Mijn nieuwste boek (Uit het schuim van de zee, 2011) behandelt de hele Griekse mythologie in 136 verhalen (408 pag.) en 18 originele tekeningen. Het is nu reeds aan zijn derde druk toe. Het boek is te bestellen via mail (kvansteenbrugge@gmail.com). Betaling na ontvangst (18,95 euro). Bij bestellingen vóór 1 mei dienen geen verzendkosten betaald te worden.
FLAUW EN PUBERAAL, MAAR GOED BEDOELD: dit soort verhaaltjes vindt u bij de vleet ('n 200-tal) op www.bloggen.be/kris .......... PICTAIKU'S (de allernieuwste kunstvorm) vindt u op www.bloggen.be/pictaiku
09-06-2015
De Gentse nachtzwaluw (Kunstroof, deel 13)
Het is
ontroerend hoe zeer sommigen meeleven met mijn groot verdriet: de gestolen
Apollo. Twee anonieme brieven zijn gekomen. Losgeld werd tot op heden niet
geëist. Tips zijn legio, maar de meeste zijn niet ernstig bedoeld, waardeloos.
Eén verdient nochtans, zo denk ik, mijn aandacht. Te weinig aandacht heb ik
geschonken aan de Gentse nachtzwaluw, waarvan sprake in de tweede brief. Een
geheim scenario, waarin elementen te vinden zijn die zouden moeten leiden tot
het vinden van de dader? Niet uitgesloten dat de dader van de hele zaak een
soort spel wil maken, een kat-en-muis-spel en tegelijk een detective-verhaal
waaruit aan t eind zal blijken dat hij de speurders, die ziende blind waren, herhaaldelijk de pap in de mond heeft gegeven.
De
nachtzwaluw dus: de Caprimulgus europaeus, ook geitenmelker genoemd. De vogel
is allesbehalve een zwaluw, net zo min als het zeepaardje een paardje is, of de
inktvis een vis, of het Guinees biggetje een biggetje Onze geitenmelker is
groter dan een zwaluw, heeft een eerder onaantrekkelijk grauw grijs-bruin verenkleed
en leeft hoofdzakelijk in de bossen. In tegenstelling tot het gezang van de
echte zwaluw (*) is het geluid dat
de nachtzwaluw maakt een soort gekras uitermate onaangenaam en het zou op
zijn minst zeer aanmatigend geweest zijn van zijnentwege om te doen alsof hij
mijn zangstem niet kon verdragen, met als gevolg dat hij het stadscentrum
vaarwel heeft gezegd. Iets aannemelijker zou zijn dat hij kan gedacht hebben:
er wordt hier al genoeg gekrast, ik ga er van door. Overigens vraag ik mij af
of de nachtzwaluw ooit het stadscentrum, dat door studenten werd bevolkt, heeft
bewoond, want het is, zoals reeds gezegd, een bosvogel. En er is meer: áls hij
al de stad heeft bewoond dan moet dat in de periode van mei tot september
geweest zijn want de rest van t jaar bracht hij door in warmere landen, en mei
tot september, das nu net de periode waarin mijn stem niet zal geschald hebben
in het Gentse.
Kortom, t is
enigszins bizar en anderzijds stemt het tot nadenken dat de anonieme
briefschrijver de nachtzwaluw hierbij betrekt. t Zal wel niets te betekenen
hebben maar de Franse naam is engoulevent en dat is tevens de naam van een
Franse wielrenner die we kennen van de wedstrijdreportages op TV.
En terwijl
het gerechtelijk onderzoek in verband met dé kunstroof van de éénentwintigste
eeuw traagzaam verder loopt en de speurders hun werk doen lijkt het er op dat
we verder van huis zijn dan enige tijd geleden. Moeten we het idee dat de politie
zelf achter de roof zit laten varen? Dan toch maar zoeken in het
studentenmilieu: ornitologie, criminologie, letterkunde, beeldende kunst ?
(*) De
zwaluw is wel degelijk een zangvogel. Sommigen denken ten onrechte dat de
zwaluw stom is. Zo ook de Oude Grieken. Zie het verhaal van Prokne en Philomela
op pag. 101/2 van mijn boek Uit het schuim van de zee (2011).
U nam deel aan de vierde editie van de Jotie THooft
Poëzieprijs. Mede dank zij uw deelname kunnen we opnieuw spreken van een
succesvolle wedstrijd met maar liefst 450 gedichten.
Met deze brief willen we u alvast van harte
uitnodigen op de prijsuitreiking van onze poëziewedstrijd op zaterdag 9 mei (enzovoort )
t
Was even schrikken toen ik deze uitnodiging in mijn brievenbus ontdekte. Zij
was wel degelijk aan mij gericht. En ik ben allesbehalve een dichter, laat
staan dat ik de ambitie zou hebben om een grote poëzieprijs in de wacht te
slepen. Twee mogelijkheden: of het Alzheimer-spook heeft reeds harder
toegeslagen dan ik kan vermoeden, of iemand heeft een gedicht in mijn naam opgestuurd.
En als het er al een van mij is: De roste muis misschien? Want dat is zowat
het enige gedicht dat ik ooit geschreven heb (wilt u dit gedicht lezen? surf dan
www.bloggen.be/pierpont/archief.php?ID=297317
en scroll naar beneden tot 27.03.2009), tenminste als ik de paar nieuwjaars- of
andere gelegenheidsversjes niet meereken. Aan mij is geen poëet verloren
gegaan, als u dat maar weet, beste lezer. Waarom het niet bekennen? Ik heb geen
verstand van poëzie en wat meer is ik hou er niet van, enkele rari nantes niet
te na gesproken. Het moge dan nog de edelste van alle literaire vormen zijn.
Vraag mij namen van bekende dichters of citaten uit hun werk: het kunnen er
hooguit een dozijn zijn. Toch maar een poging doen omdat u het vráágt natuurlijk:
Van
de Franse dichters schiet mij alleen Verlaine te binnen, van wie ik niet
meer dan twee verzen kan citeren:
Les sanglots longs des violons de lautomne
Blessent mon cur dune langueur monotone.
En ja, dan is er nog le poète Mistral ,
wiens werk mij totaal onbekend is maar wiens naam ik mij herinner uit de boeken
van mijn Franse lievelingsschrijver Alphonse Daudet.
Van de fameuze Engelse dichter Shakespeare
ken ik enkel de rede van Marcus Antonius bij het graf van Julius Caesar. Ik heb
die destijds van buiten moeten leren toen ik op school zat:
Friends, Romans, countrymen,
lend me your ears;
I come to bury Caesar,
not to praise him.
The evil that men do
lives after them;
The good is oft enterred
with their bones
Enzovoort, een ellenlange redevoering. Ik zou ze
nog steeds kunnen opdreunen, tot het einde.
Duitse dichters? Mijn kennis is beperkt tot
Goethe:
Über allen Gipfeln
Ist Ruh
In allen Wipfeln
Spürest du
Kaum ein Hauch
Die Vogelein schweigen im Walde
Warte nur, balde
Ruhest du auch.
En ons eigen taalgebied? Ik begin met Nederland.
