Fagment 4 uit Praatkroeg De Zigeuner
(Een kort verhaal uit de bundel: In de schaduw van de Ankou.)
Mijnheer Maco, u speelt zo mooi, mooi. U bent een artiest. Waar hebt U dat geleerd?
Lang geleden in mijn land, mijn zogenoemd vaderland waar wij de Roma als nutteloze burgers werden weggepest. Ik heb vanaf de dag dat ik uit Hongarije wegvluchtte tot op de dag van de heropening van het Praatcafé De Zigeuner', mijn instrument niet meer aangeraakt. Het bleef weggeborgen met de andere herinneringen. Met naar de toekomst te kijken zou het verleden vervagen, dacht ik toen, het zou oplossen in het West Europese bad van welvaart. Dat was me nog aardig gelukt ook, tot de komst van Luljeta en de Slome.'
De jonge vrouw aarzelt, kijkt van mij weg, zegt: 'Mijnheer Maco, het is helemaal niet mijn bedoeling om u in verlegenheid te brengen. Mijn excuses hiervoor. Ik zou beter moeten weten. Mijn vader hier leeft ook nog van en met zijn herinneringen. Mooie, zegt hij, omdat hij de trieste liever vergeet, zegt hij. Het is toch zo, hé baba. Ik kijk in haar open gezicht; niet boos, eerder met een lege blik, een scherm opgetrokken om mijn achterliggende gedachten te verbergen. 'Ik zal nog iets spelen, iets vrolijk. Welkom in onze straat.' De meeslepende melodie wordt gedragen door diep gewortelde melancholie van ons eeuwenoude traditie.
De Slome. Veel tijd om zijn mislukte relatie te verwerken gunde de Slome zichzelf niet. Hij gooide het fotoalbum van de Yolandeperiode in de afvalcontainer op de hoek. Als een gewond dier werd de meeloper, ja-knikker, kwaadaardig onvoorspelbaar, onhandelbaa Hij, verloor zijn eigenwaarde en zijn vrienden.
De Slome aan de toog. Een dagelijks gegeven. Hij dronk vee. Te veel. Hij begon al thuis bij het wakker worden: jenever en bier. De ganse dag door, op straat, op café tot hij lazarus naar zijn kamer strompelde. Zijn vrijwilligerswerk in de volkskeuken verwaarloosde hij, de vrienden van het wijkcomité liet hij stikken. Allemaal haar schuld, zeurde hij tegen iedereen die hem hierover aansprak. Ik heb haar niets in de weg gelegd, denk ik. En toch, plots was ze weg. Verliefd op die gladjanus, die mooiprater met zijn boekskens-wijsheid.
Hij had haar betrapt. De frequentie van de repetities met de lokale toneelkring werd hoe langer hoe verdachter. Zijn Rommy was vier avonden per week uithuizig om te repeteren voor een rolletje van niets: ze speelde Leda, een barmeid in het oubollig stuk Leda de Zwaan van ene Dimitri Frenkel Frank.
Carlo, de regisseur kwam haar thuis ophalen en bracht haar s nachts na de repetitie plichtsbewust terug. Zo veroverde Carlo stukje bij beetje een plaats in het gezin van De Slome: mee-eten, samen teevee kijken, al eens een nachtje blijven slapen wegens te veel gezopen. En dan die fatale zondagmorgen.
De Slome was al vroeg weg. Met de Natuurvrienden braambessen plukken. Hij bleef in een prikkeldraad hangen en werd afgevoerd met een opengereten scheenbeen. Het eerste wat hij bij zijn thuiskomst zag was de sofa met de wippende blote kont van Carlo. Het kreunen uit de holte van de kussens onder hem was duidelijk herkenbaar: de orgastische eindspurt van zijn Rommy.
Einde verhaal.
Slome, oe zou beter naar ein andere frau kaiken. Moet jij niet gaan werken? Ze zoelen oe steun afpakken, probeerde Luljeta. Niet zozeer uit bezorgdheid maar om van hem af te komen.
