Deze maand zal het vijfenzeventig jaar geleden zijn dat op 19 april 1943 in
het Joodse getto van Warschau een opstand tegen de Nazi-Duitse bezetter losbarstte.
De opstand zou tot 16 mei 1943 aanhouden waarna het getto door de Duitsers
volledig met de grond gelijk werd gemaakt en de resterende Joodse bevolking
naar de vernietigingskampen weggevoerd. Er zaten zo een half miljoen Joodse
mensen binnen het kleine woongebied van 3.3 km2 onder mensonterende
levensomstandighedensamengepakt. In maart 1940 hadden de Duitsers dit getto al opgericht en
er de Joden van Warschau en andere plaatsen in samengebracht. Daar werden zij
prijsgegeven aan verhongering, ziekte en dood. Binnen de muren van het getto
was uiteindelijk een Joodse weerstandskern ontstaan die op 19 april 1943 een
gewapende opstand begon.
Een wereldwijd bekende
foto die symbool staat voor de holocaust. Overlevenden van de
Warschau-getto-opstand, zowel vrouwen als kinderen, worden door SS-beulen samengedreven
en weggevoerd.
Het woord Holocaust is afgeleid van het Grieks en betekent brandoffer.
Het woord staat voor de volledige vernietiging van een slachtoffer. Het
Hebreeuwse woord Sjoa staat voor vernietiging zonder de religieuze betekenis en
heeft als term voor de genocide de voorkeur bij Joden. De term kwam na de
tweede wereldoorlog in gebruik ter duiding van de systematische vervolging en
uitroeiing van de Europese Joden door de nazi-Duitsers en hun bondgenoten van 1941
tot 1945. Meer dan zes miljoen Joodse mensen werden uiteindelijk slachtoffer
van de ontketende gruwel tegen hen. De jaren voorafgaand aan 1941 werden al
gekenmerkt door de verdrukking en vele moorden van Joodse mensen in het door de
Nazi-Duitsers bezette en gecontroleerde Europa. Vanaf de inval echter in
Sovjet-Rusland door de Duitse legers en hun bondgenoten in de zomer van 1941
begon in het oosten achter de frontlijn onmiddellijk de fysieke vernietiging
van alle daar ter plaatse aangetroffen Joodse gemeenschappen door speciaal
opgerichte moordcommando s van de Nazi s.
Dat de Duitse dictator Hitler de fysieke vernietiging van de Joden al
eerder in gedachten had werd voor de goede luisteraar in binnen- en buitenland
zondermeer duidelijk bij een rede van hem voor de Rijksdag op 30 januari 1939,
zeven maanden voor het uitbreken van de tweede wereldoorlog:
"Ich
will heute wieder ein Prophet sein: Wenn es dem internationalen Finanzjudentum
innerhalb und auserhalb Europa gelingen
sollte, die Völker noch einmal in
einen Weltkrieg zu stürzen, dann wird das Ergebnis nicht die Bolsjewisierung
der Erde und damit der Sieg des Judentums sein, sondern die
Vernichtung der jüdischen Rasse in Europa".
In december 1941 bleek dat
de Duitse weermacht niet in staat was geweest in een korte veldtocht het Rode
Leger te vernietigen, het initiatief niet langer bij Hitler lag en dat hij te
hoog gegrepen had. Daarenboven had zijn bondgenoot Japan in het verre oosten de
Verenigde Staten de oorlog aangedaan en vervoegde deze industriële grootmacht
nu volop de zijde van Groot-Brittannië dat tot dan toe alleen tegen
Nazi-Duitsland en zijn bondgenoten had standgehouden. Op termijn was het lot
van het zelfverklaarde duizendjarige rijk bezegeld. Het jaar 1942 zou nog
enkele beperkte successen van het Duitse leger aan het oostfront en in Afrika
laten zien, maar in de herfst van dat jaar volgde definitief het keerpunt. Geen
duizend jaar maar slechts gedurende twaalf jaar van 1933 tot 1945 zouden de
Nazi s hun ding kunnen doen.
Ergens in de maand december van
1941 heeft Hitler na zijn oorlogsverklaring aan de VS verbaal de opdracht aan
Himmler gegeven alle Joden op dat moment onder Nazi-Duitse controle te laten
opjagen en vermoorden. Dat werd zijn drijfveer voor het voortzetten van zijn
niet meer te winnen oorlog tegen de drie grootmachten: de VS, Groot-Brittannië
en Sovjet-Rusland. Wat volgde was de zogenaamde 'Wannsee' conferentie op 20
januari 1942, zo genoemd naar de plaats van
samenkomst nabij Berlijn. Op deze conferentie van de politieke top in
Duitsland onder leiding van SS Obergruppenführer Heydrich werd de vernietiging
van het Europese Jodendom uitgewerkt. Een lijst van elf miljoen Joodse mensen
die per land verdelgd moesten worden was opgesteld.
Er werd besloten om alle Europese
Joden onder nazi-controle naar vernietigingskampen in het oosten te voeren. Het hele SS-apparaat werd hiervoor in
werking gesteld samen met alle bureaucratieën van het Duitse
bestuursapparaat. Elke deportatie zou tal van administratieve
maatregelen vereisen. Er moest gezorgd worden voor treinen, bewakers,
bevoorrading en financiering. Voor het
Jodendom in bezet Europa begon in de zomer van 1942 een periode van onbeschrijflijk leed. Overal werden Joodse
mensen opgejaagd, naar verzamelplaatsen gebracht en vervolgens in beestenwagons
doorheen Duitsland naar het oosten vervoerd. Er dient hierbij opgemerkt te
worden dat de ambtenaren-administratie van zowel
bezette als bevriende landen met de Nazis samenwerkte voor het transport van deze mensenmassa. Een triest
voorbeeld van zulk een samenwerken van ambtenaren in de bezette gebieden zijn
de Britse kanaal-eilanden die in juni 1940 door de weermacht veroverd werden. Vandaar
zijn ook een tiental Joden door Britse ambtenaren opgepakt en aan de Nazis
overgeleverd. Geen een van deze Joodse mensen heeft het transport naar het
oosten overleefd. Deze geschiedenis werd mij pas bekend na het bekijken van de
bekroonde BBC documentaire uit 2005: Auschwitz The Nazis & The Final
Solution van Laurence Rees. Het laat iets zien van de grondigheid van de Nazis
van de wijze hoe zij bezet Europa op Joden uitkamden.
In
totaal zijn meer dan zes miljoen Joden het slachtoffer van de Nazi-genocide geworden.
Alleen al in de vernietigingskampen in het door de Nazi-Duitsers bezette Polen:
Auschwitz, Chelmno, Belzec, Sobibor,
Treblinka en Maidanek werden 4.851.200 joden vermoord.
Toen de Wannsee-conferentie
plaatsvond waren zoals eerder opgemerkt al honderdduizenden Joden in westelijk Rusland bij
het oprukken van de Duitse weermacht achter de frontlijn ter plaatse van kant gemaakt.
Ergens in Oost-Europa. Liquidatie
van Joodse mensen achter de frontlijn door speciale SS-moordcommando s. Een
foto zegt soms meer dan duizend woorden. De Joodse man die geknield voor het
massagraf gelaten zijn nekschot afwacht ziet er uit als een schaap dat stom
voor zijn scheerdersis. Afgemat en doodsmoe getergd
ondergaat hij zijn noodlot. Van de Joodse genocide zijn weinig afbeeldingen
bewaard gebleven. Voor de officiële berichtgeving in het derde rijk was dit een
taboe onderwerp. De getoonde foto zou in 1945 in Praag in het
Gestapohoofdkwartier daar gevonden zijn.
Nazi-Duitsland
heeft de genocide niet straffeloos kunnen uitvoeren. In mei 1945 toen het land
door de geallieerden onder de voet was gelopen, waren haar steden verwoest en
naar schatting negen miljoen Duitsers dood. Miljoenen Duitse burgers van alle
leeftijden en geslacht waren in de geallieerde luchtbombardementen omgekomen. In
het oosten vanaf Memel tot aan de rivier de Oder werden miljoenen Duitse
burgers ontheemd en vele van hen gruwelijk door de binnenvallende Sovjet-Russen
gemolesteerd. De Tsjechen maakten zich aan dezelfde misdaad schuldig door drie
miljoen Duits-Oostenrijkse burgers binnen hun grenzen van 1919 brutaal
nietsontziend te ontheemden. Men moet ook bedenken dat alle weerbare Duitse
mannen van zestien tot zestig jaar op dat moment in het Duitse leger dienden
indien zij al niet vermist, zwaargewond of gedood waren.
Duitsland
werd daarop gedurende vier jaar door
de geallieerden in vier zones verdeeld en bezet. In 1949 werd in het westen de
bondsrepubliek Duitsland opgericht en in de Russische zone werd een
communistische satellietstaat gevormd. Het land en de hoofdstad Berlijn zou
daarop nog eens veertig jaar tot
1989 verdeeld blijven. Dit zijn jaartallen die in de Bijbel dikwijls voor een
periode van oordeel staan. Denk bijvoorbeeld aan de veertig jaar verblijf in de
woestijn door de Israëlieten alvorens de nieuwe generatie het Beloofde Land
Kanaän kon betreden. Daarnaast vinden we in de Bijbel een waarschuwing over een
bijzondere zegening en vloek in verband met de Joodse aartsvader Abram:
Genesis
12:1 De HEERE nu had tot Abram gezegd: Ga gij uit uw land, en uit uw maagschap,
en uit uws vaders huis, naar het land, dat Ik u wijzen zal. 2 En Ik zal u tot
een groot volk maken, en u zegenen, en uw naam groot maken; en wees een zegen! 3
En Ik zal zegenen, die u zegenen, en
vervloeken, die u vloekt; en in u zullen alle geslachten des aardrijks gezegend
worden. (Statenvertaling)
De
belofte van God aan Abraham dat eenieder die hem en zijn zaad zou
zegenen gezegend zou worden, en dat een ieder die hem vervloekte, vervloekt zou
worden, is door de geschiedenis heen duidelijk herkenbaar. Landen die de 'Jood' hebben vervloekt, zijn binnen één generatie
steeds zelf het slachtoffer geworden. Zo ook wat de zegening betreft.
In de geschiedenis van
België vinden we naar mijn mening een voorbeeld van een zegening. Het verhaal
begint in de zomer van 1939, nog voor het uitbreken van de tweede wereldoorlog. De antisemitische
propagandamachine van de nazi's draaide op volle toeren. Groot-Duitsland had toen ongeveer 400.000 Joden binnen
zijn grenzen die het kwijt wilde en het bleek dat in feite geen enkel land ter
wereld bereid was hun op te nemen. Dit feit
wilden de nazi's onderstrepen toen zij hun diabolisch plan bedachten om
ongeveer negenhonderd welgestelde Duitse Joden op een luxeboot (de
St.-Louis) de Atlantische Oceaan over naar Cuba te zenden.
Hun uitreispapieren mochten dan wel in orde zijn - alle met een rode
'J' gemerkt; in Havana (Cuba) ontschepen zou door
Duitse agenten verhinderd worden. De wereld zou getuige zijn van het
onoplosbare Jodenvraagstuk. Het schip voer daarna ook daadwerkelijk vruchteloos
van haven naar haven. Zelfs de VS weigerde de
negenhonderd Joden de toegang tot zijn grondgebied en uiteindelijk moest het schip de steven richting Duitsland
wenden, terug over de Atlantische
Oceaan. Terwijl het schip richting
Duitsland voer, zetten Joodse
organisaties zich in om toch een land te vinden dat deze onfortuinlijke mensen asiel
zou willen verlenen. Het ging ten slotte toch maar om slechts
negenhonderd zielen. Geen enkele van de grote naties gaf het schip echter toestemming om één van hun havens binnen te
lopen. De VS, Frankrijk enGroot-Brittannië de laatste overgebleven
grote democratieën, hielden hun grenzen en die van het mandaatgebied
Palestina gesloten. Toen de St. Louis het Engelse kanaal naderde was er nog steeds
geen oplossing in zicht. Ten langen laatste ging een Joodse zaakgelastigde in
België te Brussel aankloppen. Daar vond hij wél gehoor en wel op persoonlijk initiatief van Koning Leopold III. Op 16 juni 1939 meerde de St. Louis
in de haven van Antwerpen aan en konden deze Joodse ballingen weer voet aan wal zetten. België stond
214 Joden toe in het land te blijven.
Dank zij de inzet van koning Leopold III die al zijn diplomatieke relaties benutte konden
ook 181 Joodse mensen naar Nederland vertrekken, 224 weken naar Frankrijk uit
en 288 kregen asiel in Engeland. Deze twee
laatste landen werden uiteindelijk toch bereid gevonden om enkele Joden
asiel te verlenen. Intussen waren 400.000 Duitse Joden veroordeeld om in het
'slachthuis dat Nazi-Duitsland voor hen zou worden, te blijven. Voor hen was
in 1939 nergens plaats. Het zogenaamde christelijk Europa draaide de broeders
van hun Heer de rug toe. De Joden van de St. Louis die op het vasteland van
Europa asiel gevonden hadden, zijn later door
de Nazi s opgespoord en naar de
vernietigingskampen in Polen weggevoerd.
België
had toen de
Tweede Wereldoorlog uitbrak een Joodse gemeenschap van ongeveer 50.000 mensen.
Van deze 50.000 Joden werden er ongeveer 25.000 naar Polen weggevoerd. Slechts
enkelen keerden in 1945terug. De overige 25.000
doken onder bij niet-joodse burgers. Dit was
een spontane actie, want er was helemaal niets van tevoren
georganiseerd. Toen de Duitsers in de zomer
van 1942 de Joden begonnen op te pakken in België en naar de kampen in
Polen voerden, konden 25.000 Joden - de
helft van de Joodse gemeenschap in België - spontaan bij niet-Joodse landgenoten
onderduiken: zowel in Vlaanderen als in Wallonië. Ik geloof dat dit een uniek feit in heel bezet Europa was, met uitzondering
van de heldendaad van Denemarken. Wat de ouderlijke overleveringen
betreft herinner ik me zeer goed de getuigenissen van mijn grootouders aan
beide zijden van de familie. Er woonden namelijk heel wat Joodse families in hun
gemeente Berchem bij Antwerpen. Aan mijn vaders familiekant woonde naast hun
huis in de Apollostraat een Joods gezin. Ze moeten orthodox geweest zijn want
het verhaal gaat dat mijn grootvader tijdens de winter op sabbat, kolen in de
kachel in hun woning deed. In de zomer van 1942 werden ook zij bij nacht en nevel
plotseling weggevoerd. Mijn grootmoeder aan moeders zijde was tijdens die zomer
toevallig getuige van het wegvoeren van een Joods gezin aan de Diksmuidelaan
een winkelstraat te Berchem bij Antwerpen. Zij was getuige hoe een Joodse
moeder naast haar op het voetpad in panische angst uitbrak bij het zien van een
verhuiswagen met Duitsers voor de deur van haar woning. Blijkbaar werden niet
alleen mensen afgevoerd maar was er tegelijkertijd een hele economie met hun
bezittingen gemoeid. En wat had mijn grootmoeder kunnen doen? De politie
bellen? Die stonden samen met Duitsers aan de deur van de Joodse woning.
Waar ligt nu de beloofde zegen zoals ze
aan Abraham voorzegt was voor het België van tijdens de Tweede Wereldoorlog? Het was voor België onmogelijk om uiteindelijk
buiten het conflict tussen Frankrijk en
Engeland met Duitsland te blijven. Door de eeuwen heen is het land - in
feite een landbrug tussen Pruisen en Frankrijk - dikwijls het slagveld voor
vreemde legers geweest. Zo ook in 1940 baande Duitsland zich een weg door
België heen
naar Frankrijk.
Wat naar mijn mening in het oog
springt bij het bestuderen van de geschiedenis van de Tweede Wereldoorlog is de
snelle bevrijding van België in september 1944 geweest. Op enkele dagen tijd
werden de Duitsers uit het land verdreven. Er was heel wat schade maar in
vergelijking met andere onfortuinlijke landen viel het nog mee. In dit gebeuren
meen ik de zegen zoals beschreven in Genesis hoofdstuk 12 te herkennen. Dit is
uiteraard een persoonlijke mening. Ik ben na de tweede wereldoorlog in 1948
geboren en probeer op basis van getuigenissen van het vorige geslacht een beeld
te krijgen van de waanzin waar mijn ouders en grootouders getuige van waren.
De zegen en de vloek van
Genesis 12 over andere Europese landen herkennen en neerschrijven ligt
gevoelig. In Polen is er nog maar net een strafwet gestemd tegen het gebruik
van formuleringen zoals bijvoorbeeld de Poolse concentratiekampen. Lange tijd
verdrongen de Europese landen zowel de door de Nazi s bezette landen als de bondgenoot-landen
met de Nazi s, hun eigen aandeel in de Holocaust en sommige zijn er blijkbaar nog
steeds niet klaar mee. Het antisemitisme was voor en tijdens de tweede
wereldoorlog een veel voorkomend feit in vele landen in Oost-Europa waar grote
aantallen Joodse mensen verbleven. De veelvolkerenstaat Polen bijvoorbeeld had naast
Volks-Duitsers, Wit-Russen en Oekraïners, meer dan drie miljoen Joodse burgers
binnen zijn grenzen van 1939. Aan het einde van de genocide waren er in 1945
nog slechts honderdduizend arbeid-inzetbare Joodse overlevenden. De overige
drie miljoen Joodse mensen waren vermoord (Albert
Speer, De slavenstaat, 1981, vierde deel: het noodlot der joden, Blz. 272). Buiten
enkele zogenaamde rechtvaardigen individuele niet-Joodse Poolse burgers die
Joden hielpen onderduiken, kon er niet op hulp gerekend worden. En zo was de
toestand in vele landen in Europa.
De vloek van Genesis 12 herken ik in de late
bevrijding van de landen van Oost-Europa die pas na de val van de Berlijnse
muur in 1989 en de implosie van de Sovjet-Unie in 1991 hun vrijheid herkregen.
Het zeventiende historische jubeljaar en de val van Nineve
We
vervolgen deze week met onze afleveringen over de historische jubeljaren. Met
het artikel van 14.03.2018 op dit
blog gaven we aandacht aan het zestiende jubeljaar dat ten tijde van de
regeerperiode van koning Manasse, de zoon van Hizkia, viel. Deze week gaan we
verder met het zeventiende historische jubeljaar van oktober 611/september 610
v. Chr. dat ten tijde van de regeerperiode van koning Josia viel, en heel opmerkelijk:
één jaar na de val van Nineveh in
612 v. Chr.
De
wijze van rekenen met de Bijbelse sabbat- en jubeljaren heb ik van William
Whiston (JOSEPHUS Complete Works, Translated by William Whiston, A.M., Appendix
Dissertation V) overgenomen. Ik heb dertig jubeljaren uit zijn lijst
geselecteerd en op een tijdsbalk ondergebracht. Vanaf het eerste jubeljaar in
1395/1394 v. Chr. na de inname van het Beloofde Land Kanaän tot het openbaar
worden van Jezus Christus als de Messias in 27/28 AD tellen we dertig
jubeljaren. Hierna een opsomming van de jubeljaren die we al behandeld hebben.
Exodus
jaartal: 1483 v. Chr. Begin sabbatjaartelling: 1443 v. Chr.
Jubeljaren
en jaartallen v. Chr.: Historische
periode:
1. 1395/1394Richter
Othniël
2. 1346/1345 Ruth
6:6
3. 1297/1296Richter
Ehud
4. 1248/1247verdrukking
Jabin
5. 1199/1198Richter
Thola
6. 1150/1149verdrukking
Ammon
7. 1101/1100Richter
en profeet Samuël
8. 1052/1051Saul
9. 1003/1002Salomo
10. 954/953Rehabeam
11. 905/904Josafat
12. 856/855Joas
13. 807/806Amazia
14. 758/757Uzzia
15. 709/708Het
14de jaar van Hizkia
16. 660/659Manasse
17. 611/610Josia-
val van Nineveh
Het
zestiende jubeljaar, hebben we gezien in de vorige aflevering, viel ten tijde
van de lange regeerperiode van koning Manasse, de zoon van Hizkia. Naar het
houden van het Jubeljaargebod ten tijde van Manasse is er in de Bijbel geen absolute
verwijzing te vinden. Het hierboven getoonde tijdschema laat het begin van de
nieuwe serie van zeven maal zeven sabbatjaren zien. Bovenaan vinden we de
jaartallen volgens de westerse jaartelling met daaronder in een lichtblauwe
tijdsbalk de sabbat- en jubeljaren. Een sabbatjaar liep van april tot maart van
het volgende jaar. Een jubeljaar begon in de maand oktober met Jom Kippoer en
liep tot september van het volgende jaar, waar in april al een nieuwe serie van
zeven maal zeven sabbatjaren van start ging. Dit is de wijze van tellen volgens
William Whiston dat via elf historische verwijzingen op de tijdsbalk bevestigd
wordt.
Het
tweede bijgevoegde tijdschema toont de voortgang van de zeven maal zeven sabbatjaarcyclus
en de regeringswissel in Juda bij de dood van Manasse in 642 v. Chr. Hij werd
opgevolgd door zijn zoon Amon die kort regeerde maar in die korte tijd het
geestelijke herstelwerk van zijn vader Manasse volledig teniet deed, hij voerde
opnieuw afgoderij in Juda in. In het najaar van 640 v. Chr. nam Josia, de zoon
van Amon, de scepter over. Onder de leiding van deze koning zou Juda een korte
tijd later een geestelijke opwekking meemaken.
Verder
merken we op het tijdschema de regeerperiode van Assurbanipal in Assyrië en van
Psammetichos in Egypte. Deze laatste was een vazal van Assurbanipal. Het
Assyrische rijk strekte zich toen uit over heel het Midden-Oosten en Egypte, en
leek onaantastbaar.
De
aangekondigde godsdiensthervorming waar ik bij het vorige tijdschema naar
verwees ging van start in het achtste regeringsjaar van Josia, hij was toen
zestien jaar oud (2 Kronieken 34;1-3). De chronologie van de regeerperiode van
Josia heb ik in mijn boek TIJD en TIJDEN,
2015, blz. 361-365, uitgewerkt.
Het
achtste regeringsjaar van Josia dat in het najaar van 633 v. Chr. aanving zit in
het zesde jaar van de sabbatjaarcyclus, een jaar van dubbele zegening, gevolgd
door het sabbatjaar dat in het voorjaar van 632 v. Chr. een aanvang nam. Het is
geen toeval dat de jonge Josia door deze bijzondere jaren op de kalender
geïnspireerd werd de God van David te zoeken.
2 Kronieken 34:1 Josia was acht jaren oud, toen hij koning werd, en
regeerde een en dertig jaren te Jeruzalem. 2 En hij deed dat recht was in de
ogen des HEEREN, en wandelde in de wegen van zijn vader David, en week niet af
ter rechter hand, noch ter linkerhand. 3 Want in het achtste jaar zijner regering, toen hij nog een jongeling
was, begon hij den God zijns vaders Davids te zoeken; en in het twaalfde jaar begon hij Juda en Jeruzalem van de
hoogten en de bossen, en de gesneden en de gegoten beelden te reinigen. (Statenvertaling)
Het
zesde jaar van de dubbele zegening is een belofte die we in het Bijbelboek
Leviticus hoofdstuk 25:21 vinden. De akkers brachten dan dubbele vrucht voort
ter overbrugging van het sabbatjaar wanneer het land moest rusten en er niet
gezaaid noch geoogst mocht worden.
Israël
heeft in zijn lange geschiedenis zelden het sabbatjaargebod gehouden. Volgens
mij zonder twijfel als reden van winstbejag. De wortel van alle kwaad is de
geldzucht leert de Bijbel (1 Timoteüs 6:10). Van de in totaal honderdtwintig sabbatjaren vanaf het
eerste sabbatjaar van april 1437/maart 1436 v. Chr. gerekend, tot en met het
sabbatjaar van april 604/maart 603 v. Chr., hebben zij slechts met intervallen
vijftig keer het sabbatjaargebod gehouden. Na het zeventig keer negeren van het
sabbatjaargebod volgde de Babylonische ballingschap. Een ballingschap die
zeventig jaar duurde ter vergoeding voor het ontvolkte land dat toen zijn
sabbatrust kreeg.
Het
aangekondigde oordeel over Juda door de profeten van de HEERE God werd door het
handelen van Josia uitgesteld en zou pas werkelijkheid worden na zijn dood. In
het dertiende regeringsjaar van Josia begon bovendien de bekende profeet
Jeremia zijn bediening.
Jeremia
1:1 De woorden van Jeremia, den zoon van Hilkia, uit de priesteren, die te Anathoth
waren, in het land van Benjamin; 2 Tot welken het woord des HEEREN geschiedde, in de dagen van Josia, zoon van Amon,
koning van Juda, in het dertiende jaar
zijner regering. (Statenvertaling)
Hoogstwaarschijnlijk
werd het zeventiende jubeljaar door Josia opgevolgd. De Bijbel geeft hier een
sterke indicatie toe.
2 Koningen 23:24 En ook deed Josia weg de waarzeggers, en de
duivelskunstenaars, en de terafim, en de drekgoden, en alle verfoeiselen, die
in het land van Juda en in Jeruzalem gezien werden; opdat hij bevestigde de woorden der wet, die geschreven waren in het
boek, dat de priester Hilkia in het huis des HEEREN gevonden had. 25 En voor
hem was geen koning zijns gelijke, die zich tot den HEERE, met zijn ganse hart,
en met zijn ganse ziel, en met zijn ganse kracht, naar al de wet van Mozes, bekeerd had; en
na hem stond zijns gelijke niet op. 26 Nochtans keerde zich de HEERE van
den brand Zijns groten toorns niet af, waarmede Zijn toorn brandde tegen Juda,
om al de tergingen, waarmede Manasse Hem getergd had. 27 En de HEERE zeide: Ik
zal Juda ook van Mijn aangezicht wegdoen, gelijk als Ik Israël weggedaan heb;
en Ik zal deze stad Jeruzalem verwerpen, die Ik verkoren heb, en het huis,
waarvan Ik gezegd heb: Mijn Naam zal daar wezen. (Statenvertaling)
Vers 26
van het hierboven geciteerde Bijbelgedeelte leert dat Josia ‘al de wet Mozes’
volgde, waar ook de sabbat- en jubeljaren deel van uitmaakten.
