Laat ik deze uiteenzetting beginnen met een niet-echt-gebeurd
verhaal. Een mop eigenlijk, een onwaar verhaal. Voor zover ik mij kan
herinneren is het nog maar de tweede keer in zon acht jaar schrijvelarij dat
ik mij aan iets dergelijks bezondig. En ik zou het niet doen als ik er niet van
overtuigd was dat het eigenlijk gaat over een situatie die uit het leven
gegrepen is
Ziehier:
Ursin stond op het punt
om het tijdelijke met het eeuwige te verwisselen. Zijn vrouw Martha zat bij
zijn sterfbed, zijn hand in de hare.
- Martha, sprak Ursin
met zwakke stem, nu ik u verlaten moet, geef mij antwoord op een vraag die mij
reeds lang bezig houdt en die ik u al veel eerder had willen stellen. Wij
hebben samen een mooi stel kinderen voortgebracht: vier knappe dochters met
donker haar en bruine ogen, en dan
onze Romain, met zijn flaporen, zijn groene
ogen en zijn vuurrode haardos. Zeg mij nu eerlijk Martha, die jongen, is die
van mij.
- Romain is van u, zei
Martha, en er klonk geen aarzeling in haar stem.
- Durft ge dat zweren?
Zweer het, Martha, zodat ik met een gerust gemoed en in vrede kan sterven.
Ingetogen, bijna
godvruchtig, stak Martha wijs- en middenvinger van haar rechter hand omhoog:
- Ik zweer het
Er verscheen een
ontspannen glimlach op het gezicht van Ursin, zijn hoofd draaide weg naar één
kant en het leek erop dat hij de geest gaf.
-
maar, voegde Martha
er nog aan toe, de vier meisjes zijn van notaris Depalmenare, bij wie ik al die
jaren gewerkt heb.
Dat laatste heeft Ursin
ongetwijfeld niet meer gehoord. Hij was dood.
Stel dat dit een waar gebeurd verhaal was, hadden de dochters
van Martha en Ursin dan, middels een DNA-test, aanspraak kunnen maken op de
erfenis van notaris Depalmenare? De vraag is minder zinloos dan ze klinkt, want
in een Zuidwestvlaams dorp woonde jaren geleden een steenrijke baron omdat
die écht bestaan heeft noem ik hem Touternitou, niet zijn echte naam van wie
iedereen in de streek wist dat er in het dorp minstens een half dozijn
kinderen rondliepen die door hem buitenechtelijk waren verwekt. Hadden die
kinderen aan de hand van een DNA-test, gesteld dat die toen reeds had bestaan,
aanspraak kunnen maken op een deel van de onmetelijke erfenis van baron Touternitou? De vraag komt bij mij
op omdat ik zopas in de krant het verhaal lees van Delphine Boël die via een
DNA-test wil bewijzen dat koning Albert wel degelijk haar biologische vader is.
Delphine is weliswaar niet uit op de erfenis van de koning al zou dat
natuurlijk mooi meegenomen zijn maar eerder op erkenning en ook wel op een
vergoeding voor geleden schade. Doordat het enkele jaren geleden uitgelekt is
dat ze een bastaarddochter is van koning Albert, heeft ze zich niet kunnen
ontplooien als kunstenares en zit ze nu financieel aan de grond. Wie is immers
geneigd om veel geld neer te tellen voor een kunstwerk in papier maché of voor
de mémoires van een kind dat door de vader niet erkend wordt, een bastaardkind
dus?
We duimen voor Delphine. Moge recht geschieden.
|