Kan mij wat schelen, mompelde de zatlap. Met een doorweekt viltje trok hij lijnen in een plas verschaald bier, gooide het vieze kartonnetje onder een tafel en trachtte recht te komen. Ik moet pissen. De koppige jonge jenever duwde op zijn blaas. Onvast op zijn benen wankelde hij richting WC. Verdomme, zijn tong sloeg dubbel.
Luljeta stond in de deuropening, keek vrank toe. Ge zou bieter nor hoïss gaan, een bieke slapen.
Ze lachte om zijn dronken onhandigheid.
Met een sterke straal urineerde hij half in, half naast de porseleinen bak. Luljeta lachte niet meer. De Slome ging tegen haar aan hangen. Kwijl druipte uit zijn stinkende bek. Zij voelde zijn geslacht tegen haar buik. Vol walging duwde ze hem van zich af. Hij ging door de knieën, wankelde, viel in slow motion met zijn zatte kop tegen het wit porselein en bleef liggen..
Fagment 3 uit Praatkroeg De Zigeuner
(Een kort verhaal uit de bundel: In de schaduw van de Ankou.)
Zou kunnen. Er werd wel gegrapt. Ze noemden haar een klandestiene Balkanhoer, één die zich al liggende staande houdt. Niet verkeerd bedoeld. Bijlange niet. De zeldzaam geworden niet moslims van onze wijk kwamen wat graag een klapke doen met die schone madam van achter de toog. Jouw volk kwam er niet. Jullie Allah en zijn profeet zouden dat niet goed vinden, dat respecteer ik. Toch spijtig. Toch? Het zijn hier allemaal zulke toffe peeën.' De man kijkt in de lege straat, trekt bijna ongemerkt zijn schouders op. 'Ik nie zien peeën.' 'Ik geef toe; ik zat ook vaak bij Luljeta,' zeg ik om zomaar iets te vertellen. 'Altijd met mijn accordeon op dezelfde stoel, vlakbij het raam, goed zichtbaar voor de passanten en ik kon alles goed in het oog houden. Ik kan u verzekeren, er ging geen dag voorbij zonder één of ander voorval om over te roddelen. Wat heeft een mens met een klein pensioen nog anders. Ik zeg altijd, armoede en miserie brengt de mensen terug dichter bij elkaar. We kunnen mekaar niet missen. Al was het maar om een beetje naar de andere te luisteren.
Zo is dat. Ikke moet nu weg. Anders geen Toerks brood tegen zaterdag.
Nu ik eraan denk. Hebt gij de vorige bakker gekend? De Slome werd hij genoemd. Een trage rustige ziel met een furie van een vrouw: Yolande. Zij maar koketteren achter de toonbank terwijl hij zich nacht en dag uitsloofde tussen de kneedmachine en de bakkersoven. En van het één kwam het ander. Ze kwam niet aan haar trekken.
Wat wil gij daar mee zeggen?
Dat het koud bleef tussen de lakens. Ha, ik begrijp. Hier mensen zeggen, hij slappe lul.
Zoiets ja. Enfin, ze trok er vandoor met een mooiprater. Het spel ging failliet. Dat moet ik u niet vertellen. Dat weet jij natuurlijk beter dan ik, niet?
Weet niet. Ikke heb van bank gekoopt.
Al die herinneringen, al die beelden tuimelen over en door elkaar. Het is alsof voor mij de Zigeuner uit zijn as herrijst.
Een jonge vrouw komt aan gefietst. Is onze pa al aan de klap geraakt? spot ze. Daar is hij goed in. Ze legt haar hand op de schouder van mijn nieuwe kennis. Gelukkig is hij de bakker en ik de verkoopster, plaagt ze, met al zijn getater zouden we niet al te veel klanten kunnen bedienen, hé pa. Het meisje kijkt me vrank recht in de ogen. Yasmin, zegt ze, en mijn vader heet Kamal. Kamal den bakker. Speel eens een melodie voor ons, mijnheer hoe is uw naam?'