Van Vondel en Cats ken ik enkel de puntdichtjes:
Vet smet (Cats)
Ik Tik (Vondel)
U Nu (Cats)
Herman Gorter ken ik wellicht doordat ik in Capelle
aan de IJssel, een randgemeente van Rotterdam, vier jaar gewoond heb aan de
Herman Gorterplaats. Van zijn hand:
Een nieuwe
lente en een nieuw geluid:
Ik wil dat
dit lied klinkt als het gefluit,
Dat ik vaak
hoorde voor een zomernacht,
In een oud
stadje langs de watergracht.
De meeste mensen kennen enkel het eerste vers van
dit gedicht. Ik ken er dus vier, zijnde de hele eerste strofe. Geen mens
evenwel die het gedicht in zijn geheel van buiten kan kennen. Er zijn namelijk
honderden strofen, een héél boekwerk.
En dan is er Komrij. Ik heb hem leren kennen door
een kennis van mij die naar Portugal is gaan wonen en daar de naaste buur is
geworden van de eveneens naar Portugal uitgeweken Komrij. Wat die man niet al
heeft gepubliceerd als dichter en poëzierecensent! Vele duizenden bladzijden,
ontzaglijk veel boeken. Het antiquariaat De Slegte bracht onlangs een hommage
aan deze dichter. In de brochure: niet minder dan 122 werken van de schrijver.
Het allereerste werk van de verzameling trok mijn aandacht: De lof der stront
van de Cadzandse auteur A. van Houte. Te duur voor de aankoop en vol
taalfouten. Overigens staat er al een fout in de titel: het moet zijn De lof
des stronts. Wat er ook van zij, dankzij Komrij ken ik er nog een Nederlandse dichter
bij.
De lof der Stront (de eerste 12 van 2400 verzen)
1
Van ouds hernam schier ieder dichter
Vrouw Venus, Bachus, Mars te baat
Apollo was hun geest verlichter
En Jupiter hun toeverlaat.
Stront voor die goden en godinnen
Ook zonder hen zij t werk verrigt
Zij gingen ook met Stront beginnen
Ik roem dus Stront in dit gedicht.
2
Het woordje Stront is uit de mode
Maar daarom juist staat het mij aan
Men heeft het overlang verboden.
Maar Stront zal daarom boven gaan.
Het woordje Stront wil zeer veel zeggen
t Is alles van een Slaaf of Heer.
Men kan dit ook van vorsten zeggen
Kortom de wereld is niets meer.
3
Een schrijver van geleerde boeken
Heeft niets dan Stront, toch in zijn begin
Zij die Antiequiteiten zoeken
Zij zoeken Stront, wat zou het zijn
De Vlaamse dichters, althans enkele, liggen mij nauwer aan het hart. In de eerste plaats is er Gezelle. Een stuk of twintig van zijn gedichten heb ik van buiten gekend en voorgedragen in de school, thuis voor een beperkt publiek, bij vrienden of in eenzaamheid op mijn studentenkot: Moederken, Den avond komt, Het schrijverken, Dien avond en die roze En wie in mijn ogen allerminst moest onderdoen voor Gezelle was René Declerq, wiens puiteken op zijn minst de vergelijking met Gezelles schrijverken kan doorstaan:
Geen kloef en kletst er in t krakende kruit
Of plompe, daar pletst er een puiteken uit
Van Declercq zijn ook de volgende verzen die bij mij op de allereerste plaats staan, qua Nederlandstalige poëzie:
Ik heb u nooit verloren
uit d ogen van mijn ziel,
mijn dorpke en mijn toren
en vaders zingend wiel.
Dat zingend wiel van vader,
het bracht met staag geruis
de rijken avond nader
en t bruine brood in huis.
Nog een Vlaamse dichter wiens naam mij niet onbekend is, maar wiens werk mijn petje te boven gaat: Paul van Ostaijen. En dan is er Alice Nahon, de enige dichteres in het gezelschap. In de lagere school in Kaster hing haar foto ingekaderd aan de muur, naast de bank waar ik zat. Een jonge vrouw met een melancholische blik in de ogen. Ze had een zwakke gezondheid en ze is jong gestorven. De liefde die ik voor Alice Nahon voelde moet platonisch geweest zijn. Ik was acht jaar oud en ze was toen al meer dan vijftien jaar overleden. In mijn schoolagenda had ik uit vrije wil de verzen geschreven:
t Is goed in t eigen hert te kijken
Nog even vóór het slapengaan,
Of ik van dageraad tot avond
Geen enkel hert heb zeer gedaan.
De juffrouw prees mij vanwege mijn liefde voor de poëzie. t Was liefde voor Alice. En dan dwarrelen er nog twee namen in mijn hoofd: Jacques Perk van wie ik niet meer weet of het een Nederlander dan wel een Vlaming was, en Deconinck wiens voornaam mij ontsnapt en die mij wellicht enkel bekend is omdat hij getrouwd was met Christine Emmerechts
En dan is er nog één: Jotie THooft. Tot vóór een paar weken wist ik enkel dat hij een dichter was, verslaafd aan drugs en op zeer jonge leeftijd overleden. Na enig grasduinen op t internet weet ik nu dat hij geboren en getogen is in Bevere, deelgemeente van Oudenaarde. Al heel vroeg bleek hij over bijzondere literaire gaven te beschikken. Op zijn veertiende schreef hij verzen die kenners met verstomming sloegen. Hoe het kwam dat hij toen al verslaafd was aan drugs, daarover zijn die kenners het blijkbaar niet eens zoals blijken zou op de dag van de uitreiking van de Jotie THooft poëzieprijs op 9 mei te Oudenaarde. Joties echte voornaam was Johan, maar in de streek van Oudenaarde worden mannelijke voornamen doorgaans gemodelleerd. Men neemt een deel van de naam meestal het laatste deel, maar in t geval van Jotie dus het voorste deel en men plakt er het achtervoegsel ie aan vast, soms met een verbindings- of welluidendheids-t, aldus: Dreetie voor André, Gustie voor August, Stavie voor Gustaaf, Maintie voor Germain, Berrie voor Albert of Robert, enzoverder Op zijn negentiende trouwde Jotie met de achttienjarige Ingrid Weverbergh, dochter van X Weverbergh, directeur van de uitgeverij Manteau. Datzelfde jaar werd bij Manteau zijn eerste dichtbundel (Sneeuwlandschap) uitgegeven, gevolgd door een tweede bundel (Junkieverdriet) het jaar daarop. Er zouden nog een half dozijn publicaties volgen, de meeste postuum. Jotie en Ingrid vormden een onwezenlijk mooi koppel: een Adonis en een engel zo lief. Maar het staat in de sterren geschreven dat mooie mensen niet lang leven, dat zij door de goden vroegtijdig uit het ondermaanse worden weggemaaid. Eénentwintig was hij toen hij dit aardse tranendal vaarwel zegde. Het huwelijk was het jaar tevoren reeds op de klippen gelopen.
