In 1805 werden te Brugge twee instellingen opgericht die
tot doel hadden de landloperij en bedelarij te bestrijden. Bij departementaal
besluit van 1 april bracht de prefect in het Sint-Niklaasgodshuis een maison de repression onder. Men plaatste
er verschillende categorieën landlopers en bedelaars:
a) alle landlopers en bedelaars die zich
op het grondgebied van de stad Brugge bevonden en b) zij die op het grondgebied
van het Leiedepartement bedelden en zwierven en waarvan de onderstandswoonst
werd erkend door de stad Brugge.
Op
dezelfde dag werd in het gebouw de Magdelena een public werkhuys geopend. In deze instelling werden zowel mannen als
vrouwen opgenomen die inwoner waren van de stad Brugge en die van het bureel
der weldadigheid of van de politiecommissaris een armoedebewijs hadden
ontvangen. Een maand later stelde men vast dat het aantal behoeftigen van de
stad Brugge veel hoger lag dan men verwacht had.
Om deze massa op te vangen besloot men meermaals de Magdalena uit te breiden
. In 1822 besliste de gouverneur van West-Vlaanderen het Sint-Niklaasgodshuis
om te vormen tot een ziekenzaal voor bedelaars en landlopers. Deze instelling
werd waarschijnlijk gesloten in 1828. Welke institutionele veranderingen het
Sint-Niklaasgodshuis en de Magdalena in de periode 1820-1860 ondergingen blijft
onduidelijk.
Bij
K.B. van 19 maart 1866 werd het bedelaarsgesticht (gevestigd in het gebouw de
Magdalena) aangeduid voor de detentie van landlopers en bedelaars ouder dan 18
jaar uit de provincies Oost- en West-Vlaanderen. Op 24 maart 1881 ging minister
van Justitie Bara over tot de afschaffing van het bedelaarsgesticht te Brugge.
Bijna één jaar later kregen de gebouwen een nieuwe bestemming. Daar de
landbouwkolonies te Merksplas en Hoogstraten niet uitgerust waren voor de
opvang van zwangere landloopsters en bedelaressen werden deze vrouwen naar het
bedelaarsgesticht te Brugge overgebracht. Ook de opvang van de niet-zwangere
vrouwen in de verschillende landbouwkolonies liet te wensen over.
Hierop besliste de minister van
Justitie dat alle vrouwelijke landloopsters en bedelaressen vanaf 14 september
1882 opgesloten zouden worden in de gebouwen van het bedelaarsgesticht te
Brugge. In de praktijk werd deze richtlijn niet nageleefd. Om aan deze
wantoestanden een einde te maken verstuurde de minister verschillende
omzendbrieven.
Aangezien
het K.B. van 19 maart 1866 geen adequate oplossing bood voor het landlopers- en
bedelaarsprobleem werd op initiatief van minister Lejeune op 27 november 1891
een nieuwe wet betreffende deze materie gestemd. Deze wet voorzag in de
scheiding van twee categorieën bedelaars en landlopers. Enerzijds erkende men
een categorie die zich beroepshalve
aan de bedelarij en landloperij overgaf. Zij weigerden op een eerlijke wijze
hun brood te verdienen. Deze groep werd voortaan ondergebracht in een bedelaarsgesticht.
Anderzijds was er de categorie landlopers en bedelaars die door omstandigheden
(ziekte, ouderdom en beroepsongeschiktheid) als toevallige landlopers en bedelaars werden aangeduid. Deze
gedetineerden kregen een onderkomen in een toevluchtshuis.
In
uitvoering van deze wet richtte men in de voorgebouwen van het
bedelaarsgesticht te Brugge een toevluchtshuis op. Van een strikte scheiding tussen de beide
instellingen was echter geen sprake, wat tot meerdere incidenten leidde. Om aan
deze toestand een einde te maken ging de overheid over tot de aankoop van een
terrein van 17 ha., gelegen in Sint-Andries-Brugge.