Maco, Maco Kovacs
Wil mijnheer Maco iets voor ons spelen? Om ons te verwelkomen. Alstublieft
Zigeunerklanken zeg ik, ga op mijn kruk zitten, sluit mijn ogen en speel. De smalle straat wordt voor even de Puszta, een eindeloze grasvlakte met onbelemmerde vergezichten.
Het applaus van Yasmin brengt me terug op mijn stuk trottoir met zicht op de uitgebrande ruïne van het Praatcafé De Zigeuner, eens mijn tweede thuis.
Een echte woning heb ik niet, nooit de behoefte gehad. Dat zal wel iets met mijn zwerversbloed te maken hebben. Een halve eeuw geleden, bij mijn aankomst in België vond ik een verlaten, vervallen achterhuis. Op de binnenkoer: een uitgerafelde van kleur verschoten parasol en een kleine serre met gezonde, plukrijpe cannabisplantjes. Een voorteken
Nieuwsgierig beklom ik de drie scheefgezakte arduinen treden en de steile houten trap naar de eerste verdieping. Achter een verfloze deur trof ik een kamertje van drie meter bij drie. Mijn besluit was genomen: kraken en hier intrekken. Ik verwijderde de spinnenwebben en verdroogde insectenkarkassen, schrobde de plankenvloer, lapte de twee smalle ramen, schilderde alles Latexwit en zeulde een sjofel bed uit de Kringloop winkel naar boven. Tegen de ochtend fantaseerde ik me een zachte begripvolle vrouw in mijn armen en viel in een diepe slaap.
Dat was in een ver verleden. Er passeerden wel een paar lieve dames, maar toch verkoos ik de zalige rust van de eenzaamheid, tot de komst van Luljeta. Mocht die zielige Slome de boel niet hebben verziekt, ja mocht dit, mocht dat Maar zo werkt dat niet en zeker niet voor ons.
Fagment 2 uit Praatkroeg De Zigeuner
(Een kort verhaal uit de bundel: In de schaduw van de Ankou.)
Zegt het u niets? Nee? Die bruine kroeg. Je moet ze hebben gekend want zo jong ben jij nu ook weer niet. Toch zeker vijftig jaar, schat ik.
Twieënnvijftig. Volgende week, zegt hij met een vreemd accent.
Turk?
Ja, Toerk knikt hij.
Moslim? Geen alcohol? Daarom heb je die kroeg, die Satans tempel niet gekend, plaag ik hem. Nee, gien alcohol. Liever moentthee met heel veel suiker of een fris glas Ayran
Een glas wat?
Ayran, een youghourtdrank, typisch Toerks. Hij kijkt van mij weg, over mijn schouder naar de gesloten luiken van de bakkerij.
Ik kom uit Breda. Ben bakker. Kom hier brood en koeken bakken. Bakkerij overgenomen. Vanaf zaterdag alle dagen lekker vers Toerks brood. Uit Breda? Gij komt dus uit Nederland? Daarom dus. Een Hollandse Turk.
De vreemdeling negeert wat ik net zei. Ikke ga ook één klein terras zetten, zegt hij en ik voel zijn enthousiasme. Goed In de zomer. Allemaal buiten voor de bakkerij zitten, thee en Ayran drinken, koeken eten, baklava en vooral veel peinzen en praten. Dat wij doen in Istanbul. Hij zwijgt, glimlacht. Zijn mond glimlacht, zijn ogen staan triest. Ikke was nog klein in Istanbul. Istanbul niet goed zei mijn vader, niet goed voor ons. Wij Koerden, geen werk, altijd arm. Daarom, dag Istanbul recht naar België, Antwerpen. Veel Koerden hier. Jaja, dat verhaal kennen we. Enfin succes. Maar dat terras zetten? Niets geen terras. Dat is verboden. Het voetpad is te smal, de straat ook.