De uitreiking van de prijzen van de Jotie THooft poëziewedstrijd greep plaats in de brandweerkazerne van de stad Oudenaarde. Er was veel volk en er werd volop bier geschonken. Er moest betaald worden met bierbonnetjes die aan een standje te koop waren. Ik was alleen, kende daar niemand, was niet zinnens om meer dan één pint te drinken en ook niet om onbekenden te trakteren. Daarom vroeg ik maar één bonnetje. Maar de bonnetjes waren enkel te koop à rato van tien stuks: kaarten met tien genummerde vakjes. Laat maar zitten, zei ik, tien consumpties is mij te veel. Waarop de man van het standje een heel slimme oplossing bedacht: hij gaf mij de kaart, schrapte negen nummertjes met een viltstift en liet mij betalen voor slechts één bonnetje...
Er was een podium, een presentator, een muzikale omlijsting en een paar dichters die de show probeerden te stelen door voor te lezen uit eigen werk. Er werd ook een panel gevormd dat bestond uit drie leden die Joti THooft gekend hadden. Over het uitzonderlijk talent van de piepjonge Jotie waren ze het roerend eens. Echter niet over de oorzaak van zijn drugverslaving. Dichter X beweerde dat het begonnen was toen Joti het medicijnkastje van zijn moeder had ontdekt en was gaan snoepen van de pijnstillers. Dichter Y had daar een andere mening over. Joti was met een meisje. Wat ruik jij lekker, zei Joti. Dat komt hierdoor, zei het meisje en ze haalde een poeder te voorschijn. Proberen? X en Y waren het op dat punt dus grondig oneens. Eerste incident. En de sfeer werd grimmiger toen dichter Z er op wees dat het een slimme zet was van Jotie om te trouwen met de dochter van de grote uitgever. Das eróver! riep iemand woedend vanuit de zaal. Maar u kunt toch niet ontkennen dat , verweerde dichter Z zich, maar de man herhaalde: das eróver! En dichter Z heeft dan maar zijn mond gehouden voor de rest van de avond.
En wat de bekroonde gedichten betreft Er waren twintig bekroonde gedichten voor de jeugdcategorieën tot twintig jaar: negentien meisjes, één jongen. Hier lijkt mij een belangrijke taak weggelegd voor het masculinisme: er is een grote emancipatorische weg af te leggen. Van de vierhonderdtachtig gedichten uit de categorie boven de twintig jaar werden er tien bekroond. Het mijne was er niet bij en dat was maar logisch ook. Hoe nietig is mijn roste muis tegenover het gedicht van de eerste laureaat:
Zinnelijk (Laurens Hoevenaren)
Als ik mijn ogen sluit, verschijnen hagedissen
alsof het slangen zijn op hoge pootjes.
Ik wil ze vangen met mijn pen,
maar ieder woord vervelt al ver
voor er een regel is.
Ze kruipen door mijn hoofd, bewonen
hoeken waar ik nimmer kwam. Niet durfde.
Maar als de hoeken handen worden,
en daarna boeien, gesels, prikkeldraad,
een kaars, in zoeklicht is veranderd,
dan branden woord en letters weg;
er is nog nooit betekenis geweest.
En dus sluit ik de ogen niet, maar zonder zin:
geen groter marteling dan eigen geest.
Schitterende poëzie, in de stijl van Jotie: Vlaamse neoromantiek. Zelfs als proza zou het niet te versmaden zijn. Lees maar:
Als ik mijn ogen sluit, verschijnen hagedissen alsof het slangen zijn op hoge pootjes. Ik wil ze vangen met mijn pen, maar ieder woord vervelt al ver voor er een regel is. Ze kruipen door mijn hoofd, bewonen hoeken waar ik nimmer kwam. Niet durfde. Maar als de hoeken handen worden, en daarna boeien, gesels, prikkeldraad, een kaars, in zoeklicht is veranderd, dan branden woord en letters weg; er is nog nooit betekenis geweest. En dus sluit ik de ogen niet, maar zonder zin: geen groter marteling dan eigen geest.
Geconfronteerd met dit goddelijk stukje literatuur sluit ik mijn ogen wél en beschaamd buig ik het hoofd vanwege mijn stuntelige roste muis. Bij leven en welzijn en als ik even weer op adem kom, wijd ik in een volgend artikeltje aandacht aan de Vlaamse neoromantiek van Jotie THooft en van Laurens Hoevenaren, die, als ik mij niet vergis een Nederlander is.
Ik moet bekennen dat het onderzoek naar de
Apollo-diefstal even in het slop zit. Van de kant van de gerechtelijke
instanties geen nieuws. De ontleding van de tweede anonieme brief leidt evenwel
tot enkele misschien voorbarige?
conclusies.
Ten eerste dient opgemerkt dat de tekst niet
vlekkeloos is:
- de je, gij en U worden door elkaar gebruikt;
de je-vorm die Apollo in het eerste gedeelte in de mond gelegd wordt is
begrijpelijk; dat het Ghentsche gevolg de meer respectvolle U-vorm (met hoofdletter)
in het tweede deel hanteert is evenzeer begrijpelijk, maar de omschakeling van
je, alover gij naar U en Uw is op zijn minst een merkwaardige
stijlfiguur;
- aan zag (op de vierde regel) dient in één woord
geschreven te worden en is dus een fout, zonder meer.
De voorlaatste zin Nie pleuje (geldt niet voor dezen
brief) kan tot interessante gevolgtrekkingen leiden, al dient natuurlijk
steeds de nodige voorzichtigheid aan de dag gelegd te worden:
- Nie pleuje is een uitdrukking die vaak gebruikt
wordt in kringen van de Gentse politie, zo leert ons onderzoek; het betekent
niet plooien, met andere worden zet je schrap;
- geldt niet voor dezen brief is als grap bedoeld,
zij het een flauwe; dezen is een correcte accusatief, dewelke evenwel na de
tweede wereldoorlog in onbruik is geraakt; zou dat kunnen wijzen naar een
bejaarde dader?
Moeten we uit dit alles concluderen dat de dader niet
langer in studentenkringen dient gezocht te worden, doch eerder bij de Gentse
flikken? Een overjaarse flik die revanche wil nemen voor het feit dat hij een
dikke halve eeuw geleden, toen ikzelf op de barricades stond, meerdere malen
door de Gentse student voor schut werd gezet? Het zou voorbarig zijn, maar we
mogen die mogelijkheid alvast niet helemaal uitsluiten.
Dat de dader op de hoogte is van mijn totaal gebrek
aan zangtalent zet aan tot denken: in studentenkringen heb ik te allen tijde
getracht dit schandalig euvel verborgen te houden
En mijn verminderde strijdvaardigheid zal natuurlijk
wijzen op het feit dat ik naar de laatste twee Gravensteenfeesten mijn kat heb
gestuurd: dát is iets wat de student weten kan.
En tenslotte In de brief wordt gesuggereerd dat
ik ooit zelf het beeld zou gestolen hebben of althans de heler ervan zou zijn. Het
grieft mij zeer.