Het is
opmerkelijk dat de val van Nineveh, de hoofdstad van het Assyrische, plaatsvond
in het jaar van de dubbele zegening over het land in 612 v. Chr. Het betekende
het begin van het einde voor het Assyrische Rijk dat vooral in de achtste en
zevende eeuw v. Chr. een doodsvijand van Israël en Juda was geweest.
Toen
het zeventiende jubeljaar in oktober 611 v. Chr. in Juda geproclameerd werd was
de Assyrische aartsvijand niet meer.
Het
waren de Meden en de Babyloniërs die geallieerd een einde aan de bloedstad
maakten. De nieuwe wereldmachten van de oudheid tekenden zich echter voor Juda
aan de horizon al af.
De val
van Nineveh was door de profeet Nahum (1:1-15) aangekondigd. Aan het einde van
de oordeelsaankondiging volgt het belangrijk vers 15 waar staat: vier uw
vierdagen.
Nahum 1:15 Ziet op de bergen de voeten desgenen, die het goede boodschapt, die vrede doet
horen; vier uw vierdagen, o Juda!
betaal uw geloften; want de Belialsman zal voortaan niet meer door u doorgaan,
hij is gans uitgeroeid. (Statenvertaling)
De NBG
1951 vertaling heeft het als het volgt vertaald:
Zie, op de bergen de voeten van de vreugdebode die heil
verkondigt. Vier, o Juda, uw feesten,
betaal uw geloften! Want voortaan zal de snoodaard niet meer door u
heentrekken, hij is geheel en al uitgeroeid.
Kan het
duidelijker? Vier, o Juda, uw feesten, betaal uw geloften!
Dit
zijn de feesten waaronder het jubeljaar die in het derde Bijbelboek Leviticus
beschreven staan:
Leviticus 25:9 Daarna zult gij in de zevende maand, op den tienden der
maand, de bazuin des geklanks doen doorgaan; op den verzoendag zult gij de bazuin doen doorgaan in uw ganse
land. 10 En gij zult dat vijftigste jaar heiligen, en vrijheid uitroepen in het land, voor al zijn inwoners; het zal u een jubeljaar zijn; en gij
zult wederkeren een ieder tot zijn bezittingen, en zult wederkeren een ieder
tot zijn geslacht. 11 Dit jubeljaar zal u het vijftigste jaar zijn; gij zult
niet zaaien, noch inoogsten wat van zelf daarin zal gewassen zijn, noch ook de
druiven der afzonderingen in hetzelve afsnijden. 12 Want dat is het jubeljaar;
het zal u heilig zijn; gij zult uit het veld de inkomst daarvan eten. (Statenvertaling)
Het
zeventiende jubeljaar van oktober 611/september 610 v. Chr. is hiermee
aangetoond een historisch jubeljaar te zijn en vast verankerd als een schakel
van een ketting met in totaal dertig schakels op de tijdsbalk.
De
Amarna-kleitabletten bevatten de correspondentie van farao s vazallen in
Klein-Azië. Zij zijn geschreven in spijkerschrift in de Akkadische oudheidtaal wat
vandaag te vergelijken is met het gebruik van het Engels als internationale
communicatietaal. De ontvangers van de brieven in Egypte waren de Amonhotep III
en IV die in de brieven met hun Akkadische namen aangeduid worden als Nimmoeria
en Nafoeria.
Honderden
kleitabletten zijn sinds 1887 in de negentiende eeuw tevoorschijn gekomen. De
eerste vondst gebeurde toen autochtone Egyptenaren te Amarna toevallig kleitabletten
opgroeven. Meer dan driehonderd meestal diplomatieke brieven zijn vandaag
bekend en vertaald. Het moderne Amarna ligt vandaag op de plaats waar in de
oudheid farao Achnaton zijn nieuwe hoofdstad Achetaton gebouwd had.
De
identificatie van de Akkadische namen van de verzenders van de kleitabletten ligt
moeilijker in tegenstelling met de ontvangers van de brieven Nimmoeria en
Nafoeria. Enkele veel voorkomende namen in de briefwisseling zijn die van een
koning van Jeruzalem met de naam Abdi Hiba, de koning van Soemoer Abdi Hiba en
een rebel met de naam Labaja die hen het leven zuur maakte.
Geen
een van de brieven is gedateerd wat het chronologisch schikken op de tijdsbalk zeer
moeilijk maakt. De orthodoxe Egyptologie dateert de briefwisseling op basis van
hun gebruik van de Sothis-kalender foutief in de vijftiende en veertiende eeuw
voor Christus. Zie het artikel van 27.02.2017
op dit blog: over de chronologie van het oude Egypte, link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1488150000&stopdatum=1488754800
Dr. Immanuël
Velikovsky (1895/1979) beweerde dat de correspondentie in de negende eeuw voor
Christus thuishoorde. Meer dan honderd bladzijden in zijn boek Eeuwen in
chaos werden aan de Amarna-kleitabletten gewijd. Volgens Dr. Velikovsky waren de
Bijbelse koningen Achab en Josafat tijdgenoten van Achnaton en identificeerde hij
deze koningen als de briefschrijvers Rib Addi en Abdi Hiba. Velikovsky was een
omstreden onderzoeker van meerdere wetenschappelijke takken. Door zijn brede
wetenschappelijke belangstelling en grote belezenheid kwam Velikovsky nochtans tot
de ontwikkeling van revolutionaire theorieën over de oorsprong van de aarde en
ons zonnestelsel. Zijn eerste boek Werelden in botsing WORLDS IN COLLISION
- gepubliceerd in 1950, botste op tegenstand van de academische wereld en werd
verworpen. De erudiete Velikovsky sprak zich volgens hen over teveel
vakgebieden uit. Met zijn werk eeuwen in chaos AGES IN CHAOS - viel
Velikovsky de gevestigde Egyptologie aan. Velikovsky identificeerde onder
andere de briefschrijver uit Jeruzalem met de Akkadische naam Abdi Hiba met
koning Josafat van Juda.
Hierna
een citaat uit Eeuwen in Chaos, 1952, blz.255:
in de zaal van de historie, waar
mensenmenigten uit vele eeuwen elkaar verdringen, wijs ik rechtstreeks bepaalde
figuren aan, die geheel andere namen dragendan de door ons gezochte personen, men zegt zelfs, dat ze thuishoren in
een eeuw, die wel zes eeuwen gescheiden is van de tijd van de personen die wij
zoeken. Zelfs nog eer ik onderzoek doe naar de op deze wijze schijnbaar zonder
recht van spreken uitgekozen personen, verklaar ik de identificatie als juist.
Het kompas in mijn hand is het kompas
van de tijdmeting; ik bekort met zes
eeuwen de tijd van Thebe en el-Amarna en tref koning Josafat te Jeruzalem,
Achab te Samaria en Benhadad te Damascus aan. Indien mijn kompas van de
tijdmeting me niet bedriegt, zijn zij de koningen, die in de el-Amarna periode
regeerden in Jeruzalem, Samaria en Damascus.
In mijn
reconstructie van de geschiedenis van de oudheid wijk ik soms van Velikovsky s
reconstructie van de geschiedenis af maar pas zijn werkmethode toe. In mijn
werk De zonaanbidder Achnaton, de
strenge en hardvochtige farao volgens de profeet Jesaja, 2016, schuif ik meer
dan zeven eeuwen op de tijdsbalk met als resultaat Achaz in Jeruzalem, Pekah in
Samaria en Rezin in Damascus. Abdi Hiba wordt nu geïdentificeerd met koning
Achaz van Juda, Rib Addi uit de Amarna-briefwisseling wordt nu geïdentificeerd
met koning Hosea van het tienstammenrijk en de rebel Labaja is Pekah de
usurpator van de troon in Samaria. De genoemde koningen van Israël en Juda
waren volgens de Bijbel, allen afgodendienaars en passen beter in het plaatje
wat de inhoud van de briefwisseling betreft. Ik heb de grootste moeite met de
identificatie van personen die volgens de Bijbel op de HERE God vertrouwden
maar in hun vermeende briefwisseling met Farao afgoden dienden. Dit is al
voldoende basis om de identificatie van Saul en David door David Rohl of van
Josafat door Immanuël Velikovsky, als de briefschrijvers af te wijzen.
Deze
opmerking neemt het spadewerk niet weg, dat Velikovsky geleverd heeft.
Spadewerk dat het fundament voor de revisie van de geschiedenis van de oudheid wereldwijd
legde. Bevindingen van Velikovsky haalden al eerder pijlers waarop het
fundament van de orthodoxie rust naar beneden. Een goed voorbeeld is het hierna
volgende citaat uit Eeuwen in Chaos hoofdstuk 6:
Batroena: de stad die nog
gebouwd moest worden
Enkele malen noemde de koning van Goebla in
zijn brieven de stad Batroena en
deze wordt geïdentificeerd als het oude Botrys.
Meneander evenwel, een Griekse schrijver die door Josephus wordt aangehaald,
verklaart over Ithobalus, de koning van Tyrus uit de negende eeuw, dat hij het
was die de stad Botrys in Fenicië stichtte. De stad Botrys, gebouwd door de
schoonvader van Achab, kon alleen dan in de Amarna brieven worden vermeld, als
de stichting van de stad voorafging aan de Amarna periode.
Einde
citaat.
Conclusie:
Een
stad die nog gebouwd moest worden in de tiende eeuw, kan onmogelijk deel hebben
uitgemaakt van een correspondentie met een farao die de orthodoxie foutief in
de veertiende eeuw voor Christus plaatst. Een ketting is zo sterk als haar
zwakste schakel. De plaatsing van de Amarna-tijd in de vijftiende en veertiende
eeuw v. Chr. door de orthodoxe egyptologie, met briefwisseling over een
onbestaande stad is hiermee gebleken een zwakke schakel van een ketting te zijn
en dat de ketting aan een revisie toe is.
De
foutieve plaatsing van de Amarna-epoque in de vijftiende en veertiende eeuw v.
Chr. door de orthodoxie en de correctie ervan in het licht van het revisionisme
van de geschiedenis van de oudheid, had al eerder mijn aandacht op dit blog. Zie
het artikel van 18.03.2016 op dit
blog: zijn de Habiroe van de Amarna-correspondentie de Hebreeërs van Jozua? Zie
link: http://bloggen.be/Robertdetelder/archief.php?startdatum=1457910000&stopdatum=1458514800
Chronologie en de door farao Ahmose op de Hyksos buitgemaakte runderen
A History of Egypt, James Henry Breasted Ph.D., Book IV, Chapter xii. The Expulsion of
the Hyksos and the Triumph of Thebes.
“In the 22nd
year of his (Ahmose) reign he was still using in his building operations oxen which he had taken from the Asiatics,
so that this or another campaign of his in Asia must have continued to within a
few years of that time.”
De
Egyptoloog J. H. Breasted maakt in zijn studie vermelding van het gebruik van
buitgemaakte runderen op de Hyksos door farao Ahmose in zijn tweeëntwintigste regeringsjaar.
Breasted gaat er van uit dat de verdrijving van de Hyksos uit Egypte door farao
Ahmose meerdere veldtochten vergde alvorens zij verdreven waren. Zo weten we
uit Egyptische bron dat na de val van Avaris de hoofdplaats van de Hyksos van
waaruit zij heel de regio controleerden, er ook veldtochten in Klein-Azië nodig
waren alvorens de heerschappij van de Hyksos over het Midden-Oosten en Egypte
gebroken zou zijn. Zo is er een driejarige belegering van de plaats Sjaroehen
in Kanaän in Egyptische bronnen vermeld geworden.
In mijn
studie TIJD en TIJDEN, 2015, blz.
197-210, volg ik de herziening van de geschiedenis van de Oudheid zoals Dr. I.
Velikovsky (‘Ages in Chaos’ of Eeuwen in chaos, 1952, hoofdstuk 2) het
voorgesteld heeft. De Egyptische achttiende dynastie verhuist in zijn model van
de vijftiende naar de tiende eeuw voor Christus. Relevant voor dit artikel is
dat de farao ’s Ahmose tot Thothmosis III nu tijdgenoten worden van de koningen
Israël en Juda: Saul, David, Salomo en Rehabeam. Heel overtuigend en op
wetenschappelijke basis heeft Velikovsky het orthodoxe fundament, de
Sothis-datering namelijk, onderuit gehaald. Zie onder andere het artikel op dit
blog van 27.02.2017: over de
chronologie van het oude Egypte, link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1488150000&stopdatum=1488754800
De
Hyksos uit Egyptische bron en de Amalekieten uit de Bijbel zijn één en
hetzelfde volk. Zij hebben voor een periode van meer dan vierhonderd jaar over
Egypte en het Midden-Oosten geheerst. Een tussenperiode in de geschiedenis van Egypte
die gelijk loopt met de Richterentijd in Israël en gevolgd door de veertigjarige
regeerperiode van koning Saul. Het was Saul die in zijn achtendertigste
regeringsjaar de strijd tegen Amalek aanving en naar ‘de stad van Amalek’
oprukte. Velikovsky ’s werk leest als een detectiveboek. Hij verbindt op
meesterlijke manier de verschillende bronnen die handelen over de veldtocht van
Saul en die van farao Ahmose. Beide heersers hebben aan de heerschappij van de
Amalekieten/Hyksos geallieerd, een einde gebracht.
In mijn
boek TIJD en TIJDEN, 2015, heb ik de
farao ’s van de achttiende dynastie met de Bijbelse chronologische gegevens als
ankerpunt, op de tijdsbalk herschikt. Het belangrijkste ankerpunt en
navigatiepunt op de tijdsbalk was de invasie van Juda en de plundering van de
Tempel door farao Sisak alias Thothmosis III in het vijfde regeringsjaar van
koning Rehabeam van Juda, in het voorjaar van 961 v. Chr. Het vijfde
regeringsjaar van Rehabeam is hier gelijk aan het vijfentwintigste
regeringsjaar van Thothmosis III. Vanaf dat jaartal heb ik de regeerperiode van
Thothmosis III en van zijn voorgangers op de tijdsbalk gerangschikt. Het eerste
regeringsjaar van Thothmosis wordt nu 986/985 v. Chr. Dit jaar loopt gelijk met
het begin van de regeerperiode van Hatsjepsoet, de vrouw die voor een periode van
tweeëntwintig jaar farao over Egypte was. Thothmosis III was gedurende deze
tijd ondergeschikt aan Hatsjepsoet. Na haar dood in het jaar 964 v. Chr. rukte
Thothmosis III in zijn drieëntwintigste regeringsjaar voor de eerste maal
Klein-Azië binnen en beëindigde de periode van vrede die er was tussen
Hatsjepsoet en Salomo. Hatsjepsoet werd door Velikovsky overtuigend
geïdentificeerd met de Bijbelse koningin van Scheba. De expeditie naar het land
Poent door Hatsjepsoet in haar negende regeringsjaar, was naar het Israël van
Salomo. Salomo zat dan dertig jaar op de troon en vierde naar ik aanneem een
soortgelijk Heb-Seb-festival zoals in
Egypte gebruikelijk was. De voorganger van Hatsjepsoet was haar vader
Thothmosis I die veertien jaar regeerde van 1000/999 v. Chr. tot 987/986 v.
Chr. De korte regeerperiode van Thothmosis II loopt gelijk met die van Hatsjepsoet.
Thothmosis II was een zoon van Thothmosis I bij een bijvrouw genaamd Mutnofret,
de zuster van de hoofdvrouw van farao. Thothmosis II werd de troonopvolger na
de vroege dood van Thothmosis II’ twee zonen bij zijn hoofdvrouw: Wadjmose en
Amenmose. Om de machtspositie op de troon van Egypte voor Thothmosis II te
bevestigen werd hij in de echt verbonden met zijn halfzuster Hatsjepsoet, de
dochter van Thothmosis I bij Ahmose. Zij was vermoedelijk ouder dan Thothmosis
II. Thothmosis I had ook een zoon bij een bijvrouw genaamd Isis: Thothmosis
III. Deze troonopvolger zou echter moeten wachten tot de dood van Hatsjepsoet
alvorens de scepter in Egypte te kunnen overnemen. Thothmosis III was trouwens al
als opvolger benoemd nog tijdens het leven van Thothmosis II, om reden van de
ambities van zijn vrouw en halfzuster. Men kan aannemen dat Thothmosis II qua
gezondheid, een zwakke persoon was en dat zijn zogenaamde regeerperiode met
uitzondering van zijn eerste twee jaar, met die van Hatsjepsoet gelijk liep.
In het
vijfde regeringsjaar van Thothmosis I in 996/995 v. Chr. rukt farao Klein-Azië
binnen en neemt o.a. de stad Gezer in. Deze stad schenkt hij aan Salomo als
bruidsschat voor zijn dochter die Salomo na het beëindigen van het werk aan de
Tempel te Jeruzalem in 996 v. Chr. tot vrouw neemt. Het bestaande
bondgenootschap tussen Egypte en Israël werd hiermee extra bevestigd. De
verkregen jaartallen zijn het resultaat van het verankeren van Thothmosis III’ vijfentwintigste
regeringsjaar met het vijfde regeringsjaar van koning Rehabeam van Juda.
De
voorganger van Thothmosis I op de troon in Egypte was farao Amonhotep I met een
regeerperiode van vierentwintig jaar. Zijn regeringsjaren gaan van het jaar 1024/1023
tot 1001/1000 v. Chr. De verschillende chronologische bronnen van Manetho geven
afwijkende aantallen voor de regeringsduur. Africanus geeft een regeringsduur
van 24 jaar op, Eusebius 21 jaar, Josephus 20 jaar en zeven maanden. Ik heb
gekozen voor de periode van 24 jaar omdat dit in het gereviseerde plaatje past.
De
voorganger van farao Amonhotep I op de faraolijst was een farao met de naam
Chebros of Chebron. Een naam voor wie geen archeologisch bewijs voor handen is.
Hij krijgt van Manetho via de drie kopieerders, een regeerduur van dertien
jaar. Ik neem aan dat hij samen met Amonhotep I geregeerd heeft. Op enkele van
de overgebleven monumenten van Amonhotep I zijn er verwijzingen naar de viering
van een Heb-Seb-festival. Zulk een festival werd gevierd na een regeerperiode
van dertig jaar. In het geval van Amonhotep zal deze hoogstwaarschijnlijk zijn
regeerjaren als co-regent met Chebron(s) meegerekend hebben. Zo arriveren we
terugrekenend van het vijfentwintigste regeringsjaar van Thothmosis III, bij de
farao die de Hyksos uit Egypte verdreven heeft en geallieerd met koning Saul
van Israël ‘de stad van Amalek’
ingenomen heeft: farao Ahmose. Hij
krijgt van de kopieerders van Manetho een regeerperiode van vijfentwintig jaar.
Josephus heeft hier afwijkend van Africanus en Eusebius een regeerperiode van vijfentwintig
jaar en tien maanden. Op de tijdsbalk vullen we de regeerperiode van farao
Ahmose in van het jaar 1062 tot 1037 v. Chr. In Israël regeert dan Saul over de
twaalf stammen en zitten we in het vijfentwintigste regeringsjaar van Saul. In
het achtendertigste jaar van Saul begint de oorlog tegen Amalek wat gelijk
loopt met het elfde regeringsjaar van farao Ahmose en de val van Avaris. Na de
val van Avaris trokken de Hyksos zich terug op Sjaroehen in Kanaän waar zij
uiteindelijk na een belegering van drie jaar vernietigd werden.
Nu komen
we aan het doel van dit artikel namelijk het inpassen van het puzzelstukje met
de vermelding door Ahmose dat hij in
zijn tweeëntwintigste regeringsjaar nog gebruik maakte van buitgemaakte runderen door hem op de Hyksos.
Hedendaagse
runderen kunnen een leeftijd bereiken van vijftien tot vijfentwintig jaar afhankelijk
van voeding en verzorging. Ik ga er vanuit dat de in de bouwwerken gebruikte
runderen van Ahmose een hard leven hadden met een korte levensduur als gevolg.
Op de tijdsbalk geverifieerd passen nochtans beide opgegeven levensduurte voor
een rund. Het tweeëntwintigste regeringsjaar van Ahmose viel in 1041/1040 v.
Chr. De belegering van Sjaroehen en het einde van de Hyksos-heerschappij viel
in het jaar 1047 v. Chr. in het dertiende regeringsjaar van Ahmose. Er waren
aldus slechts negen jaar verstreken sinds het verslaan van de Hyksos en het
gebruik van de buitgemaakte runderen.
De
leeftijd van de vermelde runderen door Ahmose op het moment van het buitmaken
op de Hyksos, kennen we niet. Maar we kunnen er van uit gaan dat alleen de
gezonde en jonge dieren als buit meegenomen werden. In de Bijbel lezen we een
gelijkaardige geschiedenis over Saul die ook runderen en ander vee op de
Amalekieten buitmaakte:
1
Samuël 15:5 Toen Saul de stad van Amalek
bereikt had, legde hij in het dal een hinderlaag. 6 Saul nu zeide tot de
Kenieten: Gaat heen, verwijdert u, trekt weg uit het midden der Amalekieten,
opdat ik u niet met hen verdelg; gij hebt immers trouw bewezen aan alle
Israëlieten, toen zij uit Egypte trokken. Daarop verwijderden zich de Kenieten
uit het midden van Amalek. 7 En Saul versloeg Amalek van Chawila af tot in de
nabijheid van Sur, dat ten oosten van Egypte ligt. 8 Agag, de koning van
Amalek, greep hij levend, maar het gehele volk sloeg hij met de ban door de
scherpte des zwaards. 9 Saul echter en het volk spaarden Agag en het beste van
het kleinvee en van de runderen, ook
het naast-beste, verder de lammeren, kortom al wat waardevol was; dat wilden
zij niet met de ban slaan. Maar al het
vee dat waardeloos was en ondeugdelijk, sloegen zij met de ban.
En
hiermee past het gevonden puzzelstukje volmaakt in het gereviseerde plaatje van
het revisionisme van de geschiedenis van de Oudheid.
Het zestiende historische Jubeljaar van oktober 660/september 659 v. Chr.
We
vervolgen deze week met onze afleveringen over de historische jubeljaren. Met
het artikel van 16.02.2018 op dit
blog gaven we aandacht aan het vijftiende jubeljaar dat in de Bijbel aan de
hand van de profeet Jesaja heel duidelijk als een historisch jubeljaar herkend
wordt. Zie link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?ID=3055355
De
wijze van rekenen met de Bijbelse sabbat- en jubeljaren heb ik van William
Whiston (JOSEPHUS Complete Works, Translated by William Whiston, A.M., Appendix
Dissertation V) overgenomen. Ik heb dertig jubeljaren uit zijn lijst
geselecteerd en op een tijdsbalk ondergebracht. Het resultaat was verhelderend.
Vanaf het eerste jubeljaar in 1395/1394 v. Chr. na de inname van het Beloofde
Land Kanaän tot het openbaar worden van Jezus Christus als de Messias in 27/28
AD tellen we dertig jubeljaren. Hierna een opsomming van de jubeljaren die we
al behandeld hebben.
Exodus
jaartal: 1483 v. Chr. Begin sabbatjaartelling: 1443 v. Chr.
Jubeljaren
en jaartallen v. Chr.: Historische
periode:
1. 1395/1394Richter
Othniël
2. 1346/1345 Ruth
6:6
3. 1297/1296Richter
Ehud
4. 1248/1247verdrukking
Jabin
5. 1199/1198Richter
Thola
6. 1150/1149verdrukking
Ammon
7. 1101/1100Richter
en profeet Samuël
8. 1052/1051Saul
9. 1003/1002Salomo
10. 954/953Rehabeam
11. 905/904Josafat
12. 856/855Joas
13. 807/806Amazia
14. 758/757Uzzia
15. 709/708Het
14de jaar van Hizkia
16.
660/659Manasse
Het
zestiende jubeljaar sinds de instelling ervan in de Wet van Mozes viel ten
tijde van de regeerperiode van koning Manasse, de zoon van Hizkia. Naar het
houden van het Jubeljaargebod ten tijde van Manasse is er in de Bijbel geen
verwijzing te vinden. Bij het lezen van het hierna volgende Bijbelgedeelte
mogen we twijfelen of de bepalingen van het jubeljaar inderdaad gevolgd werden.
2
Koningen 21:1 Manasse was twaalf jaren oud, toen hij koning werd, en hij
regeerde vijf en vijftig jaren te Jeruzalem; en de naam zijner moeder was
Hefzi-bah. 2 En hij deed dat kwaad was
in de ogen des HEEREN, naar de gruwelen der heidenen, die de HEERE voor het
aangezicht der kinderen Israëls uit de bezitting verdreven had. 3 Want hij
bouwde de hoogten weder op, die Hizkia, zijn vader, verdorven had; en hij
richtte Baäl altaren op, en maakte een bos, gelijk als Achab, de koning van
Israël, gemaakt had, en boog zich neder voor het heir des hemels, en diende ze.
(Statenvertaling)
Op het
bijgevoegde tijdschema merkt men dat er een co-regentschap van drie jaar tussen
Hizkia met zijn zoon Manasse heeft plaatsgevonden. Het chronologisch verband
tussen beide regeerperioden heb ik in TIJD
en TIJDEN, 2015, blz. 339-343, uitgewerkt.