Dan deur openzetten. Brood en koeken lekker ruiken. Klanten lokken, zegt hij met een vette knipoog. Goed idee. Dat deed Luljeta ook. Niet met broodgeur maar met muziek, haar muziek. In de zomer waaide er zigeunerklanken door de openstaande deur van De Zigeuner Altijd zigeunerklanken. Binnen in het café was het gezellig. Getemperd licht. Laag boven de tafels een paar lampen en overal in alle hoeken en kanten, op rekjes en schabben, een onwaarschijnlijke collectie prularia. Het resultaat van jarenlang rommelmarkten afschuimen. Alles is hier stoffig en versleten, zei mijn vriendin. Eerder karaktervol en doorleefd noemde ik het. Het had iets, iets tijdloos authentiek. En dan, achter de tapkraan: die Luljeta, een jonge vrouw: donker type, lang zwart haar, reeënogen, geprononceerde volle lippen en Ik maak het gebaar van een weelderige boezem. Hij lacht, een beetje verlegen. Ze kwam uit Albanië, zeg ik, Helemaal alleen. Geen vent, geen kind. Dat is wat ze vertelde. Waarschijnlijk in de hoop dat er één of andere eenzame ziel zou toehappen en haar een tijdje gratis onderdak verschaffen; af en toe een etentje, een geschenk, enzovoort. Jaja, zij had alles in huis om dat ruimschoots te compenseren, die Luljeta. Luljeta, zo liet ze zich noemen.
Mijn offisjeile Albaniese naam is voor joelie te moeilijk om oït te spreiken, zei ze. Een leugen om zichzelf te beschermen maar wij geloofden haar graag, gezien euh '
Er schitteren lichtjes in mijn Turkse toehoorder zijn donkere ogen. Jij bedoelen: grote borsten. Zij mooi was? Stout meisje? Veel mannen?
Fagment 1 uit Praatkroeg De Zigeuner
(Een kort verhaal uit de bundel: In de schaduw van de Ankou.)
Een vierkante meter van het voetpad aan de zonzijde van onze straat is mijn domein. Alhoewel, zonzijde. Alleen tijdens de zomermaanden en dan nog op het middaguur is er een streep zon tot op de plavuizen. De trapgevels van de hoge smalle huizen aan de overzijde zijn de geklasseerde spelbrekers. Ik zit op mijn kruk, mijn tapijtje en de blikken kroes met enkele lok-eurocenten tussen mijn benen. De bordkartonnen kist met mijn accordeon ligt open naast me. Het wordt een positieve dag, ik voel zo iets aan, ik vergis me zelden. t Heeft iets te maken met het licht, het zonlicht, nu nog diffuus door de ochtendnevel. Ik luister naar het kwetteren van de mussen op de rand van de dakgoten. Al jaren zijn zij mijn boodschappers van het hogere, het ongrijpbare, het onverklaarbare. Een mens zoals ik heeft zo iets nodig want met God heb ik een nogal moeilijke relatie. Leven in een wereld zonder mysterie kan ik niet, wil ik niet kunnen omdat ik niet wil worden zoals die leeghoofdige materialisten, die ontevreden stukken chagrijn in wiens ogen de anderen het altijd beter hebben dan zijzelf. Nee, geef mij dan maar die onzekerheden, dat blijven zoeken, met de geruststellende zekerheid dat de dood de ultieme antwoorden zal voorafgaan en hèt weten niet voor de mens is weggelegd. Het accordeon zucht op een klagende toon omdat ik het vrij onhandig uit de kist zeul; een mineur akkoord: mi- bemol, een samenspel van noten die het grote menselijke verdriet in zich dragen, niet breed bombastisch, eerder klein intimistisch, een vluchtige traan zonder snik, een krop in de keel zonder schreeuw.
De nevel verdampt. Op de natte kasseien weerspiegelt de zwartgeblakerde ruïne van praatcafé de Zigeuner. Ik staar er naar. Mijn vingers beroeren het accordeon, glijden over de toetsen zonder ze echt te raken. Een melodie dringt zich op, neemt bezit van mij. Ik tover Hongaarse steppeklanken in onze smalle straat. Een eerste vingeroefening. Straks het echte werk voor de autocartoeristen die in horden het historisch centrum van de grootstad komen bezoeken, ook onze wijk: niet groot maar een multicultureel eiland in een uit zijn voegen groeiende grootstad. Een must voor de dagjesmensen. Al was het maar om zich beter te voelen nadat ze enkele eurocenten in mijn bakje hebben geworpen. De goede daad van de dag.