Als u denkt,
beste lezer, dat er een onoverzichtelijke massa reacties binnengekomen is op
mijn verhaal over de verdeling van de cirkel in vijf gelijke delen (m.a.w. de
meetkundige constructie van een regelmatige vijfhoek), dan hebt u het verkeerd
voor. Eén enkele reactie slechts Maar één die kan tellen! Van niemand minder
dan de geleerde filosoof-mathematicus 0. van Togenbirger. Voluit: professor
Omsk van Togenbirger de Waelekens. Hoelang is het nu geleden dat ik met deze
hooggeleerde man kennis gemaakt heb, te zijnen huize? Hij was toen niet in zijn
gewone doen, zo herinner ik mij. Vanwege een hevige aanval van tandpijn. Of was
het hoofpijn? Migraine of trigeminusneuralgie? Zijn bejaarde moeder leefde nog
en ik weet nog goed dat ik toen een allerhartelijkst gesprek met haar heb
gehad. t Zal een jaar of vijf geleden zijn, als t niet méér is Sindsdien
hebben onze wegen elkaar niet meer gekruist. Ik wist niet eens of de professor
nog in leven was. Tot gisteren dus. En ik wás al zo verheugd over het feit dat
Lieve Dobbelaere mijn blogs leest. Maar professor O. van Togenbirger!?
Misschien is hij wel één van mijn trouwste lezers. Zal ik nu naast mijn
schoenen gaan lopen? Niet onwaarschijnlijk, lieve lezer, ik ken mijzelf
Of van
Togenbirger de stelling heeft kunnen bewijzen? Bijlange niet. De stelling is
immers niet juist en de verdeling approximatief, veronderstelt de geleerde man.
Ja zeker, hij veronderstelt het, en dat wijst erop dat hij met de jaren
onzekerder is geworden. Vroeger veronderstelde hij nooit iets, hij wist het
gewoon. Maar misschien is hij alleen maar milder geworden. Als de stelling onjuist
is kan vanzelfsprekend niet bewezen worden dat ze wel juist is, nietwaar? Maar
bewijzen dat ze onjuist is, ja, dát zit er misschien wel in, ook volgens van
Togenbirger. Maar tot nader order heeft hij dat niet gedaan. En, hoe gaarne ik
het ook zou doen, kan ik dus, rechtvaardig als ik ben, geen prijs toekennen aan
de professor.
Maar wat
vloeit mij aan? Pas heb ik deze lijnen geschreven of ik krijg een bericht van
één van mijn trainingsmakkers van Grijsloke met een alternatieve methode om een
cirkel het weze een taart op een geometrisch exacte manier in vijf perfect
gelijke stukken te verdelen. Niet dat ik mij ook nu weer illusies maak, toch
wil ik dit aan u voorleggen:
- Teken door het middelpunt M van de cirkel twee loodrecht op elkaar staande middellijnen (a en b); a snijdt de cirkelomtrek in de punten C en D; b doet dat in de punten A en B.
- Bepaal het midden N van het lijnstuk MD.
- Teken een cirkel met middelpunt N en straal AN en bepaal het snijpunt van die cirkelomtrek met het lijnstuk CD; noem dat snijpunt P.
- Teken een cirkel met middelpunt A en straal AP; die cirkelomtrek snijdt onze oorspronkelijke cirkel in een punt V.
- Teken het lijnstuk VA, de eerste zijde van onze regelmatige vijfhoek. De rest volgt vanzelf
Maar ook deze stelling zal wel onjuist zijn. Approximatief. Ik maak mij geen illusies. Een taart verdelen in vijf stukken zal net zo moeilijk blijken als een taart in zeven verdelen. Maar de dag dat we nog met zes zullen zijn wordt het eventjes makkelijk en eenmaal de kaap van de vijf omzeild, zullen alle moeilijkheden voorgoed van de baan zijn. En als er aan t eind nog maar één over zal zijn en er niks meer zal te verdelen vallen jongens, wat zal ík dan schransen!
Wat leert ons
het expertiseverslag van de enveloppe van de tweede anonieme brief betreffende
de Apollo-roof?
Opmerkelijk:
het adres is getypt, in tegenstelling tot de eerste brief, waarbij het adres op
de enveloppe met de hand geschreven was. Een door mij geraadpleegde grafoloog
bestempelde dit handschrift als zijnde van een vrouw. Het lijdt geen twijfel
dat de dader van de diefstal in dit
geval de daderes deze blog regelmatig leest en op de hoogte is van deze
grafologische conclusie en het dientengevolge veiliger gevonden heeft het adres
in t vervolg te typen. Dat sterkt natuurlijk mijn geloof in het feit dat de
dief van het vrouwelijk geslacht is.
Ander
opmerkelijk feit: op de enveloppe zijn, naast de vereiste postzegel, nog vier
andere postzegels geplakt: oude postzegels met opgedrukte waarde in Belgische
franken. Voorzeker wil de dader we gaan
ervan uit dat het een student is, die geheel alleen heeft gehandeld op deze
wijze een uitdagend spel spelen met de speurders, in navolging van de anonieme
briefschrijvers van tachtig jaar geleden in verband met de diefstal van de
Rechtvaardige Rechters. Elk van de vier zegels heeft ongetwijfeld een
bijzondere betekenis. Er is ten eerste de
zegel met de beeltenis van koning Boudewijn. Dit kan niets anders betekenen dan dat de
dader een kamer betrekt in home Boudewijn. Hieruit afleiden dat het
Apollo-beeld zich op t ogenblik bevindt in de koninklijke crypte van Laken zou
een ronduit belachelijke conclusie zijn. Al even belachelijk als de bewering
die ooit naar voor werd gebracht, dat ook het paneel met de Rechtvaardige
Rechters zich in de crypte zou bevinden. Op een tweede zegel prijkt het klooster van de Bijloke dat
op heden dienst doet als museum. Vermoedelijk heeft de dader geoordeeld dat het
Apollo-beeld thuishoort in een museum en niet in mijn achtertuin alwaar het
blootgesteld is aan weer en wind. Iemand die dermate geëngageerd is zal
wellicht een student in de kunstwetenschappen zijn. En ik zou mij al héél erg
moeten vergissen als de gebouwen van de Bijloke heden ten dage niet tevens de
zetel zijn van het hoger kunstonderwijs in Gent En dan is er nog zegel nummer
drie, uitgegeven in 1978, ter gelegenheid van 150 jaar stedelijk onderwijs in Gent. Ongetwijfeld verwijst
dit weer naar Napoleon Destanberg(*). Deze grote Gentenaar en gedreven
politicus werd immers geboren in de loop van het eerste schooljaar waarin het
Stedelijk Onderwijs in Gent is gestart (1828-29) en hij zal zeker wel een
belangrijke rol gespeeld hebben in de ontwikkeling van het onderwijs in zijn
stad. Maar wat Destanberg met dit alles te maken heeft? Zijn rol is nog onzeker.