Keuken ( bovenaan ) en washuis (onderaan) in de Werkhuisstraat
Op 28 december 1891 werd het werkhuis te Brugge nog enkel
toegankelijk voor landloopsters en bedelaressen. Eind 19de eeuw
wenste het Ministerie van Justitie te Sint Andries Brugge, une maison de Refuge te bouwen op de gronden van het bestuur van de Burgerlijke Godshuizen.
Deze organisatie was een
voorloper van de vorige C.O.O. en de huidige O.C.M.W. Tijdens de zitting van
dit Bestuur op 20 mei 1901 werd de verkoopakte door het Ministerie goedgekeurd.
Aldus verwierf Justitie een terrein van 5ha 39a 96 ca, althans volgens de
opmetingen van de gezworen landmeter Jules Verbrugghe. Het terrein bestond uit twee delen enerzijds de gronden tussen de steenweg de Bruges a Nieuport en de Zandweg
anderzijds een perceel langs de Zandweg
De prijs van de gronden bedroeg 59.561,5 Fr. Voor de gebouwen
werd 7500 Fr betaald, voor de bomen en hagen en andere omheiningen werd 952 Fr
betaald. Aan de landbouwers pachters Henri Vermeulen en Victor Nollet werd
respectievelijk 300 en 800 Fr schadevergoeding uitbetaald. De landbouwgronden
moesten ter beschikking zijn na de oogst en de weiden en gebouwen op 1 oktober
1901, de tuinbouwgronden pas op 25 december 1901. Het bestuur van de Godshuizen
kreeg gratis toegang tot haar gronden, gelegen tussen de twee percelen. De
Belgische staat bekwam een recht van optie gedurende 10 jaar gelegen naast de
gravier , die parallel liep met de spoorweg Brugge Oostende.
Een “bedelaarswerkhuis” kadert
in de armenzorg van de centrale overheid in de 19e eeuw. Daarbij was er ook
aandacht voor bepaalde categorieën van behoeftigen. Dit was het geval voor de
bedelaars werkhuizen en de opvoedingshuizen voor jeugdige delinquenten. Het
Magdalenagasthuis te Brugge begint in 1326 met de stichting van het
passantenhuis “O.L.V.- van Nazareth” voor de opvang van pelgrims en daklozen.
In 1617 wordt een aantal huizen omgebouwd tot een nieuw gasthuis, dat in 1739
gedeeltelijk ingericht wordt als rasphuis.
Het “dépôt de mendicité” wordt
opgericht in 1805 in het vroegere detentiehuis van de Magdalena. Hier zaten
zowel veroordeelden wegens landloperij, als sukkelaars die door werkloosheid
of lichaamsgebreken volledig verarmd waren en zich vrijwillig komen
aanbieden. Zowel mannen, vrouwen als kinderen werden er aan het werk gezet in
een goed uitgeruste kleer- en klompen makerij. Reeds vanaf 1822 dringt het
bestuur van het werkhuis aan op uitbreiding van de gebouwen. In 1839 is er
sprake van het oude klooster van Spermalie aan te kopen. Wegens financiële
voordelen opteert men echter voor grond naast het werkhuis gelegen, en die
toebehoort aan de Commissie der burgerlijke godshuizen.
Het was hoog tijd dat men
uitbreidde. In 1840 was de totale bevolking, dus al de personen die er
tijdelijk of gans het jaar verbleven, 703 (gemiddeld 470), wanneer het in
1841 reeds 802 (gemiddeld 475) is!
Het plan werd getekend door
Pieter Buyck, architect van de provincie.
Begin 1845 geraakte de binnen afwerking
van de nieuwe gebouwen op zijn einde.
Een aalmoezenier wordt aangesteld, E.H. F. Robbe, onderpastoor van de H.
Magdalena.
De totale bevolking bedroeg 2.243 (gemiddeld 776), waarvan 1.441 uit
West-Vlaanderen, en 802 uit Oost-Vlaanderen. Vanaf 1850 kwam er een daling
van de bevolking, en dit niet alleen omdat de economische toestand in Vlaanderen
een lichte verbetering kende, maar ook omdat de Staat te Ruiselede in een
oude suikerfabriek een hervormingsgesticht voor jonge bedelaars onder de 18
jaar had opgericht.