Met ons
tweede tijdschema vervolgen we de sabbatjaar- en jubeljaartelling ten tijde van
de lange regeerperiode van Manasse, koning van Juda. Bovenaan ziet u de
jaartallen gebaseerd op de westerse jaartelling, onderverdeeld in vier vakjes.
Op deze manier is het eenvoudig de zeven maal zeven sabbatjaren via een
lichtblauwe tijdsbalk van april tot maart van het volgende jaar aan te tonen.
Daaronder ziet u de regeerperiode van Manasse afgebeeld in een donkerblauwe
kleur met een kalender die van oktober tot september van het volgende jaar
loopt. Verder zijn op het tijdschema de koningslijsten van Assyrië en Egypte te
vinden. In Assyrië neemt in 680 v. Chr. Essarhaddon na de dood van zijn vader
Sanherib, de scepter over. Aan Assyrië geven we bij het derde tijdschema van
dit artikel bijzondere aandacht.
Het derde
bijgevoegde tijdschema markeert het tweeëntwintigste regeringsjaar van Manasse.
Het is het jaar dat hij door de Assyriërs gevankelijk werd weggevoerd. De
geschiedenis van de wegvoering halen we in de eerste plaats uit het Bijbelboek
2 Kronieken. Het exacte jaartal is ons overgeleverd in de Joodse legendes.
2 Kronieken 33:9 Zo deed Manasse
Juda en de inwoners te Jeruzalem dwalen, dat zij erger deden dan de heidenen,
die de HEERE voor het aangezicht der kinderen Israëls verdelgd had. 10 De HEERE
sprak wel tot Manasse en tot zijn volk; maar zij merkten daar niet op. 11
Daarom bracht de HEERE over hen de krijgsoversten, die de koning van Assyrië had, dewelke Manasse gevangen namen onder de
doornen; en zij bonden hem met twee koperen ketenen, en voerden hem naar Babel.
(Statenvertaling)
Een
jaartal voor de wegvoering in Assyrische gevangenschap geeft het Bijbelboek 2
Kronieken niet weer. Het zijn de Joodse legendes die ons chronologisch gezien
van dienst zijn.
Legends of the Jews, by Louis Ginzberg, 1909, Volume
IV, IX, The later kings of Juda, Manasseh,
God is long-suffering, but in the end Manasseh
received the deserved punishment for his sins and crimes. In the twenty-second year of his rulership, the Assyrians came and
carried him off to Babylon in fetters, him together with the old Danite
idol, Micah's image. Et cetera…
Op ons
tijdschema merken we dat dit geschiedde tijdens de regeerperiode van Essarhaddon
in Assyrië. Maar er is meer, de bewaard gebleven Assyrische annalen van
Essarhaddon vermelden een veldtocht naar Arzani in zijn vijfde regeringsjaar. Waar
‘Arzani’ juist op de landkaart gesitueerd moet worden blijft voor de
Assyriologie een vraagteken. Het is de verdienste van wijlen Dr. I. Velikovsky
die aantoonde dat de Assyrische geografische term ‘Arzani’ in feite een
verbastering van het Hebreeuwse woord ‘Arzenoe’ is wat ‘ons land’ betekent. Zie
het artikel van 20.06.2016 op dit
blog: de zoon van de Assyriër Sanherib: Essarhaddon, link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1466373600&stopdatum=1466978400
Met ons
vierde tijdschema voor deze aflevering arriveren we bij het zestiende
historische jubeljaar van oktober 660/september 659 v. Chr. dat in het achtendertigste
regeringsjaar van Manasse viel. Zoals bij de aanvang van dit artikel vermeldt
hebben we in de Bijbel geen indicatie of het zestiende jubeljaargebod ten tijde
van Manasse gehouden werd.
Vanuit
de Joodse legendes weten we dat Manasse in zijn tweeëntwintigste regeringsjaar
door de Assyriërs naar Babylon gevankelijk werd weggevoerd (Legends of the
Jews, by Louis Ginzberg, 1909, Volume IV, IX The later kings of Juda,
Manasseh). De legende vermeldt echter niet wanneer exact hij naar Judea
terugkeerde?
Indien
hij in zijn achtendertigste regeringsjaar opnieuw in zijn koningschap hersteld
was, hebben we een indicatie in de Schrift dat het Jubeljaargebod gehouden
werd. Dit blijkt uit het Bijbelgedeelte van 2 Kronieken hoofdstuk 33 wanneer we
dit Schriftgedeelte verder citeren:
2 Kronieken 33: 12 En als hij hem benauwde, bad hij het aangezicht des
HEEREN, zijns Gods, ernstelijk aan, en vernederde zich zeer voor het aangezicht
van den God zijner vaderen, 13 En bad Hem; en Hij liet Zich van hem verbidden,
en hoorde zijn smeking, en Hij bracht hem weder te Jeruzalem, in zijn
koninkrijk. Toen erkende Manasse, dat de
HEERE God is. 14 En na dezen bouwde hij den buitenmuur aan de stad Davids,
aan de westzijde van Gihon in het dal, en tot den ingang van de Vispoort, en
omsingelde Ofel, en verhief dien zeer; hij leide ook krijgsoversten in alle
vaste steden in Juda. 15 En hij nam de vreemde goden en die gelijkenis uit het
huis des HEEREN weg, mitsgaders al de altaren, die hij gebouwd had op den berg
van het huis des HEEREN, en te Jeruzalem; en hij wierp ze buiten de stad. 16 En
hij richtte het altaar des HEEREN toe, en offerde daarop dankofferen en
lofofferen, en zeide tot Juda, dat zij
den HEERE, den God Israëls, dienen zouden. (Statenvertaling)
Absolute
zekerheid over het eventueel houden van het Jubeljaargebod hebben we ditmaal
niet. Dat het zestiende jubeljaar niettemin een historisch feit is weten we op
basis van het feit dat het past in de tijdsketen van de dertig jubeljaren die
door elf historische verwijzingen op de tijdsbalk verankerd zijn. Met de
aflevering van 16.02.2018 hebben we
het vijftiende jubeljaar als historisch verankerd met het jaar 709/708 v. Chr.
gezien en op 18.12.2017 gaven we
aandacht aan het historisch verankerde achttiende jubeljaar via een artikel
over een link met de archeologie: het Bijbel-historische boek 2 Koningen en de
archeologie, link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1513551600&stopdatum=1514156400
Het
zestiende jubeljaar zit als puzzelstukje volmaakt op zijn plaats in het geheel van
het plaatje.
Tot
slot wil ik nog een opmerking maken over het fenomeen van de afgoderij dat in
de oudheid telkens opnieuw de kop opstak in zowel Israël als Juda. De oorsprong
en oorzaak ligt volgens mij bij de cyclus van meganatuurcatastrofes van
kosmische oorsprong die planeet aarde met intervallen vanaf de vierentwintigste
eeuw v. Chr. tot de zevende eeuw v. Chr. getroffen heeft. De wereld van de oudheid
was voor een lange tijd in beroering en een bron van afgoderij bij de volkeren
en Israël die meenden in de ‘planeten in beroering’, goden aan het werk te
zien. Toen de Israëlieten onder leiding van Mozes in 1483 v. Chr. uit Egypte
trokken namen zij hun afgoden al mee. Het bekende gouden kalf dat zij bij de
berg Gods maakten was een afbeelding van een Egyptische afgod. Zie het artikel
van 30.01.2017 op dit blog: de
profeet Jeremia (46:15) en de Egyptische Apis-stier, link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1485730800&stopdatum=1486335600
Het is
Stefanus die in 30 AD voor de Joodse raad staande deze onheilsgeschiedenis
beknopt doorgaf:
Handelingen
7:41 En zij maakten een kalf in die dagen, en
brachten offerande tot den afgod, en verheugden zich in de werken hunner
handen. 42 En God keerde Zich, en gaf hen over, dat zij het heir des hemels dienden, gelijk geschreven is in het boek der
profeten: Hebt gij ook slachtofferen en offeranden Mij opgeofferd, veertig
jaren in de woestijn, gij huis Israëls? 43 Ja, gij hebt opgenomen den
tabernakel van Moloch, en het
gesternte van uw god Remfan, de
afbeeldingen, die gij gemaakt hebt, om die te aanbidden; en Ik zal u overvoeren
op gene zijde van Babylon. (Statenvertaling)
Stefanus
citeerde de profeet Amos hoofdstuk vijf waar de god Remfan vermeldt wordt. Er
is verschil in schrijfwijze van de naam Remfan, ook in het Grieks. De
Septuagintvertalers noemden hem Raephan. De NBG-vertalers van 1951 vertaalden
de naam naar Kewan. Deze naam staat voor de oud-Babylonische god: Kajawanu, die
de planeet Saturnus voorstelde. De verering van Saturnus en de naam Saturnus
kan zelfs in verband gebracht worden met Nimrod, de anti-messias van Genesis.
In het oude Babylon werd de naam als ‘Stur’ geschreven, een naam met een
getalswaarde van zeshonderdzesenzestig.
Als men
dan niet het geloof van Mozes heeft naar Hebreeën 11:27 ‘die voorwaarts ging
als ziende de Onzienlijke’, dan maakt men geestelijk blind en doof zijnde de
verkeerde keuzes wanneer ‘werelden in botsing’ komen, en mist men zijn doel.
Pesach anno 2018: vrijdag 30 maart ’s avonds tot zaterdag 7 april
Op 30
maart van dit jaar zal het 3500 jaar
geleden zijn dat de exodus uit Egypte plaatsvond. Het was in 1483 v. Chr. in de
vijftiende eeuw voor Christus dat de twaalf stammen van Israël op weg naar het
Beloofde Land Kanaän gingen.
Hoe ik het
jaartal 1483 v. Chr. voor het exodusjaar verkregen heb is vrij eenvoudig uit te
leggen. De Bijbelse chronologie van mijn boek TIJD en TIJDEN, 2015, is opgebouwd binnen het raamwerk van de
sabbat- en jubeljaren volgens de telling van William Whiston als fundament. Er
waren dertig historische jubeljaren teruggerekend vanaf het optreden van de
Heer Jezus Christus in oktober 27 AD te Nazareth volgens Lukas hoofdstuk 4,
wanneer de Heiland het ‘aangename jaar des HEREN’ uitriep. Het eerste jubeljaar
terug de tijd viel in okt.1395/sep.1394 v. Chr. Zeven maal zeven jaar eerder
waren zij in 1443 v. Chr. het beloofde land Kanaän binnengetrokken en begon de
eerste sabbatjaren-cyclus. Veertig jaar daarvoor waren de Israëlieten in 1483 v. Chr. uit Egypte opgetrokken. De dertig
jubeljaren zijn wetenschappelijk via elf historische vermeldingen op de
tijdsbalk verankerd. Volgens het Bijbelboek 1 Koningen 6:1 waren het
vierhonderdtachtig jaar vanaf het exodusjaar tot het vierde regeringsjaar van
Salomo wanneer deze aan de bouw van de Tempel te Jeruzalem begon. Het vierde regeringsjaar
van Salomo viel volgens de sabbat- en jubeljaar-telling in oktober
1004/september 1003 v. Chr. Zijn eerste regeringsjaar begon in oktober 1007 v.
Chr. en zijn sterfjaar was het najaar van 967 v. Chr. Voor Salomo hebben we de
veertigjarige regeerperiode van David: 1047/1007 v. Chr. en daarvoor regeerde
Saul van 1087 tot 1047 v. Chr. over de twaalf stammen van Israël. De koningen
van Israël en Juda heb ik tussen de jaartallen 967 en 586 v. Chr. op de
tijdsbalk herschikt met de historische sabbat- en jubeljaren als ijkpunten.
Volgens
Flavius Josephus geschiedde de exodus in een jaar dat de Nisan-zon zich in het
astronomische Ram of Lam (Aries)-beeld op de veertiende dag van de maand nisan bevond.
In the month of Xanthicus,
which is by us called Nisan, and is
the beginning of our year, on the fourteenth day of the lunar month, when the sun is in Aries, (for in this month
it was that we were delivered from bondage under the Egyptians,) the law
ordained that we should every year slay that sacrifice which I before told you
we slew when we came out of Egypt, and which was called the Passover; and so we do celebrate this Passover in companies,
leaving nothing of what we sacrifice till the day following.
(Flavius
Josephus (Joodse Oudheden, Boek III. 10, 5.):
Het
gangbare exodusjaartal dat tegenwoordig gehanteerd wordt is ca. 1447 v. Chr. en
dit als gevolg van het gebruik van Thiele ’s constructie van de regeerperioden
van de koningen van Israël en Juda en de verankering op de tijdsbalk met de
chronologie van de Assyrische koningslijst. Zie het artikel van 02.12.2017 op dit blog: De knieval van
de geleerde Edwin R. Thiele, link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1511737200&stopdatum=1512342000
In mijn
boek Exodus, 2016, breng ik de geschiedenis
van Israël in het oude Egypte vanaf de aartsvader Jakob tot op Mozes. De exacte
Exodusroute wordt op de landkaart uitgestippeld en de Bijbelse plaatsnamen
Rameses, Sukkot en Etham op de landkaart geplaatst. De plaats van de doorgang
door de Schelfzee wordt in het boek aangewezen en de berg Sinaï in Arabië
gelokaliseerd.
Mijn
verhaal laat ik aanvangen in het Egypte van de oudheid vanaf de aankomst van
Jakob/Israël in 1699 v. Chr. op het hoogtepunt van een wereldwijde hongersnood
en eindigt met de Exodus uit Egypte in 1483 v. Chr., gevolgd door het geven van
de Tien Woorden aan Israël. De geschiedenis van Israël en de Exodus halen we in
de eerste plaats uit de Bijbel, daarnaast uit de werken van Flavius Josephus en
uit de Joodse overleveringen en legendes.
Maar
ook de Egyptologie levert via een revisie van de geschiedenis van de oudheid
verrassende resultaten. De Exodus van de Israëlieten uit Egypte met de gepaard
gaande tien plagen betekende namelijk een ware breuk in de Egyptische
geschiedenis. Volgens de revisie van de oudheidgeschiedenis waren het
zogenaamde Oude- en het Midden-Rijk in Egypte contemporain met elkaar en gingen
als een gevolg van de tien plagen en de exodus met de vernietiging van het
Egyptische leger in de Schelfzee, samen ten onder. Binnen de revisie van de
oudheidgeschiedenis van Egypte was er maar één tussenperiode, die van de
Hyksos, die na de Exodus Egypte overrompelden en hun heerschappij over het
Midden-Oosten vestigden. De twaalf stammen van Israël trokken intussen na een
periode van veertig jaar in de wildernis, het Beloofde Land Kanaän binnen.
De
exodus uit Egypte geschiedde op een vrijdag.
Volgens de Joodse overlevering werd de wet aan Israël namelijk gegeven op een
sabbatdag, op de vijftigste dag na het vertrek uit Egypte. Het is aldus een
eenvoudige berekening om zeven maal zeven weken eerder de Exodus met Pesach op
een vrijdag te plaatsen. Volgens Joodse telling begon vrijdag op donderdagavond
na het ondergaan van de zon. En dit is een voorafschaduwing van het Lam God ‘s
Jezus Christus die met Pesach op goede vrijdag in 30 AD Zijn Bloed
plaatsvervangend voor de Verlossing van de wereld, gaf.
Terug
de tijd in, werden de paaslammeren door de Israëlieten in Egypte met veertien
nisan van het jaar 1483 v. Chr., tegen donderdagavond met vijftien nisan, voor
de Pesach-maaltijd bereid, en zoals opgedragen werd het bloed ter bescherming
tegen de verderfengel, aan de deurposten aangebracht (Exodus 12:29-37).
Dat dit
volgens Flavius Josephus plaatsvond op het exacte moment dat de zon het
sterrenbeeld Ram/Lam binnenging kan naar mijn mening geen toeval zijn (The
Witness of the Stars, Rev. E. W. Büllinger (1837/1913), Chapter IV, The Sign
Aries (The Ram or Lamb).
Diezelfde
nacht nog zou de grote trek naar de berg Gods in de wildernis van Midian een
aanvang nemen. In mijn boek identificeer ik de pleisterplaatsen Sukkot en Etham
op hun weg naar de Schelfzee, waar een week later het achtervolgende Egyptische
leger met farao op kop door ingrijpen van de HERE God zijn einde zou vinden.
Vervolgens beschrijf ik de strijd van Amalek tegen het geredde Israël Gods en
het geven van de Tien Woorden aan Mozes.
Een vreemde eend in de bijt voor de orthodoxe egyptologie
In het
British Museum kan men vandaag in de Egyptische afdeling een rood granieten
leeuwenbeeld uit de oudheid bewonderen. Een anomalie voor de orthodoxe
egyptologie is dat er meerdere namen van heersers op staan die volgens hun
tijdsconstructie meer dan duizend jaar tijdsverschil met elkaar hebben. Zo
staat de cartouche van farao Amonhotep III op het beeld vermeldt met daarover de
naam van Toetanchamon. De Nubische koning Amanislo uit de derde eeuw v. Chr.
(c. 275/260 v. Chr.) heeft zijn naam naast die van de bekende Toetanchamon uit
de veronderstelde veertiende eeuw v. Chr. (volgens de orthodoxie circa
1332/1323 v. Chr.) laten aanbrengen. Het beeld stond oorspronkelijk in de
tempel van Soleb in Nubië, het huidige Soedan.
Het
tijdsverschil echter tussen de Meroïtische heerser Amanislo en Toetanchamon van
meer dan duizend jaar is te groot voor een logische verklaring en is voor de
orthodoxe egyptologie één van de vele anomalieën die als een gevolg van hun tijdsconstructie
blijven bestaan. Als een gevolg van hun hanteren van een veronderstelde dubbele
hantering van een kalender in Egypte de beruchte Sothis-kalender belandde
farao Toetanchamon van de achttiende dynastie foutief op de tijdsbalk in de
veertiende eeuw voor Christus.
De
regeerperiode van farao Toetanchamon heb ik in mijn boek TIJD en TIJDEN, 2015, blz. 345-353, bijzondere aandacht gegeven.
Hij hoort op de tijdsbalk thuis in de zevende eeuw v. Chr. en is het nu logischer
dat de Nubische heerser Amanislo zijn naam naast die van Toetanchamon liet
beitelen.
In mijn
boek: de zonaanbidder, Achnaton de
strenge en hardvochtige farao volgens de profeet Jesaja, 2016, beschrijf ik de
familiale verbanden binnen de versmade Aton-ketters. Toetanch-amon de zoon van
Achnaton, heette aanvankelijk Toetanch-aton alvorens hij de eredienst van de
god Amon liet herstellen, de eerder gesloten tempels opnieuw opende en de
Amon-priesters in hun ambt herstelde. In mijn boek introduceer ik een nieuwe
chronologie met als basis de Bijbel, de oudheidhistoricus Herodotos en de
Griekse legende over Oedipus die met Achnaton geïdentificeerd wordt.
Dat
Toetanchamon in de zevende eeuw v. Chr. thuishoort zou door de wetenschap
bevestigd kunnen worden indien de wil aanwezig zou zijn tot het breken met het
voor waar houden van de zogenaamde Sothis-kalender.
De
wetenschapper drs. J.A. Van Delden, Schepping
en Wetenschap, 1977, hoofdstuk 13, bijvoorbeeld maakt in zijn studie
melding van het onderzoek naar rietmatten uit het graf van Toetanchamon die aan
een C-14 ouderdomstest onderworpen werden en de vaststelling dat het British
Museum nooit de resultaten van de ouderdomstest heeft vrijgegeven. Men gaat
ervan uit dat het materiaal gecontamineerd was aangezien er een resultaat was
van vele eeuwen verschil met de veertiende eeuw v. Chr. waar de orthodoxe
Egyptologie Toetanchamon op de tijdsbalk plaatst.
De profeet Zefanja en de identificatie van de Keretieten
Met dit
artikel wil ik de identificatie van de
Keretieten, een volk naar wie de profeet Zefanja (2:5) verwijst. De
betekenis van de naam Zefanja is: ‘Bewaard heeft de HEERE’. Wat zo bijzonder
aan de introductie van Zefanja in de Bijbel is, is zijn voorgeslacht. Zijn
over-overgrootvader was namelijk koning Hizkia (724/694 v. Chr.) van Juda. De
bediening van de profeet Zefanja besloeg de tijd van de regeerperiode van koning
Josia in Juda. Over de chronologie van de regeerperiode van koning Josia
schreef ik een hoofdstuk in TIJD en
TIJDEN, 2015, blz. 361-365. Koning Josia regeerde van het jaar 640 tot 609
v. Chr., een periode van eenendertig jaar. In mijn boek TIJD en TIJDEN, 2015,
blz. 371-373, gaf ik in relatie tot Josia ook aandacht aan de invasie van de Scythen in Klein-Azië. Een Scythische invasie van
Klein-Azië die hen zelfs tot aan de grens van Egypte bracht, maar het gebied
van Josia met rust liet.
De
profeet Zefanja ’s opdracht was te profeteren tegen ‘het overblijfsel van Baäl’
en de algemene afgodendienst die aan het begin van de regeerperiode van Josia in
Juda nog voorkwam (Zefanja 1: 1-5). De vermelde oordeelaankondiging
moeten we op de tijdsbalk voor de godsdiensthervorming van koning Josia
plaatsen. De jaartallen verstrekt het Bijbelboek 2 kronieken:
2
kronieken 34:1 Josia was acht jaren oud, toen hij
koning werd, en hij regeerde eenendertig jaar te Jeruzalem. 2 Hij deed wat
recht is in de ogen des HEREN en wandelde in de wegen van zijn vader David; hij
week niet af, rechts noch links. 3 In
het achtste jaar zijner regering, toen hij nog jong was, begon hij de God
van zijn vader David te zoeken, en in
het twaalfde jaar begon hij Juda en Jeruzalem te reinigen van de hoogten,
de gewijde palen, de gesneden en de gegoten beelden. 4 Men brak in zijn tegenwoordigheid de altaren der Baäls af; de
wierookaltaren die daarop stonden, hieuw hij om; de gewijde palen, de gesneden
en de gegoten beelden verbrijzelde en verpulverde hij, en het stof strooide hij
op de graven van hen die daaraan geofferd hadden; 5 de beenderen der priesters
verbrandde hij op hun altaren. Zo reinigde hij Juda en Jeruzalem. 6 Ook in
de steden van Manasse, Efraïm en Simeon, en zelfs in die van Naftali, welke
allerwegen in puin lagen, 7 brak hij de altaren en de gewijde palen af, en
sloeg hij de gesneden beelden tot gruis; al de wierookaltaren in het gehele
land van Israël hieuw hij om. Daarna keerde hij terug naar Jeruzalem. (NBG
Vertaling 1951)
Het
twaalfde regeringsjaar van Josia was okt629/sep628 v. Chr. De aanvang van de
bediening van Zefanja zit op de tijdsbalk voor het jaar 629 v. Chr. en liep
vermoedelijk gelijk met de eerste twaalf jaar van het koningschap van Josia.
Het resultaat van zijn prediking (en van andere profeten) was dat de jonge Godvruchtige
koning Josia zijn godsdiensthervorming in het land kon doorvoeren. Het
aangekondigde oordeel door de mond van de profeet Zefanja werd voor koning Josia
afgewend en uitgesteld tot op zijn opvolgers op de troon van Juda: zijn zonen
Jojakim, Jojachin en vervolgens Zedekia. Deze laatste koning maakte de val van
Jeruzalem in 586 v. Chr. mee met de vernietiging van de Tempel en de wegvoering
in Babylonische Ballingschap. Daarvoor had de Babyloniër Nebukadnezar voor de
ogen van Zedekia eerst diens zonen laten doden en daarna Zedekia laten
verblinden. Met uitgestoken ogen werd Zedekia gevankelijk naar Babylon
weggevoerd. Het was het einde van het koningschap van Israël.
De
profetie van Zefanja heeft betrekking op een
herkenbaar historisch gedeelte maar gaat ook dikwijls over, naar wat men de
eindtijd of Apocalyps noemt. Een oordeelperiode over Juda en de volken dat ook,
vandaag nog toekomst is.
Zefanja
1:14 Nabij is de
grote dag des HEREN, nabij en hij nadert haastig. Hoort, de dag des HEREN;
bitter schreeuwt dan de held. 15 Die dag is een dag van verbolgenheid, een dag van benauwdheid en van angst,
een dag van vernieling en van vernietiging, een dag van duisternis en van
donkerheid, een dag van wolken en van dikke duisternis, 16 een dag van
bazuingeschal en van krijgsgeschreeuw tegen de versterkte steden en tegen de
hoge hoektorens. 17 Dan zal Ik de mensen benauwen, zodat zij gaan als blinden,
want zij hebben tegen de HERE gezondigd, en hun bloed zal worden uitgestort als
stof en hun ingewand als drek. 18 Noch hun zilver, noch hun goud zal hen kunnen
redden op de dag van de verbolgenheid des HEREN. Door het vuur van zijn naijver
zal de ganse aarde verteerd worden, want vernietiging, ja, een verschrikkelijk
einde zal Hij alle inwoners der aarde bereiden. 2:1 Komt tot uzelf, ja, komt tot inkeer, gij schaamteloos volk, 2
voordat het besluit tot uitvoering komt – als kaf gaat een dag voorbij –
voordat over u komt de brandende toorn des HEREN, voordat over u komt de dag van de toorn des HEREN. 3 Zoekt
de HERE, alle ootmoedigen des lands, gij die zijn verordening volbrengt; zoekt
gerechtigheid, zoekt ootmoed; misschien zult gij geborgen worden op de dag van
de toorn des HEREN.