Is de dader een Destanberg? Of is hij (zij, in dit geval) op kot in de
Destanbergstraat, en dus toch niet in home Boudewijn? De Destanbergstraat is
per slot van rekening veel dichter gelegen bij de Bijloke dan home Boudewijn. In
het pand met huisnummer 5? Als dat de gevolgtrekking zou zijn uit de vierde postzegel,
die van vijf cent
Mijn
buurvrouw, Lieve Dobbelaere, leest de verhalen op mijn blogs. Al jááren! En dat
zonder dat ze mij daarover ooit iets gezegd heeft. Nooit de behoefte gevoeld
Tot op heden. In verband met de verdeling van de taart. Ik heb daar gesteld dat
een taart niet op een volledig geometrisch correcte manier in vijf gelijke
stukken kan verdeeld worden. En daarmee is zij het niet eens. Het kan wél, zegt
ze. U glimlacht, beste lezer, omdat u niet weet dat Lieve Dobbelaere een
volledige loopbaan als lerares wiskunde achter de rug heeft. Juffrouw Godelieve
wil, nu ze gepensioneerd is, alleen nog Lieve genoemd worden. Merkwaardig toch
dat alle Godelieves die ik ken het zijn er een dozijn die God uit hun
naam wensen weg te laten. Zou dat te maken hebben met de ontkerstening van de
laatste decennia?
Wat nu mijn
buurvrouw Lieve betreft: het onderwerp van de taartverdeling moet haar in hoge
mate aangegrepen hebben vanwege het feit dat ze met vier andere vrouwen uit de
wijk wekelijks koffieklets houdt. Koffie met taart, plus een elixir dAnvers,
of twee Lieve Dobbelaere heeft mij daar een les in meetkunde gegeven, één die
ik mijn leven lang niet zal vergeten. Ik zat er bij als een schooljongetje.
Luister maar hoe mijn meesteres het klaarbokst om een ronde taart hierna
gemakshalve cirkel genoemd op een perfect geometrisch exacte manier in vijf
gelijke stukken te delen:
- Bepaal het middelpunt M van de cirkel en trek door M twee loodrecht op elkaar staande rechte lijnen (a en b). Deze snijden de cirkelomtrek respectievelijk in de punten A/B en C/D.
- Bepaal het midden (E) van het lijnstuk AM en trek een rechte lijn c, dewelke door de punten E en C loopt. De scherpe hoek gevormd door a en c delen we nu in twee door middel van de bissectrice d. Het punt waar deze bissectrice de rechte b snijdt noemen we F.
- Trek door F een rechte lijn e, evenwijdig aan a. Het snijpunt van e met de cirkelomtrek noemen wij G. Welnu: de rechte GC is de zijde van de in onze cirkel ingeschreven regelmatige vijfhoek en de boog GC is exact één vijfde van de cirkelomtrek.
- De verdeling in vijf is nu snel gemaakt.
Dat oranje stuk (zie tekening) lust ik wel, juffrouw Lieve, voor het geval er eentje mocht afhaken.
Maar klopt de theorie van professor Lieve Dobbelaere wel? Op mijn vraag of ze de stelling kon bewijzen is ze tot op heden het antwoord schuldig gebleven. Zou er onder mijn trouwe lezers misschien iemand kunnen gevonden worden die mij kan helpen dat bewijs te vinden? Een beloning zal zijn of haar deel zijn. En als zijn vrouw of zijzelf gezegend is met de mooie naam Godelieve en daarenboven niet Lieve wil genoemd worden zal ik de beloning verdubbelen. Als daarentegen mocht blijken en wiskundig kan bewezen worden dat de stelling van mijn lieve buurvrouw onjuist is, zal de beloning er niet minder om zijn
Nu we bezig
zijn met het ontrafelen van het mysterie van de grootste kunstroof van de 20e
eeuw, zijnde die van de Rechtvaardige Rechters, en we flink op weg zijn naar de
oplossing van het mysterie, vinden we in onze brievenbus een tweede anonieme
brief betreffende de Apollo-roof. Het adres op de enveloppe is ditmaal niet met
de hand geschreven, maar de extra postzegels die erop geplakt zijn bevatten
mogelijkerwijze waardevolle aanwijzingen wat betreft de plaats waar het beeld
zich op t ogenblik bevindt:
De inhoud van
de brief versterkt het vermoeden dat de dader moet gezocht worden in de kringen
van het Gents studentenkorps:
Beste Kris,
Ik
stel het nog steeds goed op mijn nieuwe bestemming.
Een
andere omgeving kan soms echt goed doen.
Ik
merk dat je je wat zorgen maakt om mij.
Ik
had nooit gedacht dat je mij als kunst aan zag.
Nooit
heb ik je dan ook zelf van kunstroof beschuldigd, want dat zou het dan toch
initieel zijn. Want geef toe, eigenlijk stond ik toch ook niet op mijn geboortegrond,
en werd ik eerder barbaars bewerkt en verkocht, met bovendien een gat in mijn
hoofd, waarbij ik intussen niet weet of ik hoofdpijn heb van het gat zelf of
van het water dat er in stond.
Het
Ghentsche gevolg benadrukt je belang in de Ghentsche zaak, waar gij O
voorvechter, op de barricades hebt gestaan. Maar de laatste feiten wijzen op
een verminderde strijdvaardigheid en dan hebben we het inderdaad niet over Uw
zangtalenten. Weet U trouwens dat de Ghentsche Nachtzwaluw weer normaal gedijt
in Ghent sedert Uw vertrek als student? Na diepgaand en intens onderzoek zijn
Uw cantussen gelinkt aan die periode met het gestoord gedrag.
Nie
pleuje (geldt niet voor dezen brief).
Tot binnenkort,
Apollo en het Ghentsche gevolg.
Maar laten we
de experts en de gerechtelijke rechercheurs rustig hun werk doen. Wie weet kan
ik u, beste lezer, over een paar weken reeds verblijden met enkele
opzienbarende conclusies.
Herinnert u
zich nog, beste lezer, dat ik enkele maanden geleden helemaal weg was van
Tineke van Telenet?
Met mevrouw
Roobroeck van de Post zou ik het alvast minder getroffen hebben. Althans zo
dacht ik. De afspraak met mevrouw Roobroeck was om elf uur in het postgebouw. Mijn
oude Master Card was namelijk aan vervanging toe en daartoe diende ik mij dus
te wenden tot mevrouw Roobroeck. U dient te weten dat ik een heilige schrik heb
van vrouwen in min of meer officiële functies. Die schrik zit er al in van in
t jaar 1985. t Was in de maand augustus, ik zat op de nachttrein van Moskou
naar Sint-Petersburg en de dag ervóór had ik de marathon van Moskou gelopen, in
een moordende hitte. Ik kon geen oog dichtdoen op de trein, vanwege de warmte
en het gebrek aan verse lucht. In de hoop op wat verkoeling probeerde ik,
staande op een zitbank, een venstertje open te draaien. Zeer tegen de zin van
een kolossale treinconductrice: een kop groter dan ik en drie keer zo zwaar. Ze
tilde mij op van de bank en zette mij met een smak neer op de grond, Russische
verwensingen allerhande naar mijn hoofd slingerend. En sedertdien heb ik dat
dus: een fobie waarvoor ik nog geen naam heb gevonden. Ze achtervolgt mij nog
steeds, zelfs na de leuke ervaring met Tineke van Telenet. De naam Roobroeck
voorspelde niets goeds: in mijn kinderjaren was er ene Roobroeck in mijn dorp, een
eenlijke dronkaard, een woesteling Te laat komen op de afspraak zou fataal
geweest zijn en daarom had ik ervoor gezorgd royaal op tijd te zijn: om kwart
vóór elf. Er stond veel volk voor elk van de vijf loketten. Er was een kamertje
met glazen wanden waar een knappe jongedame achter een bureau zat. Ik trok mijn
stoute schoenen aan, deed de deur van het kamertje open en vroeg zo beleefd als
ik maar kon of ik misschien ergens mevrouw Roobroeck kon spreken, inbegrepen
mijn verontschuldiging vanwege een beetje te vroeg. De jongedame bleek zélf
mevrouw Roobroeck te zijn en ze zat al op mij te wachten. Wat een verademing.