Even vóór de eerste
wereldoorlog verhuisde de refuge van de Magdalena naar nieuwe gebouwen te
Sint-Andries. Door de oorlog kon het bedelaarswerkhuis pas in 1920 verhuizen
en werd dan Rijksweldadigheidsgesticht genoemd. Het werd in 1948 afgeschaft.
Het bedelaarswerkhuis bevond
zich in de gebouwen aan de Werkhuisstraat, de Nieuwe Gentweg en de
Jacobinessenstraat.
Bronnen:
M. Van Hoonacker, Uitbreiding
van het bedelaarswerkhuis te Brugge (22 juli 1842) in Biekorf, 1993,
p. 189-194. J. Buyck, De refuge te
Sint-Andries Brugge:van bedelaarsgesticht tot centrum voor illegalen
in Handelingen van het Genootschap voor Geschiedenis (A.S.E.B.),
Brugge, (138) 2001, blz. 109-124.
De Eerste Wereldoorlog is de voorbije
jaren dichterbij dan ooit. Meer dan 100 jaar geleden werd ons kleine land onder
de voet gelopen door de Duitsers en geraakte het in een vier jaar durende
strijd verwikkeld die wereldwijd veel leed veroorzaakte. De oorlog speelde zich
niet enkel af aan het Ijzerfront in de Westhoek, maar ook in de bezette
gebieden achter het front. Daar moest men leren te overleven samen met de
bezetter.
Onze stad Brugge was zon bezette stad.
Op 14 oktober 1914 marcheerden de Duitse soldaten door de Gentpoort onze stad
binnen om er vier jaar te blijven tot 17 18 oktober 1918. Brugge werd de
hoofdplaats van het Marinegebied en werd uitgebouwd als duikboothaven voor de
oorlogsvoering op de Noordzee.
De batterij bij De Refuge in
Sint-Andries - in de buurt van de huidige gevangenis was bijvoorbeeld gericht
tegen aanvallen op La Brugeoise en de Brugse haven.
Het Marinekorps Flandern heeft bestaan zo lang de Eerste
Wereldoorlog (1914-1918) duurde. Het korps was onderdeel van het Duitse
keizerlijke strijdkrachten en was gelegerd aan de Vlaamse kust, van de
Nederlandse grens tot aan de rivier de IJzer. Soldaten van Marinekorps Flandern
vochten niet alleen ter zee, maar ook te land en in de lucht.
Het plan om een marine-afdeling naar de Vlaamse kust in
België te sturen, kwam van de Duitse staatssecretaris Von Tirpitz. Het ging
merendeels om overgebleven manschappen, zoals reservisten. Hij had de
afdeling een defensieve rol toebedacht, geen offensieve.
De oprichting gebeurde op 23 augustus 1914. De leiding kwam in handen van
admiraal Ludwig von Schröder, een 60-jarige veteraan die eigenlijk met pensioen
was gegaan. Von Schröder had zijn eigen ideeën over de rol van de marine in
Vlaanderen en ging voortvarend aan de slag. Hij claimde onmiddellijk de steden
Brugge en Zeebrugge als uitvalsbases.
Het Marinekorps Flandern was verantwoordelijk voor een
circa 60-kilometer lange kuststrook vanaf de Nederlandse grens tot aan de monding
van de IJzer. Ongeveer in het midden daarvan lag 12 kilometer landinwaarts de
stad Brugge. Brugge is met kanalen verbonden met Zeebrugge en Oostende aan de
Noordzee. In Brugge kwam het commandocentrum en vanaf het voorjaar 1917 ook de
belangrijkste werf.
De ligging was van strategisch belang; dichtbij het Kanaal en Groot-Brittannië
en de monding van de Thames.
Bronnen:
Het Zeeuws Archief
Blumenfeld, E., Spiegelbeeld (De Harmonie 1980), p.241
De refuge werd op 14 oktober 1914 ingenomen door reservetroepen
van het Duitse Vierde Leger. Het 46 ste
reservedivisie van het 215 Reserve Infanterie Regiment van het 91ste
Reserve Infanterie Brigade ( Marinekorps Kanalkuste ), lag ingekwartierd in de
gebouwen van de Refuge.