Voorwaar,
men wordt niet vrolijk gestemd bij het lezen van de oordeelaankondiging van de
profeet Zefanja. Nochtans is het wat inhoud betreft dezelfde aankondiging die
men bijvoorbeeld ook in het laatste Bijbelboek vind: de Openbaring van Jezus
Christus. De ‘dag des HEEREN’ beslaat in het Bijbelboek Openbaring een periode
van zeven jaar verdeeld in twee perioden van 3 ½ jaar. Een periode van oordeel
over een mensenwereld die de Baäls volgen.
Onze
aandacht gaat met dit artikel in de eerste plaats naar het duidelijk herkenbaar
historisch gedeelte vanaf Zefanja 2:4 waar het volk der Keretieten vermeld wordt. De profeet Zefanja voorspelde een oordeel
over het land der Filistijnen. Een oordeel dat hij aankondigde in de periode
640/629 v. Chr. en pas in vervulling ging met de Scythische invasie van het
gebied in het jaar 621 v. Chr.
Zefanja
2:4 Want Gaza
zal verlaten zijn, en Askelon tot een
woestenij worden, Asdod zal men
op de middag verdrijven, en Ekron
zal ontworteld worden. 5 Wee u, bewoners
der zeekust, volk der Keretieten!
Het woord des HEREN is tegen u, Kanaän, land der Filistijnen, en Ik zal u te
gronde richten, zodat er geen inwoner meer zal zijn. 6 De zeekust zal worden
tot weideplaatsen, tot putten der herders en tot kooien voor schapen. 7 De kust
zal ten deel vallen aan het overblijfsel
van het huis van Juda; daarop zullen zij weiden; in de huizen van Askelon
zullen zij zich des avonds legeren, want de HERE, hun God, zal acht op hen
slaan en een keer in hun lot brengen. 8 Ik heb gehoord het gesmaad van Moab en
het gehoon der Ammonieten, waarmede zij mijn volk smaadden en zich verhieven tegen
hun gebied. 9 Daarom, zo waar Ik leef, luidt het woord van de HERE der
heerscharen, de God van Israël, voorwaar, Moab zal aan Sodom gelijk worden, en
de Ammonieten aan Gomorra, een veld van distelen en een zoutgroeve en een
woestenij tot in eeuwigheid. Het
overblijfsel van mijn volk zal hen plunderen en de rest van mijn natie hen
erfelijk bezitten. 10 Dit zal hun wedervaren voor hun overmoed, want zij hebben
gesmaad en zich verheven tegen het volk van de HERE der heerscharen. 11 Geducht
zal de HERE tegen hen wezen, want Hij zal alle goden der aarde doen wegteren,
en voor Hem zullen zich neerbuigen, ieder uit zijn plaats, alle kustlanden der
volken. 12 Ook gij, Ethiopiërs, zult met mijn zwaard doorstoken worden. 13 En Hij zal zijn hand tegen het Noorden uitstrekken,
Hij zal Assur te gronde richten en Nineve tot een wildernis maken, dor als een
woestijn. 14 Kudden zullen zich daar legeren, alle gedierte, dat in troepen
leeft; zowel pelikaan als roerdomp zullen overnachten op zijn kapitelen; hoort,
hoe het giert door het venster; verwoesting is op de drempel, want men heeft
het cederwerk vernield. 15 Dit is de uitgelaten stad, die zo onbezorgd woonde,
die bij zichzelf zeide: Ik ben het en niemand anders. Hoe is zij tot een
woestenij geworden, een rustplaats voor het wild gedierte! Ieder die haar
voorbijgaat, zal fluiten, met de hand schudden. (NBG Vertaling 1951)
Zoals
in mijn boek TIJD en TIJDEN, 2015, blz. 371-374, uiteengezet bleef het land
Juda bij de Scythische invasie van de kust van Klein-Azië ongedeerd maar werd
het gebied van Asdod, toentertijd een Assyrische provincie, in 622/621 v. Chr.
door de Scythen onder de voet gelopen. Alle door Zefanja vermeldde plaatsen van
Gaza tot Ekron bevonden zich in de Assyrische provincie Asdod. De oudheidhistoricus
Herodotos (Boek 1, 105) rapporteert eveneens over de plundering van/en het lot van
Ashkelon.
In dit
gebied woonde toen niet meer de oorspronkelijke bevolking ten tijde van Saul en
David, maar hadden zich daar sinds 712 v. Chr. nieuwe zogenaamde zeevolken, gevestigd.
De door Zefanja vermelde Keretieten
moeten met een van de zeevolken geïdentificeerd worden.
Ook van
de Assyriërs onder Sargon II en Sanherib bezitten we berichten over Ioniërs of
Grieken in het oude land der Filistijnen. De Keretieten van de profeet Zefanja zijn met een van de vele
zeevolken te identificeren. De Keretieten stammen hier af van de Kittiërs, de
zonen van Jawan, de zoon van Jafeth, de zoon van Noach:
Genesis
10:2 De zonen van Jafet waren Gomer, Magog, Madai, Jawan, Tubal, Mesek en Tiras. 3 En de zonen van Gomer waren
Askenaz, Rifat en Togarma. 4 En de zonen van Jawan waren Elisa, Tarsis, de Kittiërs
en de Dodanieten. 5 Naar dezen zijn de kustlanden der volken in hun landen
verdeeld, elk naar zijn taal, naar hun geslachten, onder hun volken.
De
Septuagint-vertalers (van Hebreeuws naar Grieks) hebben in de derde eeuw voor
Christus het Hebreeuwse woord voor Keretieten
vertaald met Kretenzers. Ik neem aan
dat zij in hun tijd het vreemde woord Keretieten nog eenvoudig konden identificeren
met Kretenzers en hiermee tegelijkertijd de herkomst van dit nieuwe volk aan de
kust gaven. Hierna de Engelse vertaling van het betreffende Bijbelgedeelte uit
de LXX.
Zefanja 2:4 For Gaza shall be utterly spoiled, and
Ascalon shall be destroyed; and Azotus shall be cast forth at noon-day, and
Accaron shall be rooted up. 5 Woe to them that dwell on the border of the sea, neighbours of the Cretans! the word of
the Lord is against you, O Chanaan, land of the Philistines, and I will destroy you out of your dwelling-place. 6
And Crete shall be a pasture of
flocks, and a fold of sheep. 7 And the
sea cost shall be for the remnant of the house of Juda; they shall pasture
upon them in the houses of Ascalon; they shall rest in the evening because of
the children of Juda; for the Lord their God has visited them, and he will turn
away their captivity.
Het is
na het wegtrekken van de plunderende Scythen naar het noorden, dat koning Josia
volgens de profetie van Sefanja (2:6), het kustgebied heeft kunnen bezetten. De
macht van Assyrië was tanende. Zij werden al belaagd door Babyloniërs en Meden
en de Scythen hadden net een rooftocht door hun gebied uitgevoerd. Het is in dit
machtsvacuüm dat Josia zijn heerschappij over het gebied kon vestigen. De
Bijbel leert dat Josia ook het gebied van het van Israëlieten ontvolkte gebied
van Samaria controleerde (2 Koningen 23:15-19 en 2 Kronieken 34:1-7).
De
moderne archeologie bevestigt Josia ‘s beheersen van de kust. Niet ver van
Jafne-Jam hebben archeologen anno 1960 een vestingstad blootgelegd dat men de
naam Mesad Hashavjahoe gegeven heeft, en dit op basis van Hebreeuwse
inscripties op potscherven. De vondsten heeft men gedateerd van ongeveer het
jaar 630 tot 609 v. Chr., en valt aldus binnen de regeerperiode van koning
Josia van Juda. Hierna een citaat
van de bekende W.F. Albright:
"The
life of the fortress could be dated within narrow limits by the typical late
pre-exilic and early Ionian pottery found on the site, as well as by historical
considerations, which suggest a date about 630 BCE. This would be just after
the death of the Assyrian king Ashurbanipal and before the occupation of the
Philistine Plain by Psammetichus of Egypt."
Het
gevonden aardewerk is nochtans een onderwerp van heel wat discussies onder de
verschillende vak-wetenschappers. Ook hier is de orthodoxe Egyptologie en haar foutieve
tijdconstructie een hinderpaal in het verklaren van het gevonden Griekse
materiaal. Een bijkomende hinderpaal bij sommige wetenschappers is dat zij de
Bijbel alleen als een godsdienstig boek beschouwen en niet als een historisch correct
boek aanvaarden.
Van
groot belang was de vondst te Mesad Hashavjahoe van een potscherf met een
Hebreeuwse brief erin gegrift. Hierna
een citaat van Shmuel Ahituv met commentaar:
"The
letter is written in good biblical Hebrew, plus a possible scribal omission
here or there, and the script is that of a trained scribe. The work supervisor
mentioned in the text bears a clearly Judaean name, Hoshavyahu. All these
factors point to a time of Judaean control over the area."
De
archeoloog J. Naveh die in 1960 de werkzaamheden op de site leidde geeft hierop
het volgende commentaar:
"The
four Hebrew inscriptions together testify to this fortress having been under
Judaean control at the time. ... It seems likely that Josiah placed a military
governor in charge of the fortress, and that the force garrisoned there was
supplied with provisions by the peasants living in the un-walled settlements in
the vicinity.”
Het is
duidelijk dat koning Josia ‘s hegemonie zich ook over de zeekust uitstrekte. En
dat dit een vervulling van de profetie van Zefanja was. Vanaf het doortrekken
van de Scythen in het jaar 622/621 v. Chr. tot het jaar 609 v. Chr.
controleerde Josia de buurlanden (ex-Assyrische provincies) van Juda. In het
jaar 609 v. Chr. kwam Josia aan zijn einde te Megiddo, alwaar hij de doortocht
van het Egyptische leger onder farao Necho II de weg wilde versperren. In het
jaar 612 v. Chr. was Nineveh door Babyloniërs en Meden ten val gebracht en werd
daarop het Assyrische Rijk verdeeld. Egypte was hier ook een van de aasgieren
die hun deel van de buit wilde binnenhalen. Daarom het oprukken van farao Necho
II met zijn legers langs het kustgebied naar Karkemis in het noorden aan de
Eufraat. Het trieste levenseinde van Josia heb ik in een eerder artikel op dit
blog beschreven op 30.01.2017, de
Egyptische Apis en de profeet Jeremia, link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1485730800&stopdatum=1486335600
Het vijftiende historische Jubeljaar van oktober 709/september 708 v. Chr.
De historische jubeljaren hebben op dit blog al de aandacht
sinds 19.04.2017 met het
artikel over het eerste jubeljaar sinds de instelling er van in de wet van
Mozes. Het oude Israël heeft zelden het jubeljaargebod gehouden. We kennen het
jaar van de aanvang door in de tijd terug te rekenen vanaf de historische
vermeldingen van de eerste tot de achtste eeuw voor Christus. Maar daarna verder
de tijd in vinden we in de Bijbel weinig aanwijzingen naar het eventueel houden
van het Jubeljaargebod. Het tweede historische jubeljaar dat we op dit blog op 24.04.2017 behandelden kende een aanwijzing naar het houden van het
Jubeljaargebod. Het tweede historisch genoteerde Jubeljaar van okotober
1346/september 1345 v. Chr. zag de bekende geschiedenis van de berooide Naomi
die na haar terugkeer uit de velden van Moab in haar bezittingen door haar
losser Boaz hersteld wordt.
Ruth
1:6 Daarna maakte zij zich met haar schoondochters
op en keerde uit het veld van Moab terug, want
zij had in het veld van Moab vernomen, dat de HERE naar zijn volk omgezien had
door hun brood te geven. (NBG Vertaling 1951)
De daaropvolgende historische jubeljaren kregen op dit blog
aandacht met de afleveringen van 08.05.2017, 16.05.2017, 30.05.2017,
14.06.2017, 11.08.2017, 15.09.2017, 06.10.2017, 27.10.2017, 14.12.2017. Het
meest recente artikel over het veertiende jubeljaar dateert van 19.01.2017. Zie link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?ID=3049541
Al deze behandelde jubeljaren zaten als schakels in een
ketting verbonden met de historisch verifieerbare jubeljaren. Het vijftiende
jubeljaar dat we met dit artikel behandelen is zulk een duidelijk verifieerbaar
navigatiepunt op de tijdsbalk dat een
belangrijke schakel van in totaal elf navigatiepunten voor een kruispeiling op
de tijdsbalk uitmaakt.
De jubeljaren en de wijze van rekenen met de sabbat- en
jubeljaren heb ik van William Whiston (JOSEPHUS Complete Works, Translated by
William Whiston, A.M., Appendix Dissertation V) overgenomen. Ik heb dertig
jubeljaren uit zijn lijst geselecteerd en op een tijdsbalk ondergebracht. Het
resultaat was verhelderend. Vanaf het eerste
jubeljaar in 1395/1394 v. Chr. na de inname van het Beloofde Land Kanaän tot het
openbaar worden van Jezus Christus als de Messias in 27/28 AD tellen we dertig
jubeljaren. Hierna nogmaals een opsomming van alle jubeljaren vanaf één tot
dertig.
Exodus
jaartal: 1483 v. Chr. Begin sabbatjaartelling: 1443 v. Chr.
Jubeljaren en jaartallen v. Chr.:Historische
periode:
1. 1395/1394Richter Othniël
2. 1346/1345 Ruth 6:6
3. 1297/1296Richter Ehud
4. 1248/1247verdrukking Jabin
5. 1199/1198Richter Thola
6. 1150/1149verdrukking
Ammon
7. 1101/1100Richter
en profeet Samuël
8. 1052/1051Saul
9. 1003/1002Salomo
10. 954/953Rehabeam
11. 905/904Josafat
12. 856/855Joas
13. 807/806Amazia
14. 758/757Uzzia
15. 709/708Het 14de
jaar van Hizkia
16. 660/659Manasse
17. 611/610Josia - Val Nineveh
18. 562/561Het 37ste jaar der
ballingschap
19. 513/512Haggaï
20. 464/463Ezra
21. 415/414Nehemia
22. 366/365Perzische periode
23. 317/316Griekse periode
24. 268/267Griekse periode
25. 219/218Griekse periode
26. 170/169Griekse periode
27. 121/120Makkabeeën
28. 72/71Makkabeeën
29. 23/22Hongersnood Herodes
30.27/28 AD Messias Jezus ____________
William Whiston (1667/1752) was een
Engelse wiskundige, historicus en theoloog. Hij is vooral bekend door zijn
vertaling van de werken van Flavius Josephus van het Grieks naar de Engelse
taal. In zijn dissertatie V bovenaan vermeld, geeft Whiston tien historische
verwijzingen naar het houden van sabbat- en jubeljaren door het oude Israël
vanuit de Bijbel, de werken van Flavius Josephus en vanuit de apocriefe boeken
van Makkabeeën. Deze verwijzingen vormen als het ware een ketting waarmee men op
de tijdsbalk naar het verleden kan navigeren. Aan deze lijst van tien
historische verwijzingen voegde ik nog een jaartal toe: het jubeljaar 562/561
v. Chr. Het eerste regeringsjaar van de Babylonische koning Evil Merodach,
wanneer deze heerser koning Jojachin van Juda uit zijn gevangenis in Babylon verloste
in het zevenendertigste jaar van diens ballingschap (2 Koningen 27:27). Zie o.a.
het artikel van 18.12.2017, link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1513551600&stopdatum=1514156400
Met het hierboven getoonde schema
vervolgen we de sabbatjaar- en jubeljaarcyclus. De blauwe tijdsbalk bovenaan het
schema toont de sabbatjarencyclus. De blauwe tijdsbalk onderaan het schema
geeft de regeerperioden van de koningen van Juda weer. Het is uitsluitend in
het tweestammenrijk of Juda dat men af en toe met het sabbatjaar- en
jubeljaargebod rekening hield, afhankelijk van het persoonlijk geloof van de
dan regerende koning. Het tienstammenrijk of Israël kende vanaf haar eerste
koning Jerobeam I tot op koning Hosea geen enkele koning die ooit met de wet
des HEREN rekening hield. De overige historische gebeurtenissen die op de
schemas vermeld staan laten we even zonder commentaar en we concentreren ons
uitsluitend op de sabbat- en jubeljaren. In het tweestammenrijk merken we op
ons schema de namen Uzzia, Jotham en Achaz als koningen van Juda voor de
getoonde periode
Het hierboven getoonde tijdschema
toont de derde en vierde sabbatjaarcyclus ten tijde van koning Achaz van Juda. De
chronologische verhoudingen tussen de regeerperioden van Achaz met Pekah en
Hosea heb ik in mijn boek TIJD en TIJDEN, 2015, blz. 289-294 behandelt.
Zoals eerder opgemerkt vestigen we met dit artikel alle aandacht aan de
sabbatjaar jubeljaarcyclus en laten de overige op het schema getoonde
chronologieën met rust.
Met het hiervoor getoonde
tijdschema naderen we het einde van de zeven maal zeven sabbatjaarcyclus met
als sluitstuk het vijftiende jubeljaar. Het schema toont verder mijn herziening
van de regeerperioden van de koningen van Assyrië in relatie tot de koningen
van Israël en Juda. De val van Samaria bijvoorbeeld zit op de tijdsbalk
verankerd met het jaar 717 v. Chr. Het gangbare conventionele jaartal is 722 v.
Chr. en dit op basis van de Assyrische koningslijst en haar plaatsing op de
tijdsbalk door de Assyriologie uitgestippeld. De Bijbelse chronologische
gegevens moeten hierbij wijken en worden door de Assyriologie als foutief
gebrandmerkt. Dit is een mening die blijkbaar door heel wat theologen gevolgd
wordt aangezien men in vele naslagwerken en Bijbelse atlassen de jaartallen van
de Assyriologie vermeldt ziet. Dit is echter niet mijn uitgangspunt. In mijn
boek de Assyriologie herzien van 2012 verklaar ik een en ander. Daarnaast vul ik nog nieuwe
gegevens via mijn blog aan de revisie van de Assyriologie toe. Zoals bijvoorbeeld
het artikel van 09.01.2017: de Assyrische koningen van de
achtste eeuw v. Chr. herbezien, link:
Het vijftiende jubeljaar is bijzonder omdat de profeet
Jesaja (37:30) ten tijde van de belegering van Jeruzalem in het veertiende
regeringsjaar van koning Hizkia van Juda duidelijk verwijst naar een zevende
sabbatjaar gevolgd door een Jubeljaar:
Jesaja 37:30 En dit zal u het teken zijn: gij zult dit
jaar eten wat vanzelf opkomt en in het tweede jaar wat nawast; maar zaait in
het derde jaar en oogst, plant wijngaarden en eet de vrucht daarvan.."
In de sabbatjaar en jubeljaarcyclus
van het oude Israël moest het land elk zevende jaar braak blijven liggen. Er
mocht niet geploegd noch gezaaid worden. De HEERE God beloofde in de Wet dat
Hij het zesde jaar dubbel zou zegenen zodat er voldoende opbrengst zou zijn
voor het overbruggen van twee jaren. De sabbatjaren liepen van april tot maart
en zeven maal zeven jaar later begon in oktober het jubeljaar dat liep tot
september van het volgende jaar. De sabbatjaren liepen zonder onderbreking
verder. Dat is in een notendop de uitleg van de dissertatie van William Whiston
tot het correct berekenen van de sabbat en jubeljaren.
Het jubeljaar waar de profeet
Jesaja naar verwijst liep van oktober 709 tot september 708 v. Chr. Het woord
van de profeet: gij zult dit jaar eten
wat vanzelf opkomt, situeert zich in het zevende sabbatjaar (april 709/maart
708) en in het tweede jaar wat nawast,
slaat op het jaar april 708 tot maart 707 v. Chr., het houden van het jubeljaar
liep tot september 708 v. Chr. Daarna kon er gezaaid en geplant worden: maar zaait in het derde jaar en oogst,
plant wijngaarden en eet de vrucht daarvan
Het Schriftwoord van de profeet
Jesaja was ter bemoediging aan koning Hizkia gegeven op het hoogtepunt van de
Assyrische belegering van Jeruzalem in het veertiende regeringsjaar (oktober
710/september 709 v. Chr.) van Hizkia toen het leger van de Assyriër Sanherib
voor de poorten van Jeruzalem stond. Volgens de sabbatjaarcyclus zaten we toen
in het zesde jaar (april 710/maart 709 v. Chr.) van de dubbele zegening over
het land. Een zichtbare rijke dubbele zegening over akkers en boomgaarden dat
ook de belegerende Assyriërs niet ontging (Jesaja 36:17 en 2 Koningen 18:32).
Het veertiende regeringsjaar van
Hizkia verbonden met het zevende sabbatjaar gevolgd door het vijftiende
jubeljaar wordt tegenwoordig door weinigen nog opgemerkt sinds de godgeleerde Edwin R. Thiele zijn
misdaad beging en het kristalheldere chronologisch belangrijke Bijbelgedeelte
van 2 Koningen 18:9-13 als fout en kunstmatig aan de Bijbel toegevoegd
verklaarde. Zie het artikel op dit blog van 30.11.2017: De knieval van de geleerde Edwin R. Thiele, link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1511737200&stopdatum=1512342000
De regeerperiode van koning
Hizkia werd door Thiele in lijn gebracht met de regeerperiode van de Assyrische
koningen Sargon II en Sanherib. Zoals eerder opgemerkt vindt men in vele christelijke
naslagwerken en Bijbelatlassen de jaartallen van E. Thiele als correct zijnde gehanteerd.
Het hanteren van het jaartal 1447 v. Chr. voor de exodus is een voorbeeld van
het voor waarheid aannemen van Thiele s constructie.
Het resultaat is dat als een gevolg van Thiele s
fabricatie de vermelding van Jesaja hoofdstuk 37 met de verwijzing naar een
jubeljaar niet meer (h)erkend wordt. Ik vermoed dat de algemene Bijbelkritiek
die vooral sinds de negentiende eeuw in het kielzog van de evolutietheorie van
Charles Darwin actief is, verantwoordelijk is voor de weinige tegenstand die er
sindsdien bij godgeleerden bestaat tegen de boude verklaring van Thiele dat het
zo belangrijke Bijbelgedeelte voor de chronologie van deze epoque 2
Koningen 18:9-13 kunstmatig aan de Bijbel zou
toegevoegd zijn en dus niet geïnspireerd.
Flavius
Josephus, Joodse Oudheden Hoofdstuk X, ix.7b
7b. … And such was the end of the nation of the
Hebrews, as it hath been delivered down to us, it having twice gone beyond
Euphrates; for the people of the ten
tribes were carried out of Samaria by the Assyrians, in the days of king
Hoshea; after which the people of the
two tribes that remained after Jerusalem was taken [were carried away] by Nebuchadnezzar, the king of Babylon and
Chaldea. Now as to Shalmanezer, he
removed the Israelites out of their country, and placed therein the nation of
the Cutheans, who had formerly belonged to the inner parts of Persia and Media,
but were then called Samaritans, by taking the name of the country to which
they were removed; but the king of Babylon, who brought out the two tribes,
placed no other nation in their country, by which means all Judea and
Jerusalem, and the temple, continued to
be a desert for seventy years; but the
entire interval of time which passed from the captivity of the Israelites,
to the carrying away of the two tribes, proved to be a hundred and thirty years, six months, and ten days.
De
Joodse oudheidhistoricus Flavius Josephus leert volgens het hierboven
aangehaalde citaat uit zijn werk: Joodse Oudheden, dat er een tijdsperiode van
exact 130 jaar, zes maanden en tien
dagen was tussen de wegvoering in Assyrische ballingschap van de tien stammen
van Israël en de wegvoering van de twee stammen door de Babyloniërs.
De
verovering van Jeruzalem door de Babyloniërs gevolgd met de vernietiging van de
Tempel en de wegvoering geschiedde volgens de Bijbel in het negentiende
regeringsjaar van de Babylonische heerser Nebukadnezar in de vijfde Joodse
maand Ab (2 Koningen 25:8-9). Volgens de westerse jaartelling dateren we deze
geschiedenis in de maand juli/augustus van het jaar 586 v. Chr. Zie het artikel
van 31.10.2016 op dit blog: het
jaartal van de vernietiging van de Tempel van Salomo door de Babyloniërs. Zie
link:
Een
eenvoudige berekening van deze genoemde jaartallen en tijdsperioden maakt dat
de wegvoering van de tien stammen in het jaar 717 v. Chr. valt. Een verschil
van vijf jaar met het tegenwoordig algemeen aanvaarde jaartal 722 v. Chr. dat
gebaseerd is op de chronologische gegevens die de gezaghebbende wetenschap Assyriologie
leverde. De Assyriologie leert bovendien dat de Assyriër Sargon II
verantwoordelijk voor de wegvoering is. Flavius Josephus en de Bijbelse
kroniekschrijver leren echter klaar en duidelijk dat de Assyriër Salmaneser (V)
hiervoor verantwoordelijk was (2 Koningen 17:6). Eén van beide bronnen zit fout
en bij mij bestaat er geen twijfel dat het de Assyriologie is die wat de
regeerperioden van de Assyrische koningen betreft aan herziening toe is.
De
correctheid van het jaartal 717 v. Chr. als het jaar van de wegvoering van de
tien stammen in Assyrische ballingschap wordt bevestigd door de chronologie die
gebaseerd is op de sabbatjaar- en jubeljaartelling volgens William Whiston. De
chronologie in mijn boek TIJD en TIJDEN,
2015, is opgebouwd op basis van de historische jubeljaren. Ook mijn laatste
uitgave: Kronieken van de koningen van
Israël, 2017, blz. 137-146, heeft als resultaat het jaar 717 v. Chr. voor
de val van Samaria en de wegvoering van de tien stammen. Verder brengt het boek
een chronologische revisie van de in de Bijbel vermelde koningen van Assyrië.
Hun regeerperioden worden op de tijdsbalk hier op basis van de
Bijbels-chronologische gegevens verankerd en niet andersom.
