Grijs maar zacht weer. In de namiddag komt de zon er af en toe door. Een groot laken hangt zacht te wapperen aan een kramikele wasdraad. Een katje heeft zich geïnstalleerd op het kussen van de tuinzetel voor een lange, luie namiddag. Bij de gebuur lacht een voetballend kind. Zomer. Gouden uren. Een witte vlinder dwarrelt van anemoon naar anemoon. Een klein tuintje aan een klein huisje maar toch vinden iedere zomer vlinders er hun weg naar. "Elk kind zou af en toe met z'n oogjes een vlinder moeten kunnen volgen" denk ik. Kleine, rusteloze, fladderende herautjes van het leven. Ik denk aan straten, stegen, steden waar geen grasspriet, struik of boom groeit zonder toestemming van de mens. Enkel de vogels vliegen nog vrij in en uit. De laatste jaren nestelen er steeds meer houtduiven in de hoge bomen achter mijn garage. 's avonds hoor ik hun gefladder, het is soms het enige geluid, waarvoor ik mijn ogen losmaak van de letters van het boek en naar het groene bladerscherm kijk. "Wat zouden ze nu aan het doen zijn" vraag ik me af. Hun vleugels nog eens goed strekken voor het slapengaan ? Of is het een mannetje dat indruk wil maken op zijn vrouwtje. Of is het gewoon voor het plezier, eventjes laten weten : "hé, wereld, dit ben ik !"