen saam. Het gou-
    den hart schemert flauwtjes.
    De derde is wazig-doorzichtig. De kroon is verfrom-
    meld. De punten van de bladen zijn geel en verdord. Het

    p. 6

    hart is dood. Naast het glas liggen dode bloem--
    bladen. Een is er naast de vurige geelpaarse
    violen gewaaid.
    Morgen zullen de kronen sterker verflensen.

    Samuel Falkland, Falklandjes

    05-04-2011, 20:00 Geschreven door Samuel Falkland  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    Categorie:Samuel Falkland, Falklandjes
    Archief per week
  • 11/04-17/04 2011
  • 04/04-10/04 2011

    E-mail mij

    Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.


    Gastenboek

    Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek


    Blog als favoriet !


    Blog tegen de wet? Klik hier.
    Gratis blog op https://www.bloggen.be - Meer blogs