Het
feit dat Flavius Josephus zo nauwkeurig in zijn tijd, de eerste eeuw van de
westerse tijdrekening, een tijdsperiode van exact 130 jaar, zes maanden en tien
dagen kon opgeven was alleen mogelijk als een gevolg van de kennis en gebruik
van het schrift door de Hebreeuwse kroniekschrijvers van de oudheid.
Men kan
een vergelijking met onze vaderlandse geschiedenis maken waar eveneens
ingrijpende gebeurtenissen opgeschreven en herdacht worden. Dit jaar zal het
bijvoorbeeld op 11 november exact honderd jaar geleden zijn dat de eerste
wereldoorlog eindigde. Een Europese tragedie met miljoenen doden en verminkten die
dan eindigde en zovele generaties later niet vergeten en herdacht wordt. Op
dezelfde wijze hield het Israël van de oudheid zijn historische gebeurtenissen
bij. Waarom dan twijfelen aan de genoteerde periode van 130 jaar, 6 maanden en
10 dagen en het resultaat ervan met het jaar 717 v. Chr.? Maar zoals eerder opgemerkt
is dit jaartal in strijd met de Assyrische gegevens en wordt dit als een gevolg
daarvan door de meeste onderzoekers niet gevolgd. De Assyriologie en haar
jaartallen zijn als een heilige koe, een gouden kalf, waar velen die met
chronologie bezig zijn bewust (of onbewust) een knieval naar doen. Zie o.a. het
artikel van 02.12.2017 op dit blog:
de knieval van de geleerde Edwin R. Thiele, link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1511737200&stopdatum=1512342000
'Kronieken van de koningen van Israël brengt
de geschiedenis van het oude Israël, het zogenaamde tienstammenrijk door middel
van een nieuwe chronologie gebaseerd op de sabbat- en jubeljaren. Naar het boek
der Kronieken der koningen van Israël wordt in de Bijbelboeken 1 en 2
Koningen telkens aan het einde van een behandelde kroniek van een koning van
Israël verwezen. Het is een boek dat over de eeuwen heen verloren ging wat door
elke liefhebber van Bijbelse- en wereldgeschiedenis als spijtig bevonden wordt.
De geschiedenis van de koningen van Israël halen we vandaag uit de historische
boeken van de Bijbel, de Psalmen, uit de werken van de oudheidhistoricus
Flavius Josephus en uit de Joodse overleveringen en legendes. De auteur geeft
in het bijzonder aandacht aan de Assyriologie en de link tussen beide
koningslijsten: de Bijbelse koningslijst van het tienstammenrijk en de
Assyrische koningslijst. De koningen van Assyrië die in de Bijbel vermeldt
worden werden op de tijdsbalk verankerd met de chronologische gegevens die de
Bijbel doorgeeft.
Het boek
sluit af met een hoofdstuk naar het toekomstig herstel van Israël in het oude
land der vaderen waarbij in het bijzonder de stam Zebulon in verleden, heden en
toekomst besproken wordt.
De
auteur Robert De Telder is een autodidact die naar de geest van de hervormer
Maarten Luther: sola fide - sola gratia - sola scriptura, de Schriften
onderzoekt. Hij is een revisionist van de geschiedenis van de oudheid waarbij
vooral de gevestigde Egyptologie en Assyriologie aangepakt worden.
Dit
boek gaat over het tienstammenrijk van Jerobeam tot Hosea. Bij elk hoofdstuk
staat op 'millimeterpapier' duidelijk de Bijbelse tijdlijn: de tijdlijn van de
koningen van Juda en daaronder de koningen van Israël (het tienstammenrijk).
Bovenaan staat ook nog de telling van de sabbatsjaren en de jubeljaren.
Ik
begon te lezen met de gedachte een echt studieboek voor me te hebben. Dat is
het ook, maar Robert de Telder heeft het zo goed leesbaar en boeiend
geschreven, dat het heel makkelijk leest. En ook duidelijk. Zo wordt
bijvoorbeeld elke persoon of situatie die je tegenkomt, tegelijk even kort
verduidelijkt, zodat je beter gaat begrijpen wie de personen zijn en wat alles
betekent in zijn verband, zodat je de draad vasthoudt.
De
schrijver geeft veel toegevoegde informatie. Dat is niet alleen veel
'technisch' feitenmateriaal, maar ook veel verhalende informatie waardoor de Bijbelverhalen
gaan leven in het geheel van de geschiedenis van Israël. Dat is dus niet alleen
het tienstammenrijk, maar ook de samenhang met het koninkrijk Juda, en tevens
de samenhang met de geschiedenis van de omringende volken, en hoe dit past in
de gevestigde Assyriologie en Egyptologie.
Tenslotte
zijn er nog twee hoofdstukken die aandacht geven aan de verloren tien stammen.
We krijgen vooral veel Bijbelse gegevens die een goed beeld geven van waar ze
terecht gekomen zijn. En vervolgens wordt ook het profetische herstel van Israël
besproken.
Samenvattend:
het boek is goed te gebruiken naast de Bijbel als je in de boeken 1 en 2
Koningen leest. De tijdlijn en andere illustraties verduidelijken de Bijbeltekst
op een prettige manier. Het is een boek dat de Schrift serieus neemt en dat
iedere bijbellezer zou moeten lezen.
Essarhaddon ‘s veldtocht naar Egypte en de vermelding van een meganatuurcatastrofe van kosmische oorsprong.
We
vervolgen deze week met ons thema van de cyclus van meganatuurcatastrofes die
planeet aarde van de vierentwintigste tot de zevende eeuw v. Chr. teisterden.
Het artikel van verleden week handelde over de beschreven ramp in het voorjaar
van 722 v. Chr. Nu blijkt dat 54 jaar en zes maanden later de wereld opnieuw
getuige van een kosmisch fenomeen was. De annalen van de Assyrische koning
Essarhaddon hebben hier een verwijzing naar.
Naast
het belangrijke feit dat in de Bijbel naar Essarhaddon als koning van Assyrië
verwezen wordt gaf ik in het artikel vooral aandacht aan de veldtocht van
Essarhaddon naar Egypte in diens tiende regeringsjaar in 671 v. Chr. Ik wees in
het artikel naar de identificatie van de Egyptische stad Khepru-re of
Sethosburg met de Assyrische naam Ishrupri.
De Assyrische
naam van de stad Ishrupri was vanuit Egyptische bronnen onbekend tot de Duitse Oriëntalist
Albrecht Alt (1883/1956) haar identificeerde met de stad van Sethos, farao Seti
of met zijn Egyptische naam Wesher-khepru-re van de negentiende dynastie. Het
Assyrische Ishupri betekent ‘burcht van Sethos’ of burcht van Khepru-re. Voor
de gevestigde Egyptologie ontstond er onmiddellijk een anomalie aangezien er
ongeveer zes eeuwen tijdsverschil zitten tussen Sethos en Essarhaddon. Waarom
zou Essarhaddon naar de stad van een heerser verwijzen die volgens hun
gefabriceerde tijdsconstructie ruim zes eeuwen eerder heerste?
In het
licht van de herziening van de geschiedenis van de oudheid die sinds Velikovsky
in een stroomversnelling geraakt is zit er slechts één generatie verschil
tussen Sethos en Essarhaddon en bestaat er geen anomalie meer. Het is de logica
zelve dat de Assyrische kroniekschrijver naar de stad van Sethos verwees
wanneer hij de marsroute van het leger van Essarhaddon naar Egypte beschreef.
Zie TIJD en TIJDEN, 2015, blz.
366-373. De identificatie van Ishupri met Sethosburg behandel ik in TIJD en
TIJDEN in het hoofdstuk: blz. 375-384. Hier identificeer ik bovendien het
Bijbelse Tachpanhes van de profeet Jeremia met de stad Daphnai in de Noordoostelijke
Nijldelta. Ook postuleer ik dat de tot nu toe niet gevonden hoofdstad Saïs één
en dezelfde was als het in de Bijbel beschreven Tachpanhes. De Bijbelse
plaatsnaam Tachpanhes zou namelijk ook kunnen staan voor het Egyptische
‘Te-haph’ ne-hes’ wat ‘huis van de Nubiër’ betekend. Dit is een puzzelstukje
dat exact past in het plaatje bij de strijd van Essarhaddon tegen de Nubiër of
Ethiopiër Tirhaka in de Noordoostelijke Nijldelta. De conclusie is dat de stad
met de Assyrische benaming Ishupri dezelfde plaats is als het Bijbelse
Tachpanhes dat voor het Egyptische Te-haph’ne-hes staat en ook dezelfde plaats
als Daphnai is. Een hedendaags voorbeeld voor deze spraakverwarring is de
Belgisch-Waalse stad Liège in noordoost België die in het Nederlands de naam
Luik heeft en door de Duitsers Lüttich genoemd wordt. Een ander voorbeeld is de
Duitse stad Aachen (in dezelfde regio) die in het Nederlands met Aken aangeduid
wordt en in het Frans met Aix-la-Chapelle.
Na de
onderwerping van Egypte stelde Essarhaddon vazallen over het land aan die voor
hem het land schatplichtig maakte. De belangrijkste vazal en farao van
Essarhaddon was: Horemheb. Hier volg ik echter een eigen variant los van
Velikovsky die Horemheb door de Assyriër Sanherib liet benoemen. In mijn boek TIJD en TIJDEN, 2015, blz. 357-359,
werk ik dit uit. Ook in mijn boek De
Zonaanbidder, 2016, blz. 85 haal ik summier Horemheb aan.
De
bedoeling van het artikel van deze week is aandacht te geven aan de verwijzing
van Essarhaddon in zijn bewaarde annalen naar een storm-demon die hem vooraf naar Egypte ging. Ik meen dat de
verwijzing van Essarhaddon van een storm-demon naar een kosmisch fenomeen
verwijst dat past in de cyclus van meganatuurcatastrofes die planeet aarde van
de vierentwintigste tot de achtste eeuw voor Christus plaagden. Zie het artikel
op dit blog van 13.03.2017, de
zondvloed van Deucalion, link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1489359600&stopdatum=1489964400
Hierna
het betreffende gedeelte uit de bewaarde annalen van Essarhaddon dat over de
storm-demon handelt.
The king, whose sovereignty the lord of lords, Marduk,
has exalted, far above that of the kings of the four quarters, who has brought
all the lands in submission under his feet who has exacted tribute and tax from
them. (He is) conqueror of his foes, destroyer of his enemies; (He is) the king whose walk is a storm, and
whose deeds a raging wolf. Before him is
a storm-demon, behind him a cloudburst. The onset of his battle is mighty. He is a consuming flame, a fire that does
not go out. (He is) the son of Sennacherib, king of the universe, king of
Assyria, son of Sargon, king of the universe, king of Assyria, viceroy of
Babylon, king of Sumer and Akkad. (He is of) the eternal seed of priesthood, of
Bel-bani, son of Adasi, who established the kingdom of Assyria, who at the
command of A¹¹ur, Shamash, Nabu, and Marduk, the great gods, his lords, overthrew
the servitude of the city of A¹¹ur.
(Adapted from Luckenbill 2:224-27, Luckenbill, Daniel
David. Ancient Records of Assyria and Babylonia. Vol. 2: From Sargon to the
End. Chicago: University of Chicago Press, 1927.)
Het
bijgevoegde schema toont de regeerperiode van Essarhaddon en vermeldt de
Assyrische invasie van Egypte in zijn tiende regeringsjaar 671 v. Chr. Zijn
zoon Assurbanipal zat toen al als co-regent op de troon. De regeerperiode van
Assurbanipal heb ik op de tijdsbalk verankerd met zijn twintigste regeringsjaar
in het jaar 652/651 v. Chr., het geboortejaar namelijk van Adda-Guppi, die
stierf in het negende regeringsjaar van koning Nabonidus van Babylon en dit
volgens de bekende Harran-inscriptie. Op basis van deze verankering valt zijn
eerste regeringsjaar in het jaar maart 671/februari 670 v. Chr. En aangezien we
weten dat zijn vader Essarhaddon in de maand november van 669 v. Chr. stierf,
maakt dat Assurbanipal drie jaar als co-regent de troon met zijn vader deelde.
Het co-regentschap van Assurbanipal met zijn vader Essarhaddon in 671 v. Chr.
is niet onlogisch wanneer we bedenken dat in dat jaar Essarhaddon zijn
offensief tegen Egypte ondernam en dat het aanstellen van een co-regent als
reden voor het veilig stellen van de monarchie gebeurde (zie De Assyriologie
herzien, 2012, blz. 102-103).
De
vermelding van een storm-demon door Essarhaddon die hem naar Egypte voorafging
past in de cyclus van meganatuurcatastrofes van kosmische oorsprong die volgens
de theorie van de vierentwintigste tot de zevende eeuw v. Chr. planeet aarde
teisterden.
Het
werk van Donald W. Patten, Ronald R. Hatch and Loren C. Steinhauer, ‘The Long Day of Joshua and Six Other
Catastrophes’, heeft al langer mijn aandacht op dit blog. Deze geleerden
leveren een schema met een cyclus van catastrofes van 2484 v. Chr. tot 701 v.
Chr. Zij identificeren zeven rampen van kosmische oorsprong die planeet aarde in
de oudheid teisterden. De meganatuurcatastrofe-cyclus is volgens Patten nauwkeurig te berekenen
tot 54 jaar en zes maanden met iedere keer een planetaire interactie in
de maand maart, het Romeinse Tubilustrium en de daaropvolgende catastrofe 54
jaar en zes maanden later in oktober, het Romeinse Armilustrium. Het was
volgens hen de planeet Mars die in die tijd de aarde in haar omloop rond de zon
periodiek verstoorde.
Het
jaar 701 v. Chr. is hun vertrekpunt op de tijdsbalk en ankerpunt vanaf waar zij
in de tijd terugrekenen. Dit noodlottige jaartal 701 v. Chr. als ankerpunt op
de tijdsbalk hebben zij van de geleerde Edwin R. Thiele. Thiele die op basis
van de Assyrische koningslijst het jaartal 701 v. Chr. voor het veertiende
regeringsjaar van Hizkia, uitdokterde. Zie het artikel op dit blog van 30.11.2017: De
knieval van de geleerde Edwin R. Thiele, zie link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1511737200&stopdatum=1512342000
Als een gevolg van het hanteren van de chronologie van
Thiele voor de regeerperioden van de koningen van Israël en Juda zit de
geleerde Donald W. Patten en zijn medewerkers met hun cycluslijst van rampen er
enkele jaren naast en dienen zij regelmatig met ‘circa ’s’ voor het dateren meganatuurcatastrofes,
te werken.
Wanneer men echter het
cyclusmodel van Donald W. Patten, Ronald R. Hatch en Loren C. Steinhauer,
binnen de nieuwe chronologie van de sabbat- en jubeljaren hanteert zijn de
resultaten nochtans verbluffend.
Een voorbeeld is het bekende
jaartal 776 v. Chr. met de instelling van de Olympische Spelen door de Grieken
als dank naar hun goden toe, toen een verwachte ramp werd afgewend. Het is een
ankerjaar waar we met zekerheid de cyclus van rampen mee kunnen linken. Heel de
wereld van de oudheid hield tegen het jaar 776 v. Chr. de adem in voor de
aangekondigde ramp die planeet aarde dan opnieuw zou treffen. Zie het artikel
op dit blog van 17.11.2017: De moeder van alle verwoestingen, zie link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1510527600&stopdatum=1511132400
Wanneer men vanaf het
jaartal 776 v. Chr. in oktober 54 jaar en zes maanden op de tijdsbalk naar voor
rekent arriveert men in de maand maart van het jaar 722 v. Chr. Het verkregen
jaartal maart 722 v. Chr. is hier opmerkelijk omdat dit jaar volgens de Bijbelse
chronologie in het voorjaar de dood zag van koning Achaz, de vader van Hizkia,
met een historische vermelding van een kosmisch fenomeen. Een Joodse legende
verhaalt namelijk dat op de dag dat koning Achaz stierf er slechts gedurende
twee uur daglicht was (Louis Ginzberg, Legends of the Jews, Volume IV, Bible
Times and Characters. From Joshua to Esther). De oorzaak ligt volgens de
catastrofetheorie bij een storing van planeet aarde in haar omwenteling om de
zon.
Wanneer
men van maart 722 v. Chr. opnieuw met een schijf van 54 jaar en zes maanden op
de tijdsbalk naar voor rekent arriveert men in oktober van het 667 v. Chr. Dit
jaartal is slechts één jaar verwijderd van het invasiejaar van Assurbanipal, de
zoon van Essarhaddon die in 668 v. Chr. Egypte binnenrukte en slechts drie jaar
na de invasie van Egypte door Essarhaddon in 671 v. Chr.
Het zou
echter kunnen dat er zich een afwijking in de cyclus van meganatuurcatastrofes
heeft voorgedaan. De onderzoekers Donald W. Patten, Ronald R. Hatch and Loren
C. Steinhauer, in hun boek: The Long Day of Joshua and Six Other Catastrophes,
hielden rekening met afwijkingen.
Het zou
echter ook mogelijk zijn dat de annalen van Essarhaddon niet nauwkeurig zijn,
en dan wordt het jaartal 667 v. Chr. een eventueel nieuw ankerpunt op de
tijdsbalk.
Hierna
enkele citaten van de zijde van de Assyriologie over de regeerperiode van Essarhaddon
en Assurbanipal:
“The sources for the reign of Esarhaddon are difficult
to date and are not reliable with regard to 15 details of campaigns and to their chronology. There are
considerable differences in the recorded order of events between the Esarhaddon
and the Babylonian chronicles and Esarhaddon’s prisms. Eph’al has questioned the reliability of the Esarhaddon and
Babylonian Chronicles. Etcetera…
“However, Cf.
H. Tadmor, “An Assyrian Victory Chant and Related Matters”, in: G. Frame
(ed.), From the Upper Sea to the Lower Sea: Studies on the History of Assyria
and Babylonia in Honour of A. K. Grayson (Leiden, 2004) 269-272. Tadmor
postulates that Esarhaddon’s Annals were
ideologically edited and thus are less valid for chronological reconstruction
than the Esarhaddon and the Babylonian chronicles. However, note that some
events in the Chronicles were also wrongly placed. Tadmor, “Autobiographical Apology”,
272. Cf. J. A. Spalinger, “Esarhaddon and Egypt: An Analysis of the First
Invasion”
Met
absolute zekerheid is het ditmaal niet mogelijk het kosmisch fenomeen uit de
Assyrische annalen te dateren. Ik postuleer dat het jaar 667 v. Chr. het
rampjaar was. Volgens de wetenschappers Donald W. Patten, Ronald R. Hatch and
Loren C. Steinhauer, in hun boek: The Long Day of Joshua and Six Other
Catastrophes, was het jaar 701 v. Chr. het laatst getuige van een
meganatuurcatastrofe. Ik meen dat men vanuit Assyrische bron een extra interval
aan de cyclus kan toevoegen van rampen.
Vanuit
mijn persoonlijke opleiding kan ik hier echter moeilijk over oordelen en blijft
het voor mij een vraag wanneer juist planeet aarde en haar zonnestelsel tot
rust kwam en het exacte klokwerk, dat we vandaag van alle planeten waarnemen, een
aanvang nam. Het is vooral via mijn interesse voor chronologie dat de cyclus
van catastrofes van kosmische oorsprong al lange tijd mijn aandacht heeft
aangezien het past in de in de Bijbel beschreven rampen in de oudheid.
De
moderne wetenschap kosmologie wijst de theorie van Donald W. Patten, Ronald R.
Hatch and Loren C. Steinhauer die gebaseerd is op mythologische bronnen en de
Bijbel, af. Hun geavanceerde computersystemen zijn alle geprogrammeerd op basis
van de uniformiteittheorie: de aarde is nooit in haar baan om de zon verstoord
en ons zonnestelsel loopt sinds mensengeheugenis als een klokwerk.
Het
laatste boek: Mankind in Amnesia, 1982, dat de controversiële onderzoeker Dr.
Immanuël Velikovsky (1895/1979) schreef was gewijd aan dit door de moderne
kosmologie afwijzen van de nochtans historisch gedateerde meganatuurcatastrofes
dat hij catalogeerde onder een ‘collectief geheugenverlies’ van de moderne wetenschap.
Velikovsky omschreef het als het volgt: De
herinnering aan catastrofes werd uitgewist, niet door gebrek aan geschreven
overleveringen, maar door een kenmerkend proces, dat later gehele naties,
tezamen met hun geletterden, in deze overleveringen allegorieën of
vergelijkingen deed zien, terwijl in werkelijkheid kosmische natuurverstoringen
daarin heel duidelijk stonden beschreven.
De Libische farao Osorkon II van dynastie XXII en een genoteerde meganatuurcatastrofe in Egypte
In het
artikel van 17.11.2017 op dit blog:
De Moeder van alle verwoestingen, gaf ik in het bijzonder aandacht aan de
meganatuurcatastrofe die de aarde trof in het jaar 776 v. Chr. Het was de
catastrofe waar de profeet Jesaja zijn bediening mee inluidde en door hem in al
haar gruwel beschreven. Zie link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1510527600&stopdatum=1511132400
De ramp
die de wereld in oktober van het jaar 776 v. Chr. trof maakte deel uit van een
aangetoonde cyclus van rampen met intervallen van meestal 54 jaar en zes
maanden. De duur van de intervallen tussen de rampen in heb ik van de studie van Donald
W. Patten, Ronald R. Hatch and Loren C. Steinhauer, ‘The Long Day of Joshua and Six Other Catastrophes’ overgenomen. Zij
identificeren zeven meganatuurcatastrofes van kosmische oorsprong die planeet aarde in
de oudheid teisterden. Hun ankerpunt op de tijdsbalk met het jaar 701 v. Chr.
dat via Edwin R. Thiele bekomen werd heb ik losgelaten en gekozen voor 776 v.
Chr. Wanneer men het cyclusmodel van Donald W. Patten, Ronald R. Hatch en Loren
C. Steinhauer, met rampen alle 54 jaar en zes maanden binnen de nieuwe
chronologie gebaseerd op de sabbat- en jubeljaren, hanteert zijn de resultaten
verbluffend accuraat en dient er wat jaartallen betreft, niet met circa ’s
gewerkt te worden.
Zo een
voorbeeld gaf ik in mijn boek TIJD en
TIJDEN, 2014, blz. 193-195, waar ik aantoonde dat de cyclus van rampen met
intervallen van 54 jaar en zes maanden onder andere exact past tussen oktober
1443 v. Chr. met de slag bij Gibeon in het eerste jaar van de inname van het
Beloofde Land Kanaän onder leiding van Jozua met het bekende fenomeen rond de
zon en vallende stenen die vanuit de ruimte de Kanaänieten troffen, en het
laatste jaar van de regeerperiode van David in 1007 v. Chr. met eveneens de
beschrijving van een kosmisch fenomeen over Jeruzalem (1 Kronieken 21:16 en 2
Samuel 24:16-17).
Nog een voorbeeld van het verbluffend
accurate was dat exact 54 jaar en zes maanden na oktober 776 v. Chr. in het
voorjaar van 722 v. Chr. planeet aarde opnieuw een meganatuurcatastrofe
onderging. Op basis van vooral een Joodse legende toonde ik de datering van de
ramp aan. Het was op het moment van de dood en begrafenis van koning Achaz van
Juda in 722 v. Chr. (nieuwe chronologie) dat er zich kosmische
fenomenen voordeden.
“While
the northern kingdom was rapidly descending into the pit of destruction, a
mighty upward impulse was given to Judah, both spiritually and materially, by
its king Hezekiah. In his infancy the king had been destined as a sacrifice to
Moloch. His mother had saved him from death only by rubbing him with the blood
of a salamander, which made him fire-proof. In every respect he was the
opposite of his father. As the latter is counted among the worst of sinners, so
Hezekiah is counted among the most pious of Israel. His first act as king is
evidence that he held the honor of God to be his chief concern, important
beyond all else. He refused to accord his father regal obsequies; his
remains were buried as though he had been poor and of plebeian rank.
Impious as he was, Ahaz deserved nothing more dignified. God had Himself made
it known to Hezekiah, by a sign, that his father was to have no consideration
paid him. On the day of the dead king's funeral daylight lasted but two
hours, and his body had to be interred when the earth was enveloped in
darkness.”
(Louis
Ginzberg, Legends of the Jews, Volume IV, Bible Times and Characters. From Joshua to Esther, IX).
In Egypte hebben we tijdens deze
periode ook een melding van een buitengewoon natuurfenomeen. Het is Dr.
Immanuel Velikovsky die in zijn boek ‘Werelden in botsing, 1971, Deel II, Mars,
eerste hoofdstuk, blz. 249, daar melding over maakt.
Van het
derde regeringsjaar van de Libische
farao Osorkon II is er een bericht bewaard gebleven dat toen het
tempelcomplex te Karnak onder water stond. Dat het geen gewone overstroming was
maakt Velikovsky duidelijk vanuit zijn opzoekwerk. Zijn eerst vermelde bron is
de egyptoloog Breasted, Records of Egypt, IV, par. 742-743. Maar daarenboven
verwijst hij naar het onderzoek van de geleerde J. Vandier, La Famine dans l’
Egypte ancienne (1936), blz. 123, ‘Het water bracht het land terug in dezelfde
toestand als toen het nog door het
oerwater der schepping was bedekt’.
Deze
beschrijving en de verwijzing naar de toestand in Egypte na de ramp als ten
tijde van het zogenaamde ‘oerwater’ vanuit hun mythologie, geeft een beeld van
een meganatuurcatastrofe die hoogstwaarschijnlijk ook een kosmische oorsprong
had.