De gebouwen werden ontruimd, en de vrouwen die in de refuge opgesloten waren,
werd getransfereerd naar Rekkem.
De bezetter verwees vrouwen en meisjes die aan een
geslachtsziekte leden, door naar een zogenaamd hospitaal in de gebouwen van
de
Refuge.
Meisjes
die teveel leute maken vliegen naar Brugge ( 1914 -1918)
De bezetting was nog maar pas een feit of vrouwen in
Brugge, Oostende, Roeselare en andere garnizoenssteden, begonnen met Duitse
soldaten aan te pappen.
Na een tijdje kenden de garnizoenssteden zelfs officiële Duitse
Legerbordelen. De vrouwen die officieel
als prostituee geregistreerd werden, moesten zich geregeld laten onderzoeken.
De Duitse militaire overheid wilde de manschappen immers zoveel mogelijk voor
geslachtsziekten behoeden. Een besmette soldaat of officier was al vlug vier,
vijf weken buiten strijd.
Vanaf 1915 liet de bezetter de oorlogshoeren in de Refuge onderzoeken op venerische ziekten. De
vrouwen bij wie een bijzondere ziekte
werd vastgesteld, werden in het bedelaarswerkhuis in de Oude Gentweg behandeld.
In de Refuge kwamen vrouwen van lichte zeden uit geheel
bezet West Vlaanderen toe om zich door Duitse artsen te laten onderzoeken of
behandelen. In Oostende zag Charles
Castelein, die al vastgesteld had dat vele vrouwen met de soldaten als met hun
beste vrienden sliepen, dat de lichtekooien
die krank zijn einde december 1914
naar Brugge gestuurd werden. Daar gingen ze niet uit vrije wil naartoe.
De Izegemse dokter Jules Gits zag op 20
januari 1915 hoe de Duitsers vier vrouwen s morgens vroeg uit hun huis haalden
en vervolgens met de trein naar Brugge brachten. Toen Gits naar het waarom
vroeg, kreeg hij als antwoord te veel
leute, te veel leute Een
verordening van het Opperbevel van het Duitse 4de leger bepaalde dat
de bewuste dames zich moesten inschrijven. In Roeselare stelde Alfons Denys
vast dat de politie al de namen noteerde van de vrouwen die in herbergen van de
stad verbleven. Op 3 maart telde de lijst al 42 namen. De Duitsers noteerde
Denys, hebben hier iets binnengebracht dat niet meer zo gemakkelijk zal
verdwijnen.
Geregeld bezochten Duitse artsen de bordelen, ofwel bestemd
voor militairen ofwel voor officieren, op zoek naar geïnfecteerde vrouwen. Toen
een transport naar de Refuge werd ingelegd, keek de goegemeente natuurlijk hun
ogen uit. In de vroege morgen werden drie personen van het schoon geslacht
naar de statie gedaan en met de trein naar Brugge weggevoerd, getuigde de
Izegemse dokter Gits op 20 oktober 1916. En dat weer om te veel leute gemaakt
te hebben. Het statieplein wemelde van nieuwsgierigen. De 31ste
maart 1917 worden in de dertig wijven weg gedaan naar Brugge , zag Charles
Castelein in Oostende. Het zijn al van die soldatenmeisjes.
De onderzoeken van de soldatenmeisjes en de
behandelingen van hun venerische ziekten kwamen de West Vlaamse steden duur te
staan.
Dokter Gits was verbijsterd toen hij vernam hoe hoog de rekening voor de
gemeente Izegem opliep.
Maandag 3 juli 1916 heeft de stad Izegem de rekening ontvangen van wat zij
schuldig is aan de hospitalen van Brugge, Gent en andere steden, waar de
personen van het schoon geslacht die te veel leute maakten verzorgt werden.
De som beloopt 8480 frank!