Ik moest aan Tineke van Telenet denken. Op haar kaartje las ik Stephanie
Roobroeck. Ze was zo mogelijk nog liever dan Tineke van Telenet. Ik was blij
toen ze zei dat er heel wat werk aan de winkel was invullen van formulieren
en dat ons onderonsje dus wel even kon duren
Het begon met
de gebruikelijke gegevens: naam, voornaam, geboortedatum en dito plaats, naam
en voornaam van de echtgenote, beroep (gepensioneerde!). Tot daar ging het
vlot. Moeilijker was de geboorteplaats en geboortedatum van de echtgenote, de
trouwdatum, datum van aankoop van het woonhuis (het jaar volstaat!), datum van
pensionering. Ook daar heb ik mij doorheen geworsteld, telkens met de nodige
verontschuldigingen omdat de antwoorden niet al te vlot kwamen. Vanwege de
leeftijd, weet je wel! Maar Stephanie lachte mijn verontschuldigingen weg: ze
had wel ergere vormen van vergeetachtigheid ze had het allerminst over
beginnende dementie meegemaakt. Moeilijker werd het toen ze mij vroeg naar
de grootte van mijn maandelijks pensioen. t Is maar een klein pensioentje, zei
ik, iets van rond de 1600 euro. Maar ze wilde gaarne het exacte bedrag kennen.
En dat begrijp ik wel: wie al te weinig verdient heeft vanzelfsprekend geen
recht op een kredietkaart . Maar geen nood: ik zoek het wel even op, zei ze. En
waarachtig, in géén tijd wist ze mij te vertellen dat mijn pensioen 1612 euro
in de maand bedraagt. En het pensioen van mevrouw? Die hééft geen pensioen, zei
ik, of liever, wij hebben een gezamenlijk pensioen, een zogenaamd gezinspensioen,
samen 1612 euro dus. Heeft mevrouw dan nooit gewerkt? vroeg ze. En óf ze
gewerkt heeft: zeven jaar onderwijzeres geweest, twee kinderen gekweekt,
vijfendertig jaar lang medewerkende echtgenote in mijn dokterspraktijk en
tegelijkertijd het huishouden gedaan Dat geeft haar recht op een pensioentje,
maar ze hebben berekend dat we beter af zijn met een gezinspensioen. Dan laat
ik dat vakje maar oningevuld, zei Stephanie. Ze was er duidelijk niet gerust
in. Iemand met een gezinspensioen die een aanvraag indiende voor een
kredietkaart, het was haar nog nooit overkomen. En ook de computer bleek geen
raad te weten met dat oningevuld vakje: aanvraag geweigerd. Stephanie kreeg een
ingeving: we beginnen helemaal opnieuw, zei ze, we delen het gezinspensioen in
twee en we kennen aan u beiden elk 806 euro toe, zodat er geen enkel vakje
oningevuld blijft. Ze gezegd, zo gedaan. Resultaat: aanvraag opnieuw geweigerd.
Mijn wegbereidster werd er een beetje moedeloos van, docht me, maar ze slaagde
erin desondanks haar vriendelijke zelf te blijven. Ze belde naar een hogere
instantie van de post. Het duurde wel een minuut of tien voor ze die hogere
instantie te pakken kreeg. Dat van die gezinsgepensioneerde die een
kredietkaart aanvraagt bleek gelukkig geen alleenstaand feit te zijn: in de
geschiedenis van de post was het al een keer of vier voorgekomen. Dat de tweede
aanvraag geweigerd was kwam doordat ditmaal het ingevuld inkomen bij de
aanvrager te laag was. De oplossing lag nu voor de hand: 1611 euro in te vullen
bij mijzelf en één schamele euro in het vakje van mijn echtgenote. Zij zal er
niet blij mee zijn, zei ik. Maar goed, nu konden we aan de slag. De aanvraag
werd uitgeprint op kweet-niet-hoeveel exemplaren. Het enige wat ik verder nog
te doen had was een tiental keer mijn handtekening te zetten onder
weet-ik-veel. Ik verliet mij helemaal op de rechtschapenheid van mon guide
Stéphanie. Over een drietal weken zal ik de kaart opgestuurd krijgen. Toen ze
mij uitliet zei ze nog dat ze blij was mij te hebben leren kennen. Ik zei dat
het genoegen helemaal aan mijn kant was.
Met blij
gemoed vanwege de goede afloop stapte ik even later de apotheek binnen:
atorvastatine halen, vanwege mijn te hoog bloedcholesterolgehalte. Het medicijn
wordt verkocht in dozen van honderd tabletten. Er zijn tabletten van 20, 40 en
80 mg. Maar de hoeveelheid werkzame stof heeft geen invloed op de prijs: 37
euro voor een doos. Ik hoef maar 20 mg per dag en ik heb een doos van 100
tabletten à 40 mg gekocht. Dat wordt dus een halve tablet per dag. Zou de kost
van de verpakking en de bijsluiter de enige bepalende factor zijn bij het
vaststellen van de prijs? De volgende keer neem ik een doos van 80 mg
Ooit was
Neerbrechtegem een volwaardig dorp aan de Schelde, met burgemeester en al. Met
het rechttrekken van de rivier is het dorp helemaal verdwenen. Ten bewijze: u
zal het op geen enkele kaart nog terugvinden. Het laatste huis van
Neerbrechtegem werd gesloopt in het begin van de vorige eeuw. De laatste
bewoner was een boswachter. Hij leefde er met zijn vrouw en zijn zeven
kinderen, zeven zonen. Wie heeft kunnen vermoeden dat het drama dat zich kort
vóór het uitbreken van de Grote Oorlog in dit eenvoudig boswachtershuisje heeft
afgespeeld, aan de basis ligt van de meest ophefmakende kunstroof van de eeuw?
Zeven zonen.
Geen uitzonderlijk aantal voor het katholiek Vlaanderen van die tijd. Van
geboortebeperking was er in die tijd nog lang geen sprake. Ieder jaar een kind
of de pastoor ging erop af om te zien wat er aan de hand was. En dat gold in de
eerste plaats voor de arme loebassen, zoals onze boswachter, waar armoe troef
was. Er was miserie in het boswachtershuis omdat de monden niet naar behoren
konden gevuld worden met het karig loon van de man, die daarenboven nog begon
te drinken om zijn ellende te vergeten. Daardoor werd de ellende alleen maar
groter en op een kwade dag hakte de boswachter, in een dronken bui, het hoofd
in tweeën van zijn vrouw, dewelke naar zijn gevoel de oorzaak was van alle
leed. Het gerecht maakte korte metten met de boswachter: levenslang! Géén
verzachtende omstandigheden.
