Dit is een bizar verhaal. Ik dacht eerst dat het mij niet toekwam dit wereldkundig te maken, maar het is sterker dan mezelf...
Het gebeurde een dag of vijf geleden en de plaats van het gebeuren is een eenzaam treincoupé, tussen Kortrijk en Gent. Ik zat aan het venster en recht tegenover mij zat een
oude man zijn krant te lezen. Hij had, net als ik, zijn coronamasker op, ofschoon we beiden ongetwijfeld enkele weken geleden reeds gevaccineerd waren en het wederzijds besmettingsgevaar vrijwel nihil was. Met een zucht die
méér dan droefheid uitstraalde legde hij plots zijn krant naast zich neer, legde zijn masker af en snoot zijn neus. Zonder masker leek hij nóg ouder. Er rolde een traan over zijn wang. Hij veegde ze af
met zijn zakdoek, zette zijn masker weer op, keek mij aan met een ín-droevige blik en vroeg met een bevende stem:
- Ook naar Gent?
- Ja, zei ik.
- Ik ben alleen op de wereld, zei hij.
Ik zweeg en na een poos ging hij verder:
- Vier dagen geleden is zij gestorven... en dat verneem ik nú pas.
Hij nam zijn krant weer op en toonde mij de overlijdensberichten: Ettie Bilemont, overleden op 12 april 2021.
- Is zij uw vrouw geweest? vroeg ik.
Hij zweeg.
- Of uw zuster?
En na een poos:
- Geen van beide, maar wel de enige persoon die ik ooit heb liefgehad. In juli zal het drieënzestig jaar geleden zijn dat ik haar voor het laatst gezien heb. We hadden zes jaar
in dezelfde klas gezeten, zes jaar middelbaar onderwijs. Ik was smoorverliefd op haar vanaf de eerste dag. Ze was de beste leerling van de klas. Ik was één van de zwaksten, ofschoon ik mijn best deed, om geen
jaar te moeten overslaan en alzo in een lagere klas terecht te komen, een klas zonder Ettie. Pas in het laatste jaar, tijdens een schoolfeest durfde ik bekennen dat ik verliefd was op haar. Ze beantwoordde mijn liefdesverklaring
met een minachtend lachje. Ik maakte mezelf wijs dat het aanstellerij was van harentwege. En op ´t einde van ´t jaar heb ik haar nogmaals mijn liefde verklaard... op de trein. We zaten aan het venster tegenover elkaar,
zoals u en ik. En ook toen zat er verder niemand in het coupé en ik heb haar gekust, op haar wang. Ze liet het gebeuren, zonder meer. Twee dagen later heb ik een vurige liefdesbrief geschreven voor haar en ik heb die
brief heimelijk in haar boekentas gestopt in een gesloten omslag. In die brief was sprake van eeuwige trouw. Op de envelop had ik twee hartjes getekend met onze namen en een pijltje dat dwars door de twee hartjes ging. De
allerlaatste dag van dat laatste schooljaar, de dag van de prijsuitdeling, gaf ze mij de enveloppe terug... ongeopend! Nachten na elkaar heb ik om haar geschreid, mijn Ettie, en nooit heb ik haar nog teruggezien, sinds die
vreselijke laatste dag. En toch ben ik haar trouw gebleven, nooit heb ik mijn hart voor een ander opengesteld, ik zweer het u. En nu ben ik haar kwijt, voorgoed, ik heb niemand meer...
Hij keek mij aan, zijn ogen waren rood en er welden weer tranen op.
- Wat gij vertelt ontroert mij, zei ik. Ik begrijp uw verdriet.
En ik dacht bij mijzelf dat het ook mij niet onberoerd zou laten als ik in de krant het overlijdensbericht zou lezen van Nelly Depaepe, of Cecile Sadones, of Liesje Gijsels, of Arlette
Vanlooveren, of Agnes Deprins of Betty de Borchgrave of dat meisje uit de Gilles Desutterstraat wier naam mij nu even niet te binnen schiet.
- Ik heb die brief nog steeds in mijn bezit, zei de oude man. Hij is nog steeds ongeopend. Overmorgen is de begrafenis. Ik zal er heen gaan. Mét de brief. Ze zal hem nu niet
kunnen weigeren...
De oude man en ik zijn van ´t zelfde jaar. Ik een paar maanden ouder, zo oud als Ettie...
|