Hier bij ons kent men zijn buren nog, bij ons wordt aan de voordeur geleefd. Meningsverschillen praat men op de stoep uit, meestal luidruchtig, in de hoop medestanders te vinden tussen de toevallige voorbijgangers.
Met mijn ogen gesloten reciteer ik parlando een Roma tekst van Menyhert Lakatos. Zelfs na vijftig jaar Belg zijn steekt de heimwee nog altijd zijn kop op.
Plots staat hij voor me. Ik voel zijn aanwezigheid, kijk hem aan, speel enkele slotakkoorden. Hij schuifelt voorzichtig dichterbij, murmelt: dag miennier. Gij schoon muziek maken. Moeziekant? Waar gij dat hebt geleerd?
Het is er niet meer, zeg ik verstrooid. Het café, bedoel ik. Met een lichte hoofdbeweging in de richting van de ruïne vestig ik zijn aandacht op het half verbrande uithangbord, praat- en muziekcafé De Zigeuner.
Hij kijkt me verwonderd aan. Wat gij bedoelen?
De relatie met Chantal was heftig maar voorspelbaar kort.
(Chantal: met een schreeuwerige vrouwenstem - plat Hollands accent)
Karakterloze mislukkeling, riep ze in de zoveelste dronken-furie-bui. Je kon het horen tot op het eind van de straat. Salonhippie met jouw dure woorden. Arme luis. Je bent gatverdamme niet eens in staat om mij een beetje comfort en een kadootje te geven. Krenterige pieneut die je bent...
Chantal, hou ermee op, probeerde ik voorzichtig.
Schaamteloos ging ze door, deed niet eens de moeite om het raam van ons tweekamer appartementje te sluiten. Een zagenvent zonder ruggengraat met verwijfde trekjes dat ben je! Eens gelanceerd gooide mijn Chantal alle remmen los. Een sentimentele softie, schreeuwde ze. Lullen over stomende seks dat kan je wel, maar eens in bed komt het lulletje met een belachelijke stuiptrekking te vroeg klaar. Chantal, ik
Mijn lievelingsvaas, een geschenk van mamaatje, miste op een haar na mijn hoofd, sloeg te pletter tegen de slaapkamerdeur.
-De sofa,- dacht ik, -weggedoken achter de sofa ben ik veilig.-
Mamaatje had me verwittigd, maar ik, de verliefde zoon Odilon, had geen oor naar haar goede raad. Om haar argumenten kracht bij te zetten zei ze: Zolang je bij die gemene slet blijft, kom je er niet meer in, hebt ge dat begrepen.
Nu ik er over nadenk; niet zozeer het plat accent van mijn Hollandse verovering, maar eerder haar onbeschofte ongeremdheid hadden mamaatje doen steigeren. Dat mijn hete furie na een zondagsbezoek wijdbeens op zijn mannekens in mamaatjes voortuin had staan pissen en daarbij in haar blote kont arrogant schunnige opmerkingen had gemaakt tegen de voorbij wandelende buren was de druppel, eerder de stroelende straal, die de spreekwoordelijke emmer had doen overlopen.
Jouw mamaatje is een achterlijke trut, fulmineerde mijn geliefde en klokte het laatste restant van de in de vlucht mee gegraaide fles Portwijn naar binnen.
Het ging van kwaad naar erger tot op de dag van de definitieve breuk.
Met een zandroos van op het dressoir in aanslag kwam ze zwijmelend naar de sofa toe. Ze bedacht zich net op tijd maar hield het dodelijk wapen in haar hand. Ik kromp ineen. Ze stormde me voorbij, rende naar beneden, brak halfweg de trap een hak. Een doffe slag, een gil en een reeks vloeken. Ze gleed op haar Hollandse kont hotsend en botsend de treden af en strompelde de deur uit. De schop die een onfortuinlijke zwerfhond tegen zijn voortplantingsorganen kreeg zou het beest niet licht vergeten. Het rende erbarmelijk jankend met de staart tussen de poten over de kasseien. Uit mijn zicht rotbeest of ik schop jouw kloten tot in jouw strot. Ze keek me verwildert aan. Als je het waagt mij tegen te houden gaan die van jou dezelfde weg op. Ik heb er genoeg van! galmde het in de stille straat.