Hierna
het bewaard gebleven gefragmenteerde bericht over de gebeurtenissen ten tijde
van het derde jaar van Osorkon II:
“Osorkon
II derde jaar, de eerste maand van het tweede seizoen, op de twaalfde dag
‘kwam’, volgens een beschadigde inscriptie, ‘de vloed op in dit gehele land… dit land was in zijn macht als de zee; er was geen dijk van het
volk om zijn woestheid te weerstaan.
Alle mensen waren daarop als vogels….de
storm….hangende….als de hemelen. Alle
tempels van Thebe waren gelijk moerassen.”
De
orthodoxe Egyptologie heeft de tweeëntwintigste dynastie op de tijdsbalk in
tiende en negende eeuw voor Christus geplaatst en dit vooral door hun foutieve
identificatie van farao Sjosjenq I met de Bijbelse farao Sisak als tijdgenoot
van Salomo en Rehabeam. In een eerder artikel op dit blog van 20.03.2017 heb ik dit al eens besproken:
De Bijbelse farao Sisak,
link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1489964400&stopdatum=1490569200 en scrol naar beneden.
De
Libische tweeëntwintigste dynastie hoort op de tijdsbalk thuis in de achtste en
zevende eeuw v. Chr. De veldtocht van Sjosjenq I leidde hem naar het gebied van
het tienstammenrijk en niet naar Juda. In Jeruzalem heeft deze farao nooit een
voet gezet. De verankering van de tweeëntwintigste dynastie op de tijdsbalk heb
ik in mijn boek: De zonaanbidder.
Achnaton, de strenge en hardvochtige farao volgens de profeet Jesaja, 2016,
appendix 3, uiteengezet. De Libiërs hadden een bijzondere relatie met het
tienstammenrijk Israël.
Te
Samaria werd door archeologen in het koninklijk paleis een albasten vaas
gevonden met daarop de naam van Osorkon II. Het commentaar van de orthodoxe
egyptologie op deze vondst is dat het vermoedelijk om een geschenk aan koning
Achab gaat en dat hier uit opgemaakt kan worden dat Osorkon vriendschappelijke
contacten met het koninkrijk Israël onderhield. Dit is uiteraard honderd
procent gissen want de veronderstelde relatie tussen Osorkon en Achab wordt
door geen enkel ander bewijsdocument ondersteund.
In het
gereviseerde model is Osorkon II een tijdgenoot van Achaz en Hizkia in Juda en
van Hosea in Israël. Volgens het variant van Velikovsky kan een bepaalde Osorkon
met farao So van de Bijbel geïdentificeerd. Zie recent het artikel van 13.10.2017 op dit blog: Wie was de
Bijbelse farao met de Hebreeuwse naam ‘So’ ten tijde van de val van Samaria in
717 v. Chr.? Zie link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1507500000&stopdatum=1508104800
Farao
So is de Bijbelse koning van Egypte op wie de laatste koning van het
tienstammenrijk Hosea zijn vertrouwen stelde en als een gevolg daarvan de woede
van de Assyriërs over zich haalde. De schatplichtige Hosea stopte namelijk met
het betalen van belastingen aan Assyrië. De vondst van de albasten vaas in het
koninklijk paleis te Samaria kan vanuit het variant van Velikovsky beter
verklaard worden.
Het is
een van de vele puzzelstukjes die in het plaatje van de gereviseerde
geschiedenis van de oudheid past.
In mijn
hierboven geciteerde boek: De
zonaanbidder - Achnaton, de strenge en hardvochtige farao volgens de profeet
Jesaja, 2016, beschrijf ik de Libiërs als een soort aanvalshonden van de
farao’s Amonhotep III en IV die volgens mijn revisie in de achtste en zevende
eeuw v. Chr. op de tijdsbalk van de geschiedenis thuishoren. Farao Sjosjenq I
bijvoorbeeld wordt vanuit oud-Egyptische bron beschreven als de
opperbevelhebber van alle Egyptische legers! In de Thebaanse verslagen heet hij
‘Grote leider van de Mesjwesj’, die oorspronkelijk uit Libische stammen
gerekruteerd waren als een interne politiemacht. (Kroniek van de farao ‘s, Peter
A. Clayton, de derde tussentijd).
In de
achtste eeuw v. Chr. was de Nijldelta een
lapdeken van dynastieën of huizen, allen onderdanig aan de farao ’s van de Aton
of zon. De Libiërs zaten in de noordoostelijke Delta met als hoofdstad
Boebastis. Hun migratie gaat terug tot de regeerperiode van farao Thothmosis
IV, de vader van Amonhotep III, die hen toelating gaf zich daar onder zijn
supervisie te vestigen.
De drieëntwintigste dynastie had haar residentie in Taremoe,
beter bekend onder de Griekse naam Leontopolis. In 722 v. Chr. had farao Zet daar
de scepter overgenomen. Hij is volgens de studie van Dr. Donovan Courville te
identificeren met farao Setnakht van de twintigste dynastie en was een
overgangsfiguur tussen beide dynastieën. Zie het artikel op dit blog van 08.12.2017, link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1512342000&stopdatum=1512946800
De vierentwintigste dynastie had haar hoofdplaats in
de Nijldelta te Saïs (Tachpanhes). In 722 v. Chr. zetelde farao Bokchoris daar.
Hij zou datzelfde jaar toen de beschreven ramp Egypte trof door de
binnentrekkende Nubiërs van de vijfentwintigste dynastie onder leiding van
farao Sjabaka op een brandstapel terechtgesteld worden. In mijn boek TIJD en
TIJDEN, 2015, blz. 301-306 behandel ik deze epoque.
De Nubiërs zouden zich daarop in de noordoosteljke Nijldelta
vestigen met als hoofdplaats het Bijbelse Tachpanhes dat ik eerder
identificeerde met de plaats Dafne of Daphnai. In mijn boek TIJD en TIJDEN, 2015,
blz. 375-384: De identificatie van Ishupri met Sethosburg, identificeer ik het
Bijbelse Tachpanhes van de profeet Jeremia met de stad Daphnai in de
Noordoostelijke Nijldelta. Ook stelde ik dat de tot nu toe niet met zekerheid gevonden
hoofdstad Saïs één en dezelfde was als het in de Bijbel beschreven Tachpanhes.
De Bijbelse plaatsnaam Tachpanhes zou namelijk ook kunnen staan voor het Egyptische
‘Te-haph’ ne-hes’ wat ‘huis van de
Nubiër’ betekend. Dit laatste is dan weer een puzzelstukje dat in het
gereviseerde plaatje van de geschiedenis van de oudheid past.
Volgens mijn revisie van de geschiedenis van de
oudheid betekende de ramp die Egypte in 722 v. Chr. overkwam het einde van de
regeerperiode van de ketterfarao Amonhotep IV/Achnaton/Anysis. Als een gevolg
van de meganatuurcatastrofe en de Nubische invasie werd de nieuwe hoofdstad
Achetaton/Anysis na slechts zeventien jaar gebruik opgegeven en vluchte
Achnaton alias de Anysis van Herodotos alias Oedipus van de Griekse legende
naar een moerasgebied waar hij geruime tijd zou verblijven. Deze reconstructie
vindt u in mijn eerder geciteerde boek: De zonaanbidder, 2016, hoofdstuk
Anysis: de blinde farao uit de stad Anysis, blz. 55-64 en hoofdstuk Oedipus en
Achnaton, blz. 77-88.
Het veertiende historische jubeljaar van oktober 758/september 757 v. Chr.
Deze
week vervolgen we onze reeks over de historische jubeljaren. Het laatste
artikel op dit blog betreffende de historische jubeljaren dateert van 14.12.2017 met aandacht voor het dertiende
historische jubeljaar van oktober 807/september 806 v. Chr. ten tijde van de
regeerperiode van koning Amazia van Juda. Een jubeljaar dat tijdens de
regeerperiode van Amazia waarschijnlijk niet
nageleefd werd. Zie link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?ID=3042543
Het
Bijbelse Jubeljaar was een belangrijk onderdeel uit de wet van Mozes (Leviticus
25) van 1483 v. Chr. betreffende het beheer en het eigendomsrecht over het
Beloofde Land, het land Kanaän dat ze veertig jaar later in 1443 v. Chr. zouden
binnentrekken. Het doel van het jubeljaar was om uiteindelijk alle mogelijke
individueel verlies van land en rijkdom in het negenenveertigste jaar van de
sabbatjaarcyclus te herstellen, en aan de rechtmatige eigenaar terug te geven.
De toepassing van de wet betekende een garantie tegen blijvende verarming van
onfortuinlijke.
Hierna
een nogmaals een opsomming van de jubeljaren uit het
werk van William Whiston (JOSEPHUS Complete Works, translated by William
Whiston, A.M., Appendix
Dissertation V., die we al behandeld hebben. Er waren dertig jubeljaren vanaf
1395/1394 v. Chr. met de eerste viering tot 27/28 AD, het jaar dat Jezus zich
te Nazareth als Messias bekendmaakte en het ‘aangename jaar des HEREN’
uitriep.
Begin sabbatjaartelling: 1443 v.
Chr.: intocht Kanaän o.l.v. Jozua.
Koning
Uzzia alias Azaria heeft recent op dit blog al heel wat aandacht gekregen. In
het artikel van 08.12.2017 identificeerde
ik hem met de Aziaat Arsu van het bekende Egyptische Harris-papyrus. Een buitenlandse
krijgsheer die van ongeveer 790 tot 748 v. Chr. over de Nijldelta de scepter
zwaaide. Zie link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1512342000&stopdatum=1512946800
In mijn
boek TIJD en TIJDEN, 2015, blz. 279/287, behandel ik de chronologische
plaatsing van Uzzia/Azaria op de tijdsbalk. Op het bijgevoegde tijdschema met
dit artikel merken we onderaan de regeringsjaren van Uzzia/Azaria. Bovenaan het
tijdschema is de sabbatjaarcyclus met een blauwe tijdsbalk aangebracht.
De
tijdsbalken geven ook mijn revisie van de oudheidgeschiedenis van Egypte en
Assyrië weer.
In het
jaar 782 v. Chr. meen ik dat de start van een ‘damnatio memoriae’ voor Assyrië
aangetoond kan worden. Na de dood van de Assyrische koning Assur Nerari V
plaats ik de legendarische Sardanapallos op de troon van Assyrië en vervolgens
de Bijbels-Assyrische koning Jareb. In mijn boek ‘de Assyriologie herzien’ van
2012 verklaar ik een en ander. Daarnaast vul ik nog regelmatig gegevens via
mijn blog aan de revisie van de Assyriologie toe. Zoals onder andere het
artikel van 16.01.2017: De
Assyrische koning Jareb uit de achtste eeuw v. Chr. Zie link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1484521200&stopdatum=1485126000
Maar
onze aandacht gaat met dit artikel in de eerste plaats om de historische
jubeljaren. Het volgende tijdschema toont het vervolg van de sabbatjaarcyclus
via de blauwe tijdsbalk bovenaan het tijdschema. Er zaten iedere keer zeven
tijdschijven van zeven jaar tussen de jubeljaren in. Onderaan het schema
vervolgen we de lange regeerperiode van koning Uzzia van Juda.
In het
jaar 776 v. Chr. plaatsen we de bijzondere aardbeving ten tijde van Uzzia die
in de Bijbel aandacht krijgt. Recent bracht ik op 17.11.2017 een artikel op dit blog over ‘de Moeder van alle
verwoestingen’ zoals ik de meganatuurcatastrofe ten tijde van Uzzia beschreef.
Zie link:
Het
veertiende historische jubeljaar van oktober 758/september 757 v. Chr. viel in
het vijfenveertigste regeringsjaar van koning Uzzia van Juda. De Bijbel zwijgt
over een eventueel zich houden aan het Jubeljaargebod door koning Uzzia. Op het
tijdschema merken we dat tijdens deze periode de zoon van Uzzia: Jotham,
co-regent met zijn vader was die sinds 776 v. Chr. met melaatsheid getroffen
was en in quarantaine geplaatst. Over Jotham staat er in de Bijbel geschreven
dat hij recht was in de ogen des HEEREN:
2
Koningen 15:32 In het tweede jaar van Pekah, den
zoon van Remalia, den koning van Israël, werd Jotham koning, de zoon van Uzzia, den koning van Juda. 33 Vijf en
twintig jaren was hij oud, als hij koning werd, en regeerde zestien jaren te
Jeruzalem; en de naam zijner moeder was Jerusa, de dochter van Zadok. 34 En hij deed dat recht was in de ogen des
HEEREN; naar alles, wat zijn vader Uzzia gedaan had, deed hij. (Statenvertaling)
We
mogen aannemen dat ten tijde van de regeerperiode van Uzzia/Jotham het
sabbatjaar- en jubeljaargebod gehouden werd.
Het veertiende jubeljaar van
oktober 758/september 757 v. Chr. was een historisch jubeljaar op basis van de schakel
dat het is in de lange ketting van de dertig jubeljaren die er waren vanaf het
eerste jubeljaar na de intocht in het Beloofde Land Kanaän en het openbaar
worden van Jezus van Nazareth als de Messias in de synagoge van zijn thuisstad
zoals door de evangelist Lucas (4:19) gebracht. Het te volgen artikel over de
jubeljaren zal het vijftiende jubeljaar
van oktober 709/september 708 v. Chr. behandelen. Een jubeljaar dat ten tijde
van de regeerperiode van koning Hizkia viel en vanuit de Bijbel met het
veertiende regeringsjaar van koning Hizkia verbonden wordt en een navigatiepunt
in de tijd terug op de tijdsbalk is. Ik kan niet genoeg benadrukken dat de
sabbat- en jubeljaren in deze artikelenreeks gebracht historisch verifieerbare
jubeljaren zijn op basis van chronologische gegevens uit de Bijbel, uit de
werken van Flavius Josephus en uit de apocriefe boeken 1 Makkabeeën. Het is een
jubeljaarkalender die op de tijdsbalk door elf historische verwijzingen
bevestigd wordt.
Uiteindelijk
zal de reeks over de historische jubeljaren ons leiden naar een alsnog
toekomstig jubeljaar met het herstel van alle dingen zoals beloofd in het
Profetische Woord van de Bijbel.
Met het
artikel op dit blog van 24.11.2017
bracht ik de geschiedenis van het eerste wonder van Jezus Christus volgens het
evangelie van Johannes (2:1-25) en gaf hierbij vooral aandacht aan de
chronologie van het verhaal. Zie link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?ID=3038075
Het
Pascha dat in Johannes hoofdstuk 2:13 vermeld wordt dateerde ik volgens de
westerse jaartelling in de maand april van het jaar 27 AD. Zesenveertig jaar
eerder was volgens Johannes hoofdstuk 2:20 de herbouw van de Tempel te
Jeruzalem onder leiding van Herodes de Grote begonnen. Op de tijdsbalk was dit
het jaar 20 v. Chr. Een jaartal dat we kunnen berekenen op basis van de
chronologie die de oudheidhistoricus Flavius Josephus (Ant.Bk.XV, xi.1) in zijn
studie doorgeeft. De chronologie van de regeerperiode van Herodes de Grote is
op de tijdsbalk verankerd via vijf historische navigatiepunten en ligt
wetenschappelijk vast. Zie TIJD en
TIJDEN, 2015, blz. 437-442.
De
evangelist Johannes geeft in totaal vier Pesachfeesten op voor de periode van
het openbaar optreden van Jezus Christus. Het eerste Pesachfeest wordt vermeld
in het hoofdstuk over het wonder te Kana waar de Heer Jezus Christus water in
wijn veranderde. De openbare bediening van Jezus was toen al zes maanden eerder
van start gegaan. Ter verduidelijking heb ik nieuwe tijdschema ’s op een
grotere schaal gemaakt. De bijgevoegde tijdstabel van het artikel van 24.11.2017 was samengesteld op basis
van twee centimeter per jaar op millimeterpapier met de focus op het dertigste
jubeljaar van oktober 27/ september 28 AD.
Het
nieuw samengestelde tijdschema heeft nu twaalf centimeter voor één jaar en is aanschouwelijk
duidelijker. Met groene tijdsbalken is op het schema de sabbatjaar- en
jubeljaarcyclus afgebeeld. Het dertigste Jubeljaar van september 27 AD tot
oktober 28 AD zit op de tijdsbalk verankerd op basis van de studie van de
achttiende-eeuwse wetenschapper William Whiston (1667/1752). Whiston was een
Engelse wiskundige, historicus en theoloog. Hij is vooral bekend door zijn
vertaling van de werken van Flavius Josephus uit het Grieks naar de Engelse
taal: JOSEPHUS Complete Works, Translated by William Whiston, A.M., In een appendix
van het lijvige boek vindt men Whiston ‘s Dissertation V, met zijn opgave van
de jubeljaren in het oude Israël. Vanaf het jubeljaar toen Jezus Zich als de
Christus aan de Joden bekendmaakte heb ik dertig jubeljaren teruggerekend ter
verkrijging van het eerste jubeljaar in 1395/1394 v. Chr., negenenveertig jaar
na de inname van Kanaän door de Israëlieten in 1443 v. Chr. De exodus uit
Egypte dateren we in 1483 v. Chr. in de vijftiende eeuw v. Chr. Dit jaar zal
het 3500 jaar geleden zijn dat de Exodus op een vrijdag plaatsvond.
Het
bijzondere aan Whiston ’s opgave is zijn opmerking dat de historische sabbatjaren
ononderbroken in de tijd in een cyclus van april tot maart doorliepen. In het
negenenveertigste jaar van de zeven maal zeven jaarcyclus begon in oktober het jubeljaar
dat tot september van het jaar daarop liep, waar intussen het eerste jaar van
een nieuwe sabbatjaarcyclus al in april aangevangen was.
In zijn vermelde ‘dissertatie V’
geeft Whiston ter wetenschappelijke bevestiging van zijn bevinding tien
historische verwijzingen naar het houden van sabbat- en jubeljaren door het
oude Israël vanuit de Bijbel, de werken van Flavius Josephus en vanuit de
apocriefe boeken van Makkabeeën. Deze verwijzingen vormen als het ware schakels
van een chronologische ketting waarmee men op de tijdsbalk naar het verleden toe
kan navigeren. Zijn schikking van de jubeljaren op de tijdsbalk liggen op deze
manier wetenschappelijk vast verankerd. Aan deze lijst van tien historische
verwijzingen voegde ik nog een jaartal toe dat ik bij het uittekenen op
millimeter papier ontdekt had: het achttiende jubeljaar van 562/561 v. Chr. toen
in het eerste regeringsjaar van de Babylonische koning Evil Merodach deze
heerser koning Jojachin van Juda uit zijn gevangenis in Babylon verloste in het
zevenendertigste jaar van diens ballingschap (2 Koningen 25:27). Het zevenendertigste
jaar van de ballingschap van Jojachin viel in okt562/sep561 v. Chr. Evil
Merodach nam de scepter op 11 januari 561 v. Chr. van zijn vader Nebukadnezar over.
En in februari/maart, de twaalfde maand (Adar), van het jaar 561 v. Chr. werd
Jojachin uit zijn gevangenis verlost. Het feit dat de vrijlating van Jojachin
door de nieuwe koning van Babylon Evil Merodach in een Jubeljaar geschiedde, is
heel opmerkelijk. De vrijlating van Jojachin was een vingerwijzing Gods voor
het volk van Israël in Babylonische ballingschap. Zij waren namelijk in
ballingschap als straf voor het zeventig maal niet houden van de sabbatjaren in
het verleden. Gedurende de periode van de Babylonische Ballingschap had het
land Israël rust en werden de zeventig keer vergoed, dat zij in hun lange
geschiedenis, sinds het in bezit nemen van het land Kanaän in 1443 v. Chr., het
sabbatgebod negeerden. Een wet die leerde dat elk zevende jaar het land niet
bewerkt mocht worden (Leviticus 25:1-5). Zie ook het artikel van 18.12.2017 op dit blog, link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1513551600&stopdatum=1514156400
Dit even ter inleiding alvorens
we de gebeurtenissen die de evangelist Johannes verhaalt op de tijdsbalk
onderbrengen.
Johannes begint zijn evangelie
met vooreerst alle aandacht voor het Woord God ‘s dat mens geworden is in de
persoon van Jezus Christus:
1:1 In den beginne
was het Woord en het Woord was bij God en
het Woord was God. 2 Dit was in den beginne bij God. 3 Alle dingen zijn
door het Woord geworden en zonder dit is geen ding geworden, dat geworden is. 4
In het Woord was leven en het leven was het licht der mensen; 5 en het licht
schijnt in de duisternis en de duisternis heeft het niet gegrepen. (NBG Vertaling 1951)
Vervolgens gaat Johannes in vers
zes naar het historisch verifieerbare optreden van Johannes de Doper als de getuige, als de aankondiger van de nakende
openbaring van de Messias of Christus. De evangelist Lucas voegt hier aan toe
dat dit geschiedde in het vijftiende jaar van de regering van keizer Tiberius,
toen Pontius Pilatus stadhouder over Judea was (Lucas 3:1-2). Op mijn
bijgevoegde tijdsbalk heb ik het vijftiende regeringsjaar van Tiberius met een
gele balk aangebracht van oktober 26 AD tot september 27 AD. Het vijftiende
regeringsjaar van Tiberius van 26/27 AD is gerekend vanaf 12 AD toen Tiberius
als ‘co-princeps’ van keizer Augustus over het oostelijke gedeelte van het
Romeinse Rijk benoemd werd. Deze aanstelling als co-regent vinden we in
Romeinse bronnen terug: SUETONIUS, Tib. Vita, 21 a.u.c.765.
Op mijn tijdsbalk merken we dat
het optreden van Johannes de Doper gevolgd door het openbaar worden van Jezus
als de Christus (1:29) in de helft van het zesde jaar voorafgaand aan het
zevende sabbatjaar begon. Het zesde jaar in de sabbatjaarcyclus was een jaar
van dubbele zegening over het land ter overbrugging van het sabbatjaar (wanneer
er niet gezaaid mocht worden) en in dit geval ook van het jubeljaar dat zou
volgen. De geestelijke betekenis van het begin van het optreden van Jezus
Christus in het jaar van de dubbele zegening is zondermeer duidelijk. De
gebeurtenissen die Johannes vermeldt heb ik in met een blauwe tijdsbalk
aangebracht. De eerste fase van beschreven gebeurtenissen loopt van Johannes
1:19 tot en met 2:25. Het was tijdens deze periode dat Jezus zijn eerste teken
of wonder deed te Kana in Galilea, en in Johannes 2:13 het eerste Pesachfeest
van in totaal vier pelgrim-feesten vermeld wordt.
De tweede blauwe fase-balk geeft
de periode aan vanaf Pesach in april 27 AD tot het feest der Joden (5:1). Ik neem
aan dat dit feest het Loofhuttenfeest was dat dat jaar van vier tot tien
oktober gehouden werd.
De evangelist Lucas plaatst naar
mijn mening de Heer Jezus daarvoor in Nazareth met Jom Kippoer waar Hij op 29
september 27 AD het aangename jaar des HEREN aankondigde. In een nog te volgen
artikel op dit blog wil ik de chronologie van Lucas en Matteüs eveneens op mijn
tijdsbalk onderbrengen.
Als inleiding kan ik al doorgeven dat de Bergrede van
Matteüs hoofdstuk 5 tot en met 7 op de tijdsbalk aan het begin van het
dertigste jubeljaar te plaatsen is. De Bergrede was de grondwet van het
Koninkrijk der hemelen dat Messias Jezus aan de Joden aanbood. Ook de roeping
en de uitzending van de apostelen volgens het Matteüs-evangelie hoofdstuk 10 is
aan het begin van het Jubeljaar op de tijdsbalk te plaatsen. Een heel jaar lang
van september 27 AD tot oktober 28 AD zou aan de Joden het Koninkrijk der
hemelen aangeboden worden.
Johannes 1:11 Hij kwam tot
het zijne, en de zijnen hebben Hem niet
aangenomen. 12 Doch allen, die Hem aangenomen hebben, hun heeft Hij macht
gegeven om kinderen Gods te worden, hun, die in zijn naam geloven; 13 die niet
uit bloed, noch uit de wil des vlezes, noch uit de wil eens mans, doch uit God
geboren zijn. (NBG Vertaling 1951)
Hij kwam tot het zijne en de zijnen hebben Hem niet
aangenomen, werd een feit aan het einde van het Jubeljaar in oktober 28 AD.
Twee blauwe tijdsbalken heb ik op mijn schema aangebracht. De eerste periode
loopt tot het tweede Pesach-feest van april 28 AD dat in Johannes 6:4 vermeld
wordt. De tweede blauwe tijdsbalk loopt van het tweede Pesach-feest tot aan het
einde van het Jubeljaar. In Johannes 6:4-66 wordt deze tijdsperiode beschreven.
De laatste zin van Johannes 6:66 luidt “Van toen af
keerden vele van zijn discipelen terug en gingen niet langer met Hem mede.” Opmerkelijk
vind ik dat de hoofdstukken en verzen-getallen die later aan de Bijbel werden
toegevoegd, toevallig (?) uitkomen op 6:66
wat de afwijzing van Jezus als de Christus betreft.
De gelijkenissen van Matteüs hoofdstuk 13 laat ik na
het jubeljaar op de tijdsbalk aanvangen. De Joodse generatie van toen had Jezus
als Messias afgewezen en werd nu alleen nog door Hem in gelijkenissen
toegesproken waarbij alleen de discipelen van Jezus Christus de verklaring te verstaan
krijgen. Zijn blik is vanaf nu op Jeruzalem gericht waar Hij met Pesach 30 AD
als het Lam van God (Johannes 1:29) Zichzelf voor de wereld zal geven. De
belofte van de Verlosser (Genesis 3:15) en de wederoprichting van alle dingen
(Handelingen 3:19-21) was nabijgekomen.