En de zeven
kinderen? Drie werden er opgenomen bij ooms en tantes, drie kwamen in een
instelling terecht. De jongste, Louis, een pienter ventje van een jaar of twee,
vond een onderkomen bij een welgesteld en door iedereen geacht kinderloos
echtpaar uit Anzegem.
Het
boswachtershuisje, waar de gruwelijke moord geschied was en dat toch al in
bouwvallige staat verkeerde, werd afgebroken. Neerbrechtegem verdween meteen
van de kaart.
Wat er van de
oudste zes is terechtgekomen is mij onbekend. Louis daarentegen
Eerst wil ik
het hebben over de deelbaarheid van een getal door zeven.
Schrijf de
volgende rij (*) cijfers op:
132645 132645
132645 132 > enzovoort, het patroon is duidelijk.
Neem een
getal waarvan u de deelbaarheid door 7 wilt onderzoeken bv. 146.230.371.
Vermenigvuldig
het laatste cijfer van het te onderzoeken getal met het eerste cijfer van de
rij (*), dus 1 x 1 = 1
Vermenigvuldig
het voorlaatste cijfer van het te onderzoeken getal met het tweede cijfer uit
de rij (*), dus 7 x 3 = 21
Vermenigvuldig
het derde laatste cijfer van het te onderzoeken getal met het derde cijfer uit
de rij (*), dus 3 x 2 = 6
En zo verder
Tel de
uitkomsten op. U bekomt aldus: 1 + 21 + 6 + 0 + 12 + 10 + 6 + 12 + 2 = 70. Als
deze uitkomst deelbaar is door zeven dan is het te onderzoeken getal eveneens
deelbaar door zeven, anders niet. Hier is de uitkomst (70) wel degelijk deelbaar
door 7; 146.230.371 is het dus ook.
Akkoord, het
is vrij ingewikkeld, maar een taart meetkundig exact delen door zeven is niet
alleen veel ingewikkelder, het is zelfs onmogelijk!
Laten we
beginnen met een paar theoretische beschouwingen (we gaan uit van een ronde
taart).
1° Het zoeken van het middelpunt van de taart.
Hiertoe
brengen we twee willekeurige punten aan op de omtrek van de taart (A en B). We
tekenen een loodlijn door het midden van AB, volgens de geijkte methode met
passer en liniaal (cf. fig. 1). We brengen nu nog twee punten aan (C en D) en
tekenen op dezelfde wijze een loodlijn door het midden van CD. De beide
loodlijnen kruisen elkaar exact in het middelpunt (M) van de taart.
2° Het verdelen van een stuk taart in twee gelijke
delen.
Hiertoe
tekenen we de bissectrice van de hoek die de taartpunt vormt (cf. fig. 2). Dat gaat
als volgt Op de beide benen van de hoek brengen we een punt aan (P en Q), zo
dat beide punten op gelijke afstand liggen van het hoekpunt. We trekken twee
cirkels, met resp. P en Q als middelpunt. De lijn die het snijpunt (S) van de
beide cirkels verbindt met de taartpunt deelt de taart perfect in twee. Die
lijn noemen we de bissectrice.
En nu aan de
slag met het verdelen van onze taart, volgens het aantal personen, zodanig dat
iedereen een even groot stuk krijgt. We bestuderen de verschillende gevallen
afzonderlijk
1° Twee personen (het
minimum, want in het geval van één persoon valt er niets te verdelen, hetgeen
zonneklaar is):
Zie fig. 3.
Iedere rechte lijn door het middelpunt M deelt de taart perfect in twee. De snijpunten van deze lijn met de omtrek van
de taart noemen wij R en L. Het lijnstuk RL noemen we de middellijn. De helft
daarvan is de straal (r), zijnde de afstand van het middelpunt tot elk
willekeurig punt op de omtrek. Poepsimpel, nietwaar?
2° Vier personen:
Zie fig. 4. Via
twee cirkels met dezelfde diameter (groter dan de diameter r van de taart) en
als middelpunt resp. R en L, trekken we een rechte lijn die door het kruispunt
van de twee cirkels loopt en door het middelpunt M van de taart; deze lijn
verdeelt samen met de middellijn RL de taart in 4 gelijke stukken.
3° Zes personen:
Vanuit een
willekeurig punt (W) op de omtrek van de taart tekenen we een cirkel met als
straal r. De snijpunten van die cirkel met de taartomtrek noemen we F en G. De
drie rechte lijnen die resp. door F en M, W en M, en G en M lopen verdelen de
taart in exact zes gelijke stukken. Voor wie een beetje meetkundig inzicht
heeft is dit overigens de logica zelve, m.a.w. zo klaar als niet vertroebeld
pompwater. Zie fig. 5.
4° Acht personen:
Verdelen in
vier (zie fig. 4) en daarna met de bissectrice ieder stuk verdelen in twee
gelijke delen (zie fig. 2).
5° Twaalf personen:
Verdelen in
zes (zie fig. 5) en daarna met de bissectrice ieder stuk verdelen in twee
gelijke delen (zie fig. 2).
6° Drie personen:
Cf. de
verdeling voor zes personen, maar enkel insnijden ter hoogte van de volle
lijnen (zie fig. 6). Iedereen twee zesden geven is een andere mogelijkheid al
blijft er in dat geval méér taart aan het mes kleven.
7° Vijf, zeven, negen, tien en elf personen:
Dat zal nooit
lukken, beste lezer, hoe hard u ook zwoegt, u mag nóg zon meetkundig genie
wezen.
8° En voor méér dan twaalf personen:
Het zal enkel
nog lukken met 16, 24, 32, 48, 64, 96 personen oftewel (ten behoeve van de
bollebozen onder mijn lezers) voor een aantal gasten dat gelijk is aan 2 tot de
n-de macht of 3 maal 2 tot de n-de macht. Maar das onzin natuurlijk. Als er
meer dan twaalf gasten zijn hebt u ongetwijfeld voor méér dan één taart gezorgd.
Of u zou wel een erg krenterig mens
moeten zijn.
Rick en
Willianne zijn alvast geen krenterige lieden. Ze hadden vijf mensen uitgenodigd.
We waren met zijn zevenen. En er waren twéé overheerlijke taarten, afgezien van
al de overige spijzen en dranken die we voorgeschoteld kregen. Het was een
schitterende namiddag op het zonovergoten terras. Een dag zoals april er maar
weinig te bieden heeft. Grollen en grappen onder zeventigers, krank van leden
maar jong en fris van geest. t Had niet beter kunnen zijn. Of toch? Jack
ontbrak. Buiten zijn wil om. Geldig alibi. Met hem erbij had de verdeling van
de taart Erick lang niet zoveel hoofdbrekens bezorgd. Uren lang had hij het
probleem bestudeerd en t resultaat was niet eens helemaal bevredigend (cf.
fig. 7). Met Jack erbij was de verdeling van de taarten een fluitje van een
cent geweest. Hoelang is t geleden dat Jack Vanlichtervelde ons voorgoed
verlaten heeft? Al meer dan vier jaar! De tijd raast voorbij als een hogesnelheidstrein.