De onderburen uit de kelderverdieping van het pand ernaast gluurden tussen de gordijnen naar buiten, zagen mijn Chantal een beetje onvast op de benen de straat oversteken. Ook ik keek haar na, op een veilige afstand, vanwege de zandroos. Ik zag haar recht in de armen van ene Ronny lopen. Een populaire macho uit de naburige wijk kuste haar, lang, hevig. De hufter stak achter haar rug zijn middelvinger op in mijn richting. In een blitse terreinwagen scheurde het stel weg. Gierende banden, huilende motor.
Kom dat tegen. dacht ik, zou dat al lang bezig zijn? Een mens verschiet van niets meer.
Een monoloog geschreven en op de scène gebracht door mezelf.
Seks in de 7-ties.
Odilon Muys is een oudere man, een geboren loser.
Op zijn zeventigste verjaardag beslist hij voor eens en voor altijd te breken met zijn sullig bestaan.
Hij doet dit op een wel vrij spectaculaire wijze: hij gaat langs de theaters en culturele centra in Vlaanderen om zijn hypocriet verborgen en verzwegen seksleven uit de hippiejaren uit te bazuinen. Een pikant, humorvol, soms hilarische voorstelling met mij in de rol van Odilon Muys.
fragment 1
De zeventigjarige Odilon staat in een belachelijke hippie outfit op de scene; hij wordt opgebeld.
Germaine? Jij? Wat is hier de bedoeling van? (pauze) Ha! Zomaar.(pauze) Nee, we hebben mekaar niets meer te vertellen. Laat me met rust. Ik ben druk bezig. Eindelijk na al die jaren heb ik mijn moed samengeraapt om mijn altijd verzwegen relaties en seksuele esbattementen van voor jouw komst, uit de doeken te doen. (pauze O.M. staat recht front publiek, iets meer Jardin)
Ja Germaine, het is zover: den ouden staat voor een publiek. (pauze) Den ouden. Germaine, Jouw woorden, den ouden al jaren de dooddoener om mij de mond te snoeren, mij te doen zwijgen. Maar mis poes.
(O.M. ijsbeert van Jardin naar Cour en terug, enz. en eindigt bij de tafel).
Je zou me moeten zien staan Germaine en vooral mij horen vertellen: mijn eigen ervaringen, breed uitgesmeerd voor mijn toehoorders. (pauze) In ieder geval boeiender dan jouw Dag Allemaal en Story boekskenspraat over de bed perikelen van de eendaags beevees. Nee, nee ik vertel over mijn eigen ervaringen. (pauze) Wat? (pauze) Jawel: schaamteloos. (pauze) Waarom ik dat doe? Jouw liefde bleek niet bestand tegen die tien jaren leeftijdsverschil tussen ons. Ik voelde het aankomen: het: de voor het hypocriete fatsoen uitgestelde scheiding. (pauze) Spijt? Ik spijt? Jij ging er vandoor en jouw vertrek opent voor mij perspectieven. Ik geniet na meer dan dertig jaar sloef-bestaan geniet ik van mijn herwonnen vrijheid. Alles is nu anders. Anders! (pauze) Belachelijk maken. Mij belachelijk aan het maken?... Dag Germaine
(O.M. legt kwaad de gsm op tafel, aarzelt, neemt de handspiegel om zich te bekijken. Aarzelt)
Belachelijk, misschien wel.
(Neemt donkere bril, haarband, halskralen en polsversiering weg. Zet zijn gewone bril op zijn neus.