Het tweede samengestelde
tijdsschema leidt ons via het derde Pesachfeest van april 29 AD naar het vierde
en laatste Pesach-feest van april 30 AD waar de Heiland Jezus Christus met
Goede Vrijdag Zijn leven zal geven voor de zonden van de wereld. Op de derde
dag stond Hij op uit de dood met veertig dagen later Zijn Hemelvaart. Het slot
van het Johannesevangelie is alleszeggend:
Johannes 21:24 Dit is de discipel, die van deze dingen getuigt en die
deze beschreven heeft en wij weten, dat zijn getuigenis waar is. 25 Er zijn
echter nog vele andere dingen, die Jezus gedaan heeft; indien deze één voor één
beschreven werden, dan zou, naar ik meen, de wereld zelf de boeken, die
geschreven werden, niet kunnen bevatten. (NBG Vertaling)
Maar
het artikel gaat in de eerste plaats nu om chronologie. Johannes geeft in zijn
evangelie nog enkele belangrijke historische gebeurtenissen die chronologisch
op de tijdsbalk aangebracht kunnen worden.
Zo merken we op het schema het
derde Pesachfeest van april 29 AD dat in Johannes hoofdstuk 6:4 vermeld wordt.
Het Loofhuttenfeest dat in Johannes 7:2-3 vermeld wordt plaatsen we in oktober
van 29 AD. Vervolgens maakt Johannes melding van het Vernieuwingsfeest (Joh.
10:22-23) te Jeruzalem in de winter van 29 AD waar Jezus aanwezig was. Een
Joods feest dat wij ook kennen als Chanoeka. Daarna verlaat Jezus Jeruzalem en
keert terug naar de overzijde van de Jordaan naar de plaats waar Johannes de
Doper het eerst optrad. Het volgende hoofdstuk 11 tot en met het laatste hoofdstuk
handelt over de gebeurtenissen van af Chanoeka in december 29 AD tot Pesach
april 30 AD wanneer de Heiland met Goede Vrijdag naar Zijn Woord Zich als het
Lam God ’s voor de zonden van de wereld zou geven.
Johannes 3:14 En gelijk Mozes de slang in de woestijn verhoogd heeft,
zó moet ook de Zoon des mensen verhoogd worden, 15 opdat een ieder, die
gelooft, in Hem eeuwig leven hebbe. 16 Want
alzo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij zijn eniggeboren Zoon gegeven
heeft, opdat een ieder, die in Hem gelooft, niet verloren ga, maar eeuwig leven
hebbe. 17 Want God heeft zijn Zoon niet in de wereld gezonden, opdat Hij de
wereld veroordele, maar opdat de wereld door Hem behouden worde. 18 Wie in Hem
gelooft, wordt niet veroordeeld; wie niet gelooft, is reeds veroordeeld, omdat
hij niet heeft geloofd in de naam van de eniggeboren Zoon van God. 19 Dit is
het oordeel, dat het licht in de wereld gekomen is en de mensen de duisternis
liever gehad hebben dan het licht, want hun werken waren boos. 20 Want een
ieder, die kwaad bedrijft, haat het licht, en gaat niet tot het licht, opdat
zijn werken niet aan de dag komen; 21 maar wie de waarheid doet, gaat tot het
licht, opdat van zijn werken blijke, dat zij in God verricht zijn. (NBG
Vertaling 1951)
Wat
volgt is mijn eerste artikel voor het nieuwe jaar 2018. Een jaar van
enkele belangrijke historische gebeurtenissen die we dit jaar bij leven en
welzijn zullen gedenken. Zo zal het met Pesach 2018 exact 3500 geleden
zijn dat de Exodus uit Egypte plaatsvond. In mei van dit jaar zal de
moderne staat Israël zijn zeventigjarig bestaan vieren en in november van
dit jaar hoopt de auteur van dit blog de voleinding van zijn zeventigste
levensjaar te bereiken. Ik heb het altijd als bijzonder ervaren in hetzelfde
jaar geboren te zijn als de moderne staat Israël in het oude land der vaderen
in 1948. Het ontstaan van een nationale staat Israël is namelijk de inleiding tot
een serie van toekomstige gebeurtenissen die zullen leiden naar de Apocalyps of
Openbaring van Jezus Christus.
Het
jaar 1948 was ook het jaar dat in België de vrouwen eindelijk het
stemrecht(plicht) kregen en het land een volwaardige democratie werd.
Ik
wens al
mijn lezers een gelukkig en voorspoedig Nieuw Jaar 2018 AD toe.
“De
HERE zegene u en behoede u in 2018;
de HERE
doe zijn aangezicht over u lichten en zij u genadig in 2018;
de HERE
verheffe zijn aangezicht over u en geve u vrede in 2018.”
(naar
Numeri 6:24-27)
Met
het artikel van 26.12.2017 gaven we aandacht aan de era van Salomo en
diens chronologische plaats op de tijdsbalk. Het artikel begon met de vondst te
Megiddo van een afbeelding van een koning op een bewaard gebleven deel van een
stoel. Het ivoren artefact wordt in het Rockefeller Museum in Israël bewaard en
gedateerd in het Laat Brons Tijdperk. Volgens de herziene chronologie van de
geschiedenis van de oudheid is dit het tijdperk van David en Salomo.
Wanneer
ik met het onderzoek van anderen bezig ben en dit in mijn eigen variant tracht
in te passen, gebeurt het wel eens dat ik tot nieuwe inzichten kom. Zo trof mij
de gelijkenis van het ‘hoofd van Poent’, die Velikovsky als een landvoogd van
Salomo te Eloth identificeert, met de eerder beschreven afbeelding op het
ivoren paneel van Salomo.
Wanneer
men beide hoofden in close up bekijkt valt onmiddellijk op dat het hoofd van de
hoofdman van Poent op het tempelreliëf van Hatshepsoet te Deïr El Bahri en het
hoofd op het ivoren paneel van Megiddo, sterk op elkaar lijken. De
hoofdbedekking van beide figuren is dezelfde; een nauwsluitende kap met de oren
vrij, zelfs de inkepingen in de kap vindt men op beide afbeeldingen terug.
Daarnaast hebben beide figuren dezelfde neus, oren en baard, zelfs de
wenkbrauwen zijn identiek afgebeeld. Men zou nu kunnen opmerken dat misschien
alle Kanaänieten of Aziaten door de Egyptenaren op deze wijze afgebeeld werden.
Maar dit klopt niet. We hebben namelijk een overvloed aan Egyptische
muurreliëfs met afbeeldingen van Aziatische ambassadeurs e.a. waaruit blijkt
dat de Egyptische kunstenaars wel degelijk onderscheid maakten tussen de
verschillenden rassen en types van mensen uit Klein-Azië met wie ze in contact
kwamen. De afgebeelde hoofdman van Poent is zondermeer een Semiet (iets dat de
orthodoxe Egyptologie overigens verbaasd).
De
vraag die ik mij stel is; wie is dan werkelijk P’-r’-hw (Paroeah of Perehoe) waarnaar
het reliëf van Hatshepsoet verwijst? Is hij de landvoogd van Ezeon-Geber zoals
Velikovsky beweerd of zou hij Salomo kunnen zijn? Velikovsky deed in zijn
studie ‘Eeuwen in chaos’ grote moeite om Paroeah als landvoogd van Salomo te
Eloth te plaatsen.
1
Koningen 4:7 En Salomo had over geheel Israël twaalf
landvoogden, die de koning en zijn huis van voedsel moesten voorzien; één
maand per jaar rustte op ieder de plicht om te leveren. 8 En dit zijn hun
namen: Ben-Chur op het gebergte van
Efraïm; 9 Ben-Deker in Makas,
Saälbim, Bet-Semes en Elon-Bet-Chanan; 10 Ben-Chesed
in Arubbot, hij had Soko en het gehele land Chefer; 11 Ben-Abinadab: de gehele heuvelstreek van Dor; Salomo’s dochter
Tafat had hij tot vrouw; 12 Baäna,
de zoon van Achilud: Taänak, Megiddo en geheel Bet-Sean, dat naast Saretan is,
beneden Jizreël, van Bet-San tot Abel-Mechola, tot aan gene zijde van Jokmeam;
13 Ben-Geber te Ramot in Gilead; hij
had de dorpen van Jaïr, de zoon van Manasse, in Gilead, hij had de streek van
Argob in Basan, zestig grote steden met muren en koperen grendels; 14 Achinadab, de zoon van Iddo, te
Machanaïm; 15 Achimaäs in Naftali;
ook hij had een dochter van Salomo, Basemat, tot vrouw genomen; 16 Baäna, de zoon van Chusai, in Aser en Alot; 17 Josafat, de zoon van Paruach,
in Issakar; 18 Simi, de zoon van
Ela, in Benjamin; 19 Geber, de zoon
van Uri, in het land Gilead, het land van Sichon, de koning der Amorieten, en
van Og, de koning van Basan, en wel als enige landvoogd in dit land. 20 Juda en
Israël waren talrijk als het zand aan de zee in menigte; zij aten en dronken en
waren blijde. (NBG Vertaling 1951)
Commentaar
van Velikovsky: ‘het lijkt dat het laatste woord van 1 Koningen 4:17 tot het
volgende vers behoort en het laatste woord van 4:17 tot het daaropvolgende. De
tekst zou dan luiden: ‘…en in Aloth Josafat, de zoon van Paruah’. In dit
geval bleef de zoon landvoogd waar zijn vader in dezelfde functie had gediend,
want Aloth en Eloth zijn hetzelfde’.
Indien
de afgebeelde Paroeah als de hoofdman van het land Poent Salomo zou zijn, hoeft
het toegevoegde commentaar van Velikovsky niet en laten we de punten en komma’s
van de vertaalde Bijbeltekst verder met rust. De vraagtekens blijven uiteraard.
Maar zou het werkelijk zo ongewoon geweest zijn voor Salomo, om de koningin van
Scheba persoonlijk aan de kust te verwelkomen? De Bijbel (2 Kronieken 8:17)
leert in ieder geval dat hij naar Ezeon-Geber en naar Eloth aan zee ging, om
zijn vloot daar uit te rusten. Wie was dan werkelijk P’-r’-hw? Let wel op: de
ontbrekende klinkers zijn later door onderzoekers toegevoegd. Ik neem
voorzichtig aan dat ‘het hoofd van Poent’ op Salomo zou kunnen slaan. Absolute
bewijzen heb ik niet.
Wel
is duidelijk dat te Deïr El Bahri op de tempelreliëfs van Hatsjepsoet een
Semiet afgebeeld staat en dat deze haast een exacte kopie is van de afgebeelde figuur
op een ivoren paneel uit Megiddo gedateerd uit het Laat Brons. Of hoe
boeiend de studie van het revisionisme van de geschiedenis van de oudheid wel
is.
In het
Rockefeller Museum in Israël bevindt zich onder vele andere artefacten een
ivoren paneel, vermoedelijk een onderdeel van een stoel-arm, met de
voorstelling erop van een koning op een sfinxentroon met voor hem zijn koningin
en hofhouding. De vondst werd te Megiddo gedaan en het artefact gedateerd in
het Laat Brons Tijdperk.
Het is
de verdienste van David Rohl (A Test of Time, 1995, Chapter 8, The Age of
Solomon) dit artefact met de era van
Salomo verbonden te hebben. De orthodoxie heeft daarentegen gemeend het tijdperk
van Salomo in het IJzertijdperk te moeten onderbrengen en dit als gevolg van
hun volgen van de dateringsmethode van de Egyptologie en hun foutieve
Sothis-kalender. Men zit namelijk door de veronderstelling van het gebruik van
een Sothis-kalender in het oude Egypte er tot zes à zeven eeuwen op de
tijdsbalk fout. De Salomo-era hoort thuis in het Laat Brons. Wanneer men in
Israël in deze aardlagen op zoek naar Salomo ’s bouwwerken gaat komt er veel
meer tevoorschijn dan wanneer gezocht in het IJzertijdperk. In feite is er in
het IJzertijdperk niets of weinig van Salomo ’s bouwactiviteiten te vinden en
vandaar de stelling van veel wetenschappers dat de beschrijving in de Bijbel
van Salomo ’s koninkrijk sterk overdreven is.
Het is
de gereviseerde chronologie van de oudheid die de aardlagen in Israël correct
dateert en het Laat Brons LB II a-tijdperk
ten tijde van Salomo plaatst. Op deze manier hebben we in de getoonde afbeelding
hoogstwaarschijnlijk een afbeelding van Salomo op zijn troon.
David
Rohl beschrijft in zijn eerder geciteerde werk in detail de afbeelding van
Salomo op zijn troon met voor hem zijn Egyptische bruid. Wat op
de afbeelding verder opvalt is de troon geflankeerd met twee leeuwen met mensenhoofden;
de Egyptische Sfinx. De Bijbel (1 Koningen 10:18) verwijst naar zulk een troon.
Rondom de troon zien we ook drie duiven afgebeeld, wat naar de vredevorst verwijst.
Duiven zijn blijkbaar altijd een symbool van vrede geweestHet is
een van de vele goudklompjes die men in de studie van David Rohl kan vinden.
David
Rohl ’s revisie van de geschiedenis van de oudheid laat de eerdere bevindingen
van Velikovsky in verband met de bijzondere link tussen de achttiende dynastie
farao ’s van Egypte en Israël echter los. In het variant van Velikovsky zijn de
farao ‘s Hatsjepsoet en Thothmosis III tijdgenoten van Salomo.
Velikovsky
leverde naar mijn mening het onomstotelijke bewijs dat de tempelschatten uit de
tempel van Jeruzalem op een tempelmuur van farao Thothmosis III te Karnak in
Egypte staan afgebeeld. Thothmosis III is de Bijbelse farao Sisak. Zie o.a. het
artikel op dit blog van 20.03.2017: de
Bijbelse farao Sisak. Zie link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1489964400&stopdatum=1490569200 en
scrol naar beneden.
De
(vrouwelijke) farao die voor Thothmosis III regeerde was Hatsjepsoet die
Velikovsky identificeerde met de Bijbelse koningin van Scheba. De goed
gedocumenteerde reis van Hatsjepsoet naar het land Poent leidde haar naar het
Israël van Salomo. Te Deïr El Bahri in Egypte staat op een tempelmuur de reis
naar het land Poent/Israël gedetailleerd weergegeven. Zelfs de naam van de
landvoogd van Poent: Paroeah (1 Koningen 4:17), staat volgens Velikovsky in de
Bijbel.
Flavius
Josephus (Joodse oudheden Boek VIII, vi,5) identificeerde de koningin van
Scheba als afkomstig uit Egypte. Verder geeft het Nieuwe Testament het antwoord
waar Scheba gezocht moet worden. In de evangeliën noemt Jezus de koningin van
Scheba: de koningin van het zuiden. Het Bijbelse zuiden blijkt bij de profeet
Daniël (11:40-42) Egypte te zijn. De reis naar Poent of Israël vondt plaats in het negende regeringsjaar van Hatsjepsoet, op
mijn tijdsbalk 977 v. Chr. Opvallend vind ik ook het feit dat het negende regeringsjaar
van Hatsjepsoet met haar reis naar Poent, gelijk valt met het dertigste
regeringsjaar van Salomo. Hoewel de Bijbel met geen woord over het dertigste
jaar van Salomo als zijnde iets bijzonder rept, is het mogelijk dat Salomo naar
Egyptisch gebruik een Heb-Sed festival vierde en Hatsjepsoet alias de koningin
van Scheba naar deze viering kwam. Het negende regeringsjaar van Hatsjepsoet in
977 v. Chr. is het resultaat van het verankeren van Thothmosis III’ vijfentwintigste
regeringsjaar met het vijfde regeringsjaar van Rehabeam in 961 v. Chr. Het jaar
van de invasie van farao Sisak alias Thothmosis III in Juda.
Met Egypte was Salomo al eerder geallieerd.
Salomo had zich namelijk verzwagerd met de farao door een dochter van hem tot
vrouw te nemen (1 Koningen 9:16). Dat Egypte een militaire bondgenoot was, zien
we door de inname van Gezer in Kanaän door de legers van Farao, waarna farao
deze stad als bruidsschat aan Salomo ’s vrouw schonk. In mijn variant is deze
farao: Thothmosis I.
Hatsjepsoet was de oudste
dochter van Thothmosis I en halfzuster van de jonge Thothmosis III.
Hatsjepsoet, of de Griekse naam Amesses bij Josephus, regeerde 21 jaar en 9
maanden. Zij heerste aanvankelijk als coregent met Thothmosis II en na diens
dood als voogd van de jonge Thothmosis III en dit vanaf 986 v. Chr. In het tweede regeringsjaar van Thothmosis
III trok Hatsjepsoet alle regeringsbevoegdheden naar zich toe en regeerde als
vrouwelijke farao over Egypte. Het bondgenootschap met Israël dat al een
aanvang genomen had onder farao Ahmose en bevestigd door Thothmosis I, de
schoonvader van Salomo, werd door Hatsjepsoet verder versterkt. De bekroning
was haar reis naar het land Poent, naar Salomo. Dr.I. Velikovsky gaat in zijn
studie uitvoerig op alle details van de reis in. Te Eilath in Israël aan de
Golf van Akaba stond Paroeah met zijn hofhouding Hatsjesoet op te wachten. Zie
het artikel van 02.01.2017 op dit
blog: het Suez-kanaal van de oudheid, link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1483311600&stopdatum=1483916400
De
aankomst te Poent staat gedetailleerd in reliëfafbeeldingen weergegeven op haar
tempelmuren te Deïr El Bahri in Egypte. Hatsjepsoet vervulde zo het
Schriftwoord over haar, dat over Salomo opgeschreven staat:
1
Koningen 4:34 En uit alle volken kwamen er om de wijsheid van Salomo te horen, van al de
koningen der aarde, die van zijn wijsheid gehoord hadden.
Het is
de logica zelve dat Egypte als grootste buurland van Israël op de roep van
Salomo afkwam. De Joodse historicus Flavius Josephus schreef dat het de
koningin van Egypte en Ethiopië was, die Salomo bezocht (Joodse Oudheden Boek VIII,
vi. 5).
Bijbelvorsers
die de conventionele (chronologisch-foutieve) Egyptologie volgen, zien het
verband met Egypte niet en zoeken de Bijbelse koningin van Scheba elders op de
kaart. De Egyptische dynastieën zoals ze door de orthodoxe Egyptologie op de
tijdsbalk verankerd werden kenden geen vrouwelijke farao of koningin ten tijde
van Salomo rond circa 1000 v. Chr. Vandaar de reden om aan het Arabische
schiereiland de voorkeur te geven als de plaats vanwaar de koningen van Scheba
kwam. Zij zien een lange stoet met kamelen vanuit Jemen naar Jeruzalem trekken.
Deze theorie herleidt Salomo samen met het dateren van Salomo in het
IJzertijdperk tot niet meer dan een bedoeïenenstamhoofd, wat te betreuren is en
geen recht aan de Bijbel doet. Het Israël van David en Salomo was naast Egypte
een grootmacht in de regio toen.
Het Bijbel-historische boek 2 Koningen en de archeologie
In 597
v. Chr. voerde Nebukadnezar de koning van Juda Jojachin weg naar Babylon en
zette hem daar gevangen. Over deze in de Bijbel beschreven geschiedenis heeft
de archeologie een vondst gedaan.
2
Koningen 24:11 Zelfs kwam Nebukadnezar, de koning van Babel, tegen de stad, als zijn knechten
die belegerden. 12 Toen ging Jojachin,
de koning van Juda, uit tot den koning van Babel, hij, en zijn moeder, en
zijn knechten, en zijn vorsten, en zijn hovelingen; en de koning van Babel nam hem gevangen in het achtste jaar zijner
regering. 13 En hij bracht van daar uit al de schatten van het huis des
HEEREN, en de schatten van het huis des konings; en hij hieuw alle gouden vaten
af, die Salomo, de koning van Israël, in den tempel des HEEREN gemaakt had,
gelijk als de HEERE gesproken had. 14 En hij voerde gans Jeruzalem weg,
mitsgaders al de vorsten, en alle strijdbare helden, tien duizend gevangen, en
alle timmerlieden en smeden; niemand werd overgelaten, dan het arme volk des
lands. 15 Zo voerde hij Jojachin weg
naar Babel, mitsgaders des konings moeder, en des konings vrouwen, en zijn
hovelingen; daartoe de machtigen des lands bracht hij gevankelijk van Jeruzalem
naar Babel; 16 En alle kloeke mannen tot zeven duizend, en timmerlieden en
smeden tot een duizend, en alle helden, die ten oorlog geoefend waren; dezen
bracht de koning van Babel gevankelijk naar Babel. (Statenvertaling)
Van de
gevangenzetting in Babylon en Jojachin ’s levensonderhoud daar heeft de
archeologie een bewijsstuk gevonden. Robert Johann Koldewey (1855/1925) was de
Duitse archeoloog die tijdens de vorige eeuwwisseling te Babylon de vondst
deed. In Berlijn in het Pergamon-Museum heeft men dit bijzonder Babylonisch
Spijkerschrifttafeltje ontcijferd. Het document heeft het over een overzicht
van leveranties van levensmiddelen zoals olie en andere producten aan de
gevangengenomen koning Ja’-u-kin of
Jojachin van Juda. De Babylonische
kleitabletten met betrekking tot Jojachin dragen bovendien als jaartal het
dertiende regeringsjaar van Nebukadnezar wat de datering mogelijk maakt. Aan
het einde van de regeerperiode van Nebukadnezar verloste de nieuwe heerser Ewil-Merodak,
de koning van Juda uit zijn gevangenis en lezen we het volgende commentaar in
de Bijbel:
2
Koningen 25:27 Het geschiedde daarna in het zeven en dertigste jaar der
wegvoering van Jojachin, den koning van Juda, in de twaalfde maand, op den
zeven en twintigsten der maand, dat Evilmerodach,
de koning van Babel, in het jaar, als hij koning werd, het hoofd van
Jojachin, den koning van Juda, uit het gevangenhuis, verhief. 28 En hij sprak
vriendelijk met hem, en stelde zijn stoel boven den stoel der koningen, die bij
hem te Babel waren. 29 En hij veranderde de klederen zijner gevangenis, en hij
at geduriglijk brood voor zijn aangezicht, al de dagen zijns levens. 30 En aangaande zijn tering, een gedurige
tering werd hem van den koning gegeven, elk dagelijks bestemde deel op zijn
dag, al de dagen zijns levens.
(Statenvertaling)
Het zevenendertigste
jaar van de ballingschap van Jojachin viel in oktober 562/september 561 v.Chr.
Het was bovendien een jubeljaar, (JOSEPHUS Complete Works, Translated by
William Whiston, A.M. Appendix Dissertation V) het achttiende sinds de eerste
viering negenenveertig jaar na de inname van Kanaän onder leiding van Jozua in
1443 v. Chr., veertig jaar na de exodus in 1483 v. Chr.
Het zevenendertigste
ballingsjaar van Jojachin viel gelijk met een regeringswissel in Babylon: na de
dood van Nebukadnezar nam Evil Merodach volgens de Ptolemeüs-canon de scepter
op 11 januari 561 v. Chr. van zijn vader over. In februari/maart, de twaalfde
maand (Adar), van het jaar 561 v. Chr. werd Jojachin uit zijn gevangenis
verlost. Over de chronologische bruikbaarheid van de Ptolemeüs-canon schreef ik
in mijn boek TIJD en TIJDEN, 2015,
blz. 482-494, een appendix.
De
vrijlating van Jojachin door de Babylonische koning Evil Merodach in een
Jubeljaar was een teken Gods voor het volk van Israël in Babylonische
ballingschap. De zeventigjarige ballingschap was een periode dat het ontvolkte
land Juda zijn sabbatrust vergoed kreeg. De Israëlieten hadden zelden het
Jubeljaargebod gehouden en van de honderdtwintig sabbatjaren die er waren
tussen de inname van het Beloofde Land Kanaän en het begin van de ballingschap hadden
zij zeventig maal het sabbatjaargebod genegeerd.
Het is
geen toeval dat het achttiende jubeljaar van oktober 562/september 561 v. Chr.
gelijk viel met het zevenendertigste jaar van de ballingschap van koning
Jojachin van Juda en zijn vrijlating. Het is bovendien een bevestiging dat de
rangschikking van de jubeljaren volgens de achttiende-eeuwse wetenschapper William
Whiston correct is. En als kers op de taart hebben we de archeologie die vanuit
Babylonische bron met de Bijbel overeenstemt.
Het dertiende historische jubeljaar van oktober 807/september 806 v. Chr.
Deze
week vervolgen we onze reeks over de historische jubeljaren. Het laatste
artikel op dit blog betreffende de historische jubeljaren dateert van 27.10.2017 met aandacht voor het
twaalfde historische jubeljaar van oktober 856/september 855 v. Chr. ten tijde
van de regeerperiode van koning Joas van Juda. Een jubeljaar dat ten tijde van
de regeerperiode van Joas waarschijnlijk niet
nageleefd werd. Zie link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?ID=3032193
Hierna
een opsomming van de jubeljaren uit het werk van William
Whiston (JOSEPHUS Complete Works, translated by William Whiston, A.M., Appendix Dissertation V., die we al
behandeld hebben. Er waren dertig jubeljaren vanaf 1395/1394 v. Chr. tot september
27 AD/oktober 28 AD, het jaar dat Jezus zich te Nazareth als Messias
bekendmaakte en ‘het
jaar van het welbehagen des HEEREN’ uitriep. De Heiland deed dit aan de hand
van het voorlezen van het profetisch Bijbelgedeelte van de profeet Jesaja in
diens eenenzestigste hoofdstuk:
Jesaja
611 De Geest des Heeren HEEREN is op Mij, omdat de HEERE Mij gezalfd heeft, om een blijde boodschap te brengen den zachtmoedigen; Hij heeft Mij
gezonden om te verbinden de gebrokenen van harte, om den gevangenen vrijheid
uit te roepen, en den gebondenen opening der gevangenis; 2 Om uit te roepen het jaar van het welbehagen des HEEREN,
…
Met Jom Kippoer op 29 september van het jaar 27 AD werd op de jubeljaarkalender het dertigste jubeljaar, sinds de instelling
ervan in de vijftiende eeuw voor Christus na de exodus gevolgd door de inname
van het Beloofde Land Kanaän, afgekondigd. Het is een kalender die op wetenschappelijke basis via elf
historische verwijzingen het jaar 27/28 AD als het dertigste Jubelwaar
aanduidt. In het recente verleden hadden zogenaamde alternatieve kalenders de
aandacht en dit meestal op basis van een foutieve verwachting vanuit de
eschatologie dat de wederkomst van Christus rond de periode van de bloed-manen
van de jaren 2014/2015 zou plaatsvinden. Ik heb tijdens deze periode van (uiteindelijk)
algemene verwarring de lendenen van mijn verstand (1 Petrus 1:13) omgord gehouden
en altijd aan de ‘historische’ sabbat- en jubeljaren vastgehouden.