Dat is gerekend aan 1,95 frank per dag en per persoon. Voor de brave
vrouwen die eerlijk en deftig zijn, die hun eed van getrouwheid aan de afwezige
man stipt naleven, voor de jonge dochters die spuwen op de lafaards die met
geld hun eer en reputatie willen roven, heeft de stad 35 centiemen daags. En
voor de lage schepsels die met de vijand heulen, die voor t genot van de
vijand eer en plicht onder de voeten treden, moet de stad 1,95 frank betalen.
Bron:
Boek Brugge in de grote oorlog Siegfried Debaeke 1914-1918
De Refuge onder Canadese en Britse bezetting 1944
1945.
1944 Na de bevrijding
van Sint Andries werd de refuge ingericht als hospitaal door de Canadezen.
Zij vestigden er het 12de Canadian Hospital. Op de gronden
naast de Refuge ( waar nu de expresweg ligt)
werd er een hospitaal opgebouwd met tenten met 1200 bedden.
De Refuge werd eerder een Casual Clearing station genoemd,( gekwetsten werden onderzocht, en de zware gevallen werden na een eerste
verzorging naar hospitalen gestuurd in Engeland).
Tegen het einde van oktober
waren de 1200 bedden in No 12 Canadian
General Hospital (CGH), gevestigd in een voormalige Duitse faciliteit in een
buitenwijk van Brugge, ( Sint-Andries) vol met patiënten.
Daar hebben zij 1860 operaties verricht vooral voor de gekwetsten van de slag
om Moerbrugge en het Schelde offencief.
Op een Canadese site over de Tweede Wereldoorlog is volgend relaas gevonden.
Canadian Forces in Belgium
WWII.
The 15th Field ambulance, part of the Canadian 4th Armoured Division ans
especially were that de 15th Field Ambulance was located in September 1944. The
Canadians ware involved then in the liberation of the city of Bruges at the
area N-W of Belgium.
The base or post, the Canadian Army was at the Saint Andrews Abbey
( Monastry) in Bruges ( Belgium).
The
12th Canadian General Hospital, located at the end of September 1944, at the
Refuge in Bruges Saint Andrew ( St Andries-Brugge.)
According to the War diary : 12 september: Fine and cool. Casualities light.
Bruges fell this morning to the 2 Cdn.inf.division.
Een verpleegster Lois Jean
Cooper ( geboren MacDonald) uit Ottawa, Ontario, verteld op de volgende site over haar ervaringen vanaf de landing
tot het einde van de oorlog.
Het waren in feite brieven die ze schreef aan haar ouders.
Eén van haar brieven
bevatte volgende tekst.
It was here in Bruges on 27 september 1944, The NO 12 Canadian Hospital arrived
and set up, and quicly realised that we were operating as a Casualty Clearing
Station rather than a general hospital.
Patients flooded in
directly from the battlefields. Our first patients were from the Leopold Canal
an then from the Scheldt Estaury. They were both batlles. We were a 1200 bed
hospital and were soon filled to overflowing with cots in the hall. We all
worked 12 hour shifts, seven days a week.
And this taxing schedule
went on for weeks. Everywone just kept going.
The matron asked for one of us Red Cross Group in assist in the OR ( operating
room) doing clerical work. We sent Mary, expecting to get her back in a week or
so, but she became so valuable to them that she was there until the end of the
war. So, needles to say, Sheila and Laura and I carried on doing the work of
four.
See, life goes on as
usual. This is November the thirteenth. And I said,, again, wer still a
casualty clearing station with the batlle wounded coming straight to our
hospital, caked in mud and blood. Convoys continue to come in with the wounded.
Admitting keep sus posted as to when a new group is due so can have one of us there, day or night, to
greet them with whatever goodies we could muster. Other groups leave, either
headed back to England to hospitals there, or if recovered, back to join the
regiment. Some of the men are terribly
injured and are in a special ward. Its sad to see them so severely
hurt. They are usually sent off to England as soon as they are strong enough to
travel ..
Later werd ze
tewerkgesteld in de Ardennen, tijdens de Battle of the Bulge.
De slag om de Schelde en de
gevechten bij Moerbrugge hadden veel Canadese slachtoffers gemaakt..
Bron:
LIBERATION (2) by Dr. Bill McAndrew, -
Bibliotheek Universiteit Gent