Praat tegen het publiek)
Maar toch is alles anders. Neem nu bijvoorbeeld: mijn ochtendplas, een relatielange ergernis want het moest zittend om niet naast de pot te pissen. (grinnikt.) Naast de pot pissen Voor haar een uitspraak die letterlijk bedoelt wat er staat, naast de pot pissen; hoewel dat zinnetje ook een pittigere connotatie heeft. Maar ja, wat heeft een ijskonijn zoals zij daar nu aan. k Hoor het haar nog zeggen: seks, al die vieze toestanden, laag bij de grond gedrag, primitieve instincten, verfoeilijk.
Een potje heerlijk neuken, is dat primitief? Verfoeilijk?
Soit, dat is verleden tijd.
Ik ben nu vrij, ik mag nu eindelijk pissen zoals een echte vent: niet zittend maar staande. Benen lichtjes gespreid, beetje door de knieën zakken, kont vooruit, holle rug, instrument, het schrompelding zoals zij het de laatste tijd smalend noemde, stevig tussen duim en wijsvinger en Eindelijk, na al die jaren van frustrerend stilzwijgen, kan ik de moed opbrengen om te praten over die dingen.
(Van Jardin langzaam naar Cour)
Dames, het mag u een troost zijn ik wil hier niet de zoveelste klaagzang aanheffen. Dat gelamenteer laat ik over aan anderen aan de machos. Ook zij lieten hun verstand vertroebelen door die femmes fatales, die valse verleidster die hen traag wimper wuivend op een subtiele wijze om de vinger draaiden. Liefde en passie voor altijd de zoete leugen die wij mannen wat graag aanvaarden omdat ze door zinnelijk getuite vrouwenlippen worden gefluisterd.
Alhoewel! Lieve dames, volgens evolutiepsychologen à la Dirk Draulants is bij het zwakke geslacht, na zowat drie, vier jaar de grote liefde voorbij? De eerste ergernis sluipt naar binnen om zich comfortabel als uw bondgenoot in uw relatie te installeren. Dat is wat de Draulantsen anno 2015 ons doen geloven. Het spel wordt subtiel gespeeld. Zo van: 'Schat, ik denk dat gij uw tanden niet hebt gepoetst.' En dit gaat dan gepaard met een opgetrokken neus en een afgewend gezicht. Of iets anders: Ik weet wel dat ge moe bent, maar uw voeten wassen kan toch niet lang duren, hé lieverd.? Erger nog; het was haar verjaardag, manlief kocht een geschenk en 't vrouwtje reageert als volgt: 'Amaai dat is een mooi sieraad. Maar weet je zoetje, een vrouw kiest toch liever haar juwelen zelf. Maat 't is mooi hoor wat je me gaf... Enfin ...
De kunst van het kameleon zijn
Een thriller met een luguber randje en een plot om van te huiveren.
Het verhaal:
Commissaris Sam Todz, een uitgebluste, cynische misantroop bijt zich vast in de dubbele moordzaak de diligence. Zijn onderzoek zit muurvast. Er vallen meer slachtoffers. Het verhaal komt in een stroomversnelling. We volgen de speurder tijdens zijn onderzoek in de horecawereld, het hardrock-milieu. We vergezellen een verdachte in een parenclub, brengen een bezoek aan een rolstoelhoer, verzeilen in het circus, belanden aan de oever van het Hongaarse Balatonmeer. Zal Sam Todz klaarheid krijgen in het onontwarbaar kluwen? Zal hij het moorden kunnen stoppen of wordt de jager zelf wild?
De schrijver:
Piet Borms is geboren in het Waasland op het einde van de Tweede Wereldoorlog. Meer dan veertig jaar was hij actief in de reiswereld. De schrijver ruilde het hectische Vlaanderen in voor de rust van een onooglijk gehucht in de Belgische Ardense heuvels. In zijn schrijversnest speelt Piet tijdens de zomermaanden straattheater en staat er op de planken met een Halloween monoloog. Ik ben geen auteur, zegt hij, maar een verhalenverteller. Dat is hij ook: boeiend, meeslepend, beklijvend.
Te bestellen bij Piet Borms.
piet.borms@telenet.be
De kunst van het kameleon zijn (psycho-thriller)
ISBN 978 94 022 0797 2
Paperback 217 blz.
18,00 (verzendingskosten inbegrepen)