Begin sabbatjaartelling: 1443 v.
Chr. bij de intocht van Kanaän o.l.v. Jozua. Aantal en jaartallen v. Chr.:
Het
historische dertiende jubeljaar van oktober 807/september 806 v. Chr. viel ten
tijde van de regeerperiode van koning Amazia van Juda, maar vooraleer we via
onze vertrouwde tijdsschema ’s op de tijdsbalk daar arriveren volgt op de
bijgevoegde tijdsschema ’s nog de lange veertigjarige regeerperiode
van Joas, de vader van Amazia. De tijdsschema ‘s zijn op millimeterpapier samengesteld
met telkens veertien jaar per schema. De jaartallen bovenaan de tijdsbalk zijn
op de westerse jaartelling gebaseerd onderverdeeld in vier vakken van elk drie
maanden van januari tot december. De Bijbelse sabbatjaren staan daaronder in
een blauwe balk vermeld van april tot maart. Het Jubeljaar zag zijn start in
oktober van de negenenveertigste sabbatjaarcyclus en liep verder tot september
van het volgende jaar waar inmiddels in april een nieuwe sabbatjaarcyclus van
start was gegaan. Op het hierboven getoonde schema zien we de eerste en tweede
sabbatjaarcyclus afgebeeld.
Het
volgende schema toont bovenaan met een blauwe balk de derde en vierde sabbatjaarcyclus
met in 830 v. Chr. het einde van de regeerperiode van Joas, die opgevolgd wordt
door zijn zoon Amazia.
Het
voorjaar van 830 v. Chr. zag vermoedelijk kosmische fenomenen aan de hemel in
lijn met de catastrofetheorie via een cyclus van meganatuurcatastrofes met
intervallen van 54 jaar en zes maanden. Zie recent het artikel op dit blog van 17.11.2017: de Moeder van alle
verwoestingen, link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?ID=3036463
Het is
opmerkelijk dat het jaartal 830 v. Chr. gekenmerkt is door het einde van de
regeerperiode van Joas in Juda en van koning Joahaz in het tienstammenrijk.
Opmerkelijk is ook dat Jerobeam II van Israël een jaar later in 829 v. Chr. als
co-regent in het tienstammenrijk geïnstalleerd werd.
Het hierboven
afgebeelde schema toont de vijfde en zesde sabbatjaarcyclus ten tijde van
koning Amazia van Juda. De chronologie van de regeerperiode van Amazia heb ik
in mijn boek TIJD en TIJDEN, 2015,
blz. 265-269, behandelt. Over Amazia staat er geschreven dat hij recht deed in
de ogen des HEEREN:
2
Koningen 14:1 In het tweede jaar van Joas, den zoon
van Joahaz, den koning van Israël, werd Amazia koning, de zoon van Joas, den
koning van Juda. 2 Vijf en twintig jaren was hij oud, toen hij koning werd, en
regeerde negen en twintig jaren te Jeruzalem; en de naam zijner moeder was
Joaddan van Jeruzalem. 3 En hij deed dat
recht was in de ogen des HEEREN, nochtans niet als zijn vader David; hij
deed naar alles, wat zijn vader Joas gedaan had. 4 Alleenlijk werden de hoogten
niet weggenomen; het volk offerde en rookte nog op de hoogten. (Statenvertaling)
De
Bijbel zwijgt over een eventueel naleven van het jubeljaar-gebod ten tijde van
de regeerperiode van Amazia. Het dertiende jubeljaar viel op ons schema in het
vijfentwintigste regeringsjaar van Amazia.
Het dertiende jubeljaar van
oktober 807/september 806 v. Chr. was een historisch jubeljaar op basis van de schakel
dat het is in de lange ketting van de dertig jubeljaren die er waren vanaf het
eerste jubeljaar na de intocht in het Beloofde Land Kanaän en het openbaar
worden van Jezus van Nazareth als de Messias in de synagoge van zijn thuisstad
zoals door de evangelist Lucas (4:19) gebracht.
Het nog te behandelen vijftiende
jubeljaar van oktober 709/september 708 v. Chr. op dit blog was een historisch voor
honderd percent verifieerbaar jubeljaar ten tijde van koning Hizkia en is een
van de vele navigatiepunten op de tijdsbalk dat onze ordening van de sabbat- en
jubeljaren bevestigd. Ik kan niet genoeg benadrukken dat de sabbat- en
jubeljaren in deze artikelenreeks gebracht historisch verifieerbare jubeljaren
zijn op basis van chronologische gegevens uit de Bijbel en uit de werken van
Flavius Josephus. Het is een jubeljaarkalender die op de tijdsbalk door elf
historische verwijzingen bevestigd wordt.
Uiteindelijk
zal onze reeks over de historische jubeljaren ons leiden naar een alsnog
toekomstig jubeljaar met het herstel van alle dingen zoals beloofd in het
Profetische Woord van de Bijbel.
Azaria de koning van Juda, heerser over Klein-Azië en Egypte in de achtste eeuw v. Chr.
2
Koningen 15:1 In het zevenentwintigste jaar van
Jerobeam, de koning van Israël, werd Azarja
koning, de zoon van Amasja, de koning van Juda. 2 Hij was zestien jaar oud,
toen hij koning werd; hij regeerde
tweeënvijftig jaar te Jeruzalem. Zijn moeder heette Jekolja; zij was uit
Jeruzalem. 3 Hij deed wat recht is in de ogen des HEREN, geheel zoals zijn
vader Amasja gedaan had. 4 Alleen verdwenen de hoogten niet; nog steeds
slachtte en offerde het volk op de hoogten. 5 De HERE sloeg de koning, zodat
hij melaats was tot de dag van zijn dood, en hij woonde in een afgezonderd
huis, terwijl Jotam, de zoon des konings, het paleis beheerde en het volk des
lands bestuurde. 6 Het overige van de geschiedenis van Azarja, en al wat hij
gedaan heeft, is dat niet beschreven in het
boek van de kronieken der koningen van Juda? 7 Azarja ging bij zijn vaderen
te ruste en men begroef hem bij zijn vaderen in de stad Davids; zijn zoon Jotam
werd koning in zijn plaats.
De
chronologie van de regeerperiode van Azarja of Uzzia heb ik in mijn boek TIJD en TIJDEN, 2015, blz. 279-484,
uiteengezet. Op de tijdsbalk heeft Azaria de regeerperiode van het najaar 803
v. Chr. tot het najaar van 750 v. Chr. Zijn ziekte en quarantaine plaatsen we
vanaf oktober 776 v. Chr. Hij had dan zesentwintig jaar gezond en voorspoedig als
alleenheerser geregeerd. Daarna werd zijn zoon Jotham co-regent tot aan zijn
dood in quarantaine. Het Bijbelboek 2 Kronieken verwijst naar Azarja of Azaria
met de naam Uzzia.
2 Kronieken 26:1 Toen nam het ganse
volk van Juda Uzzia (die nu zestien jaren oud was), en maakte hem koning in de
plaats van zijn vader Amazia. 2 Dezelve bouwde Eloth, en bracht ze weder aan
Juda, nadat de koning met zijn vaderen ontslapen was. 3 Zestien jaren was Uzzia
oud, toen hij koning werd, en hij regeerde twee en vijftig jaren te Jeruzalem;
en de naam zijner moeder was Jecholia, van Jeruzalem. 4 En hij deed dat recht
was in de ogen des HEEREN, naar alles, wat zijn vader Amazia gedaan had. 5 Want
hij begaf zich om God te zoeken, in de dagen van Zacharia, die verstandig was
in de gezichten Gods; in de dagen nu, dat hij den HEERE zocht, maakte hem God
voorspoedig. 6 Want hij toog uit, en krijgde tegen de Filistijnen, en brak
den muur van Gath, en den muur van Jabne, en den muur van Asdod; daartoe bouwde
hij steden in Asdod, en onder de Filistijnen. 7 En God hielp hem tegen de
Filistijnen, en tegen de Arabieren, die te Gur-baal woonden, en tegen de
Meunieten. 8 En de Ammonieten gaven Uzzia geschenken; en zijn naam ging tot
den ingang van Egypte, want hij sterkte zich ten hoogste. 9 Daartoe bouwde
Uzzia torens te Jeruzalem, aan de Hoekpoort en aan de Dalpoort, en aan de
hoeken; en hij sterkte ze. 10 Hij bouwde ook torens in de woestijn, en hieuw
vele putten uit, overmits hij veel vee had, beide in de laagten en in de effene
velden; akkerlieden en wijngaardeniers op de bergen en op de vruchtbare velden;
want hij was een liefhebber van den land bouw.
Tijdens zijn voorspoedige
en gezonde levensperiode rees Uzzia/Azaria tot grote hoogten. Het Schriftwoord
zegt dat hij oorlog voerde tegen de Filistijnen, hun burchten afbrak en aldaar
nieuwe steden oprichtte. Ook de Arabieren (vers zeven) krijgen naast de Meünieten
een vermelding. Ook wordt vermeld dat de Ammonieten schatplichtig aan Uzzia
werden. De Meünieten zouden dezelfde zijn als de Maonieten in Richteren 10:12.
Zij woonden in het gebied van Maon zuidoostelijk van het bekende Petra in het
gebergte van Seïr, het gebied van Edom. Door zowel de kuststreek van Filistea
als het gebergte van Seïr in de woestijn te bezetten beheerste Azarja alias Uzzia
volledig de toegang tot Egypte. Zijn naam ging dan ook volgens het Bijbelcitaat
tot aan de ingang van Egypte, zoals er in vers acht staat geschreven.
2 Kronieken 26:11 Verder had Uzzia een heirkracht van geoefenden ten
oorlog, uittrekkende ten heire bij benden, naar het getal hunner
monstering, daar de hand van Jeiel, den schrijver, en Mahaseja, den ambtman;
onder de hand van Hananja, een van de vorsten des konings. 12 Het gehele getal
van de hoofden der vaderen, der strijdbare helden, was twee duizend en
zeshonderd. 13 En onder hun hand was een krijgsheir van driehonderd zeven
duizend en vijfhonderd, die met strijdbare kracht zich ten oorlog oefenden,
om den koning tegen den vijand te helpen. 14 En Uzzia bereidde voor hen, voor
het ganse heir, schilden, en spiesen, en helmen, en pantsieren, en bogen, zelfs
tot de slingerstenen toe. 15 Hij maakte ook te Jeruzalem kunstige werken,
bedenking van kunstige werkmeesters, dat zij op de torens en op de hoeken zijn
zouden, om met pijlen en met grote stenen, te schieten; zo ging zijn naam
tot verre toe uit, want hij werd wonderlijk geholpen, totdat hij sterk was. (Statenvertaling)
Het Schriftwoord vervolgd
met de beschrijving van de omvang van het leger van Uzzia met aandacht voor hun
bijzondere uitrusting. Kunstig nieuw ontworpen militaire afweerwapens worden
beschreven om pijlen en grote stenen af te schieten. Ware wonderwapens voor die
tijd die maakten dat Azaria met ontzag door vriend en vijand bejegend werd. Ik
stel me de vraag of de Assyriërs enkele decennia later deze wapens kopieerden?
In Israël zat tot 776 v.
Chr. Jerobeam II op de troon die volgens het Schriftwoord (2 Koningen 14:28)
Damascus en Hamath controleerde. De beide vorsten beheersten samen het gebied waar
David en Salomo hun scepter over zwaaiden.
Toen Assyrië onder de
leiding van Tiglath Pileser III opnieuw buiten zijn grenzen trad verwijst de
Assyrische koning in zijn bewaard gebleven (gefragmenteerde) annalen naar
koning Azaria van Juda. De Assyriër Tiglath Pileser beschrijft Azaria hier als
de leider van een Klein-Aziatische coalitie van koningen tegen Assyrië.
In the course of my campaign, I received the
tribute of the kings of the seacoast Azariah of Judah, like Azariah,
the land of Judah without number, reaching high to heaven and exceedingly
great on earth which had gone over to Azariah and had strengthened
him like stumps exceedingly difficult was barred and was high were
situated his egress I had them bring I surrounded his garrisoned towns and
against I caused them to carry and his great like pots I smashed rider Azariah
my royal palace in tribute like that of the Assyrians I laid upon them and
the city of Kullani at his invitation . 19 districts of Hamath, together
with the cities of their environs, which lie on the shore of the sea of the
setting sun, which had gone over to Azariah, in revolt and contempt of
Assyria, I brought within the border of Assyria. My officials I set over
them as governors. 30.300 people I carried off from their cities and placed
them in the province of the city of Ku-. 1.223 people I settled in the province
of the land of Ulluba.
De gevestigde Assyriologie heeft op basis van haar
Eponiemlijsten voor Tiglath Pileser III een regeertijd van het jaar 745 tot het
jaar 727 v. Chr. uitgedokterd wat echter niet past met de
Bijbels-chronologische gegevens over koning Azaria van Juda met de jaren 803/750
v. Chr. Voor mij is het duidelijk dat de chronologische constructie van de Assyriologie
voor deze tijdsperiode onverzoenbaar met de Bijbels-chronologische gegevens is. De conclusie is dat er hiaten in de Eponiemlijsten
voorkomen en dat de lijst aldus geen opeenvolging van koningen en
gebeurtenissen voorstelt. Zie o.a. het recente artikel van 01.12.2017 over de knieval van de geleerde Edwin R. Thiele, link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?ID=3039886
We moeten bovendien aannemen dat de verwijzing naar
Azarja van Juda als de leider van een Klein-Aziatische coalitie door Tiglath
Pileser III, in de periode van 803 tot 776 v. Chr. op de tijdsbalk te plaatsen
is, tijdens zijn gezonde periode. Dit vereist een drastische herziening van de
schikking van de regeerperioden van de koningen Pul, Tiglath Pileser III,
Salmaneser V, Sargon II en Sanherib op de tijdsbalk. Een herziening die op dit
blog regelmatig aandacht krijgt. Zie het recente artikel over de profeet Jona
te Nineveh van 14.07.2017, link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1499637600&stopdatum=1500242400
Het is dezelfde periode ongeveer dat Uzzia/Azarja ook
Egypte onder zijn controle had (De
Zonaanbidder, 2016, blz. 36-39). Mijn geciteerde boek laat ik in de
inleiding aanvangen in het jaar 800 v. Chr. met de meganatuurcatastrofe waar de
Hebreeuwse profeet Amos het begin van zijn bediening mee aanduidt. Het is de
periode van de belegering van Troje van 800 tot 790 v. Chr., volgens mijn
revisie van de geschiedenis van de oudheid. Egypte werd toen sinds de dagen van
koning Asa van Juda door de Ethiopiërs of Nubiërs overheerst. De legendarische
Memnon zat in 800 v. Chr. op de troon in Egypte. Toen deze besloot Priamos van
Troje tegen de Grieken te hulp te snellen marcheerde Memnon met zijn leger
langs de kustroute door Klein-Azië naar Troje. Het gebied van Azaria/Uzzia liet
hij met rust aangezien de Bijbel hierover zwijgt. Van het slagveld rondom Troje
is Memnon niet teruggekeerd aangezien hij in die strijd door Achilles gedood
werd. In Egypte nam farao Thothmosis IV de gelegenheid te baat om het Nubische
juk af te werpen. Volgens mijn revisie van de geschiedenis van de oudheid kreeg
hij hierbij hulp van koning Azaria van Juda. Ik postuleer dat Azaria van
ongeveer 790 v. Chr. tot 748 v. Chr. in Egypte een Judese legermacht
gestationeerd had en een geallieerde van Thothmosis IV was. De
luitenant-generaal van het Egyptische leger was een Israëliet met de naam Joeja
die ook nog onder de opvolger van Thothmosis IV: Amonhotep III, zijn functie verder
uitoefende. De Nijldelta was in deze periode van lappendeken van de
verschillende Egyptische dynastieën of huizen die ieder over hun deel van
Egypte heersten. Zo heb ik in mijn reconstructie van de geschiedenis van de
oudheid het zesde regeringsjaar van farao Petubast van de drieëntwintigste
dynastie met het twintigste regeringsjaar van koning Azaria van Juda verbonden.
Het resultaat is dat Petubast ten tijde van de eerste Olympische Spelen in 776
v. Chr. farao is. Het is Africanus, één van de kopieerders van Manetho, die
meedeelt dat Petubast ten tijde van de Olympische Spelen farao was. Een
puzzelstuk dat hier in het plaatje past. De opvolgers van Petubast die veertig
jaar regeerde, zijn Osorcho met acht jaar, Psammus met tien jaar en farao Zet
(die alleen door Africanus vermeldt wordt) met eenendertig jaar. Volgens het
studiewerk van de geleerde (B. Th., B.A., M.A., Ph. D.) Donovan A. Courville
(The Exodus Problem and its Ramifications, 1971, Volume 1, page 303-308)
regeerde Zet contemporain met al zijn voorgangers en was hij identiek met farao
Sethnakht van de twintigste dynastie. In mijn artikel op dit blog van 13.10.2017 over de Bijbelse farao So ten tijde van de belegering van Samaria in
720/717 v. Chr., vermelde ik een mogelijk verband tussen So, Sethnakht en de
Sethoos van Herodotos, zie link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1507500000&stopdatum=1508104800
Het geciteerde artikel laat de Libiërs rond deze tijd ook
hun plaats in het lappendeken Nijldelta innemen.
In mijn studie TIJD
en TIJDEN, 2015, blz. 307-311, volgde ik het studiewerk van Donovan A.
Courville (The Exodus Problem and its Ramifications, Chapter XVIII) en identificeerde
Sethnakht met farao Zet van de drieëntwintigste dynastie. Sethnakht was volgens
Courville een overgangsfiguur tussen de twee dynastieën. De orthodoxe
Egyptologie heeft niet veel informatie over deze koning en veel over zijn
afkomst en leven wordt gespeculeerd.
De Sethoos van Herodotos wordt opgevolgd door twaalf
koningen die ieder voor een tijd over een gebied van Egypte heersten. Later zou
één van hen: farao Psammetichos, de alleenheerschappij overnemen (Herodotos
Boek 2:147).
Naar
farao Sethnakht als de grondvester van de twintigste dynastie wordt in The
Great Harris Papyrus, verwezen. Het bekende papyrus bevindt zich in het British
Museum. Zie link:
Het
Papyrus beschrijft de chaotische toestand waar Egypte in verzeild was geraakt
en waar farao Sethnakht een einde aan wist te maken. Hierna het relevante
gedeelte voor ons artikel op het Papyrus:
"The land
of Egypt was overthrown from without, and every man was thrown out of his
right; they had no "chief mouth" for
many years formerly until other times. The land of Egypt was in the hands
of chiefs and of rulers of towns; one slew his neighbour, great and small.
Other times having come after it, with empty years, Arsu ('a self-made man'), a certain (KHARU) Syrian was with them as
chief (WR). He set plundering their (i.e., the people's) possessions. They
made gods like men, and no offerings were presented in the temples. "But
when the gods inclined themselves to peace, to set the land in its rights
according to its accustomed manner, they established their son, who came forth
from their limbs, to be ruler, LPH, of every land, upon their great throne,
Userkhaure-setepenre-meryamun, LPH, the son of Re, Setnakht-merire-meryamun, LPH. He was Khepri-Set, when he is
enraged; he set in order the entire land
which had been rebellious; he slew the rebels who were in the land of
Egypt; he cleansed the great throne of Egypt; he was ruler of the Two Lands, on
the throne of Atum. He gave ready faces to those who had been turned away.
Every man knew his brother who had been walled in. He established the temples
in possession of divine offerings, to offer to the gods according to their
customary stipulations."
Dat de
Bijbelse koning Azaria/Uzzia met de Aziaat Arsu van het Harris-Papyrus
geïdentificeerd kon worden kwam voor mij het eerst aan het licht toen ik het
boek Die Sumerer gab es nicht,
1988, van Gunnar Heinsohn, las. In de jaren tachtig was ik voor mijn
broodwinning regelmatig in Rotterdam waar ik o.a. probeerde mijn zeecontainers
van de hand te doen. s Middags reed ik dan dikwijls naar Barendrecht waar de
heer F. Kerkhof woonde, alwaar ik mijn schoofzak met meegebrachte boterhammen at.
Voor koffie zorgde de heer Kerkhof. Tegelijkertijd had ik dan boeiende
gesprekken met een autodidact die Meneer F. Kerkhof was op gebied van de
herziening van de geschiedenis van de oudheid en voor wie ik grote bewondering
had. Hij was o.a. een van de oprichters van de Evangelische Hogeschool in
Amersfoort. Op een middag had hij het boek van Gunnar Heinsohn voor me
klaarliggen. Toen ik het boek had doorgenomen schrok ik wel van de drastische
revisie die Heinsohn doorvoerde. De titel van het boek sprak al voor zichzelf.
Voor de heer Kerkhof was dit geen hinderpaal en wilde de man voor een lezing
naar Nederland uitnodigen. Je mag van deze wetenschappers geen schrik hebben
zei hij. Zij brengen ook dikwijls nuttige bruikbare informatie aan het licht.
Volgens Heinsohn (blz.
175-182) lag het machtscentrum van de Aziaat Arsu/Azaria nabij Tanis. Voor
Heinsohn was er slechts één kandidaat ter identificatie van de verder onbekende
Arsu in Egypte en dat was Azaria van Juda. Te Tell el Daba in Egypte werd door Oostenrijkse
archeologen een stad bloot gelegd met een heel duidelijk Aziatische achtergrond.
Gunnar Heinsohn stelt dat de blootgelegde straat grafische laag F in
tegenstelling met de orthodoxe dateringsmethode, rond 750/720 v. Chr. gedateerd
dient te worden en met de era van Arsu/Azaria te identificeren is.
In de genoemde straat
grafische laag met de restanten van een Aziatische nederzetting zijn ook de
restanten van een beeld en een tempel van een hoogwaardigheidsbekleder tevoorschijn
gekomen, een beeld dat duidelijk Syrisch-Aziatische trekken heeft. Het bijzondere
kapsel komt normaal in Egypte niet voor. Indien Heinsohn gelijk heeft zijn we
hier in bezit van een (beschadigde) afbeelding van koning Azaria/Uzzia die voor
een hele tijd de Nijldelta zonder ontzag voor de Egyptische goden, overheerst
heeft. Een mummie van de hoogwaardigheidsbekleder is niet gevonden, wat past in
het Bijbelverhaal waar we leren dat Azaria/Uzzia te Jeruzalem tot aan zijn dood
in Quarantaine geplaats werd nadat hij met melaatsheid getroffen werd.
De uiteindelijke aftocht
van het leger van Arsu/Azaria uit Egypte is eenvoudiger op de tijdsbalk onder
te brengen. In het werk van Flavius Josephus, de Joodse historicus uit
de eerste eeuw van de westerse tijdrekening, gaat deze fel te keer tegen de
Griek Apion die verkondigde dat de exodus van Israëlieten onder Mozes ten
tijde van de zevende olympiade geschiedde. Een andere oudheid historicus
Lysimaechis verkondigde dan weer tot ergernis van Josephus dat de exodus
tijdens het bewind en farao Bocchoris plaatsvond. Voor mij is het duidelijk dat
deze oudheidhistorici het over het terugtrekken van het Judeese leger van
Arzu/Azaria hadden en niet over de exodus onder Mozes. Het zijn allemaal
puzzelstukken die alleen in het historische plaatje van de achtste eeuw v. Chr.
passen:
Lysimaehus says it was under king Bocchoris, that is,
one thousand seven hundred years ago; Molo and some others determined it as
every one pleased: but this Apion of ours, as deserving to be believed
before them, hath determined it exactly to have been in the seventh
olympiad, and the first year of that olympiad; the very same year in which
he says that Carthage was built by the Phoenicians.
(Flavius
Josephus, against Apion Book II, 2.)
De
conclusie is dat de vermelding van de zevende Olympiade in 748 v. Chr. het
tijdstip was van de aftocht van het leger van Arsu/Aziria/Uzzia uit Egypte.
Het was
dezelfde periode dat ook farao Bocchoris van de vierentwintigste dynastie over
zijn lapje grond in de Nijldelta bewind uitoefende. Zie TIJD en TIJDEN, 2015,
blz. 301-306. Een lappendeken van elkaar rivaliserende huizen of dynastieën tot
het jaar 748 v. Chr. onderdanig aan de Aziaat Arsu alias Azaria, zoals hij in
het Harris-Papyrus beschreven staat. Daarna begon voor Egypte de era van farao
Zet alias Sethnakht alias Sethoos gevolgd door de Ramessieden. Zij traden in
het gereviseerde model van de geschiedenis van het oude Egypte samen met de
Libiërs als de aanvalshonden van de achttiende dynastie onder Amonhotep III en
IV op.