Zeventigers sneven bij bosjes. Wie van ons zal er over vier jaar nog over zijn?
Wellicht zal één taart dan ruim volstaan zal de verdeling van een leien dakje
lopen
Zijn we
afgedwaald van het onderwerp waarmee dit verhaal begonnen is? Niet
noodzakelijk. Iets zegt mij dat er een parallel te trekken is tussen de roof
van mijn Apollobeeld en die van de Rechtvaardige Rechters. En hoe meer ik over
de dingen nadenk hoe vaster ik ervan overtuigd raak dat mijn grootmoeder en
doopmeter Leonie gedurende twintig jaar de enige is geweest die de sleutel van
het mysterie van de Rechtvaardige Rechters in handen had. Tot aan haar
overlijden in 1956. En daarna?
We mogen
Leonie Vancraeynest voorlopig in geen geval loslaten. Dat ze niet écht een lief
en aangenaam metertje was en dat ze mij vaak, en vrijwel altijd tegen mijn zin,
meenam naar de oude steenoven met een grote zak die gevuld diende te worden met
groen konijnenvoer, dat weet u ondertussen al. Ach, het zou onrechtvaardig zijn
van mijnentwege om te beweren dat het altijd kommer en kwel was met meter. Af
en toe kon ze mij wel boeien met één van haar verhalen. t Waren meestal griezelige verhalen, met heksen en tovenarij.
Ze vertelde het met zoveel overtuiging dat ik menigmaal geloofde dat haar
verhaal echt gebeurd was. Zoals het verhaal dat nu volgt:
- t Was op
een gure nacht in t najaar - jij was nog lang niet geboren - dat ik een
wandeling deed rond de kerk, omdat ik de slaap maar niet kon vatten. Ik had mij
goed ingeduffeld, want het was koud en winderig. Het was over middernacht. Er
was geen mens meer te bespeuren op de straat en de enige verlichting kwam van
een flauw straaltje maan. En in dat flauwe maanlicht ontwaarde ik aan een zijingang
van de kerk een luxe-auto. Ik vond dat vreemd, want luxe-autos waren zeldzaam
in die tijd. En toen ik dichterbijkwam zag ik een manspersoon uit de zijdeur van
de kerk naar buiten komen. Hij droeg een lange mantel en hij had een kap over
het hoofd. Ik kon zijn gezicht niet zien. Onder de arm droeg hij een groot pak.
Hij stond stil toen hij mij had opgemerkt. Mijn hart bonsde van de schrik.
Niettemin sprak ik hem aan. Ik vroeg zelfs wat er in het pak zat dat hij onder
de arm droeg. Denk maar niet dat ik iets uit de kerk gestolen heb sprak hij
op fluisterende toon. Ik heb hier integendeel iets naar binnengebracht, iets
wat toebehoort aan Sint-Jan, uw parochie-heilige. Hij ontvouwde zijn pak. Het
bleek een enorme grote jute zak te zijn, véél groter dan onze zak voor de
konijnen. Ik vroeg wat er in de zak had gezeten. Als ik u dat zou vertellen,
zou er groot onheil over mij kunnen komen fluisterde hij en ik herkende onrust
in zijn stem. Overigens moet ge mij zweren bij Onze Heer, en bij de Heilige
Maagd en ook bij Sint-Jan dat gij aan niemand vertelt over onze ontmoeting.
Ik wil die eed wel doen zei ik op voorwaarde dat ge mij verklapt wat er in
die zak heeft gezeten. Eerst zweren sprak hij. En toen heb ik gezworen bij
God en al zijn heiligen en ook bij de Maagd Maria dat ik aan niemand zou vertellen
wat de onbekende in de kerk had binnengebracht. En toen toen heeft hij mij het
geheim verklapt en hij heeft er aan toegevoegd dat als ik die eed zou breken,
ik nog dezelfde dag zou sterven. En dat geheim zal ik bewaren tot mijn laatste
dag. En misschien zal ik het geheim verklappen op mijn sterfbed, aan wie mij
nauw aan het hart ligt.
- Ben ík dat,
meter? vroeg ik.
- Je bent mijn
enig kleinkind, zei ze.
Het was de
eerste keer dat ik een zweem van vertedering zag op haar gezicht
Morgen wordt
Steve Stevaert gecremeerd. Vandaag kan nog een laatste groet gebracht worden
aan de overledene. Op zijn gedachtenisprentje staat: Hier lig ik, dik tegen
mijn goesting. Een kerkelijke rouwdienst zal er, voor zover mij bekend, niet
gehouden worden. Enkele tientallen jaren geleden zou hij daar overigens,
volgens de regels van de Heilige Kerk, geen recht op gehad hebben. In ongewijde
grond zouden ze hem begraven hebben. De reden: Steve heeft zelfmoord gepleegd.
Of daar heeft het toch de schijn van. Met voorbedachten rade dus. Ware de
voorbedachtheid er niet geweest dan had men van doodslag of zelfdoding kunnen
spreken. En waar ik in het Stevaert-verhaal kop noch staart aan krijg, beste
lezer, is drieërlei.
Ten eerste.
Steve zou een vrouw verkracht hebben, d.i. sex bedreven met een vrouw, tegen
haar goesting, en wel zo dat ze er psychisch en fysiek door verminkt is,
getekend voor het leven! Hierbij vraag ik mij af of er wel degelijk plezier te
beleven is aan sex met iemand die het dik tegen zijn goesting doet. En die
verminking? Psychisch, dat kan ik nog wel begrijpen. Maar fysiek? Hoe gaat dat?
Allicht niet zo erg als de vrouwenbesnijdenissen in Afrika?
Ten tweede.
De vrouw zou klacht ingediend hebben tegen Steve. Ze beweert dat het niet haar
bedoeling was dat Steve zou gestraft worden en dat ze nooit een klacht zou
ingediend hebben indien hij zijn misstap had toegegeven en zijn
verontschuldigingen had aangeboden. En dat het haar allerminst te doen was om een
schadevergoeding te krijgen. Hoe vergevingsgezind kan een vrouw zijn tegenover
iemand die haar leven definitief heeft verwoest!...
Ten derde.
Het meest verbazingwekkende is evenwel
dat Steve op het verzoeningsaanbod niet is ingegaan en als het ware liever
koos voor de dood. En niet de eerste de beste dood. De gruwelijke
verdrinkingsdood! Terwijl er zoveel
mildere ik zou haast zeggen aangename
wijzen van zelfmoord bestaan. Ik zal ze hier niet vermelden, beste
lezer, teneinde niemand op gedachten te brengen
Wat, in
godsnaam, heeft Marie Leonie Vancraeynest te maken met De rechtvaardige
rechters? zult u zich ongetwijfeld afvragen. Met de roof op zichzelf:
ongetwijfeld niets. Maar wat ik nu ga verklaren zal u, beste lezer, op zijn
minst raar doen opkijken. Bij sommigen zal het inslaan als een zware bom uit de
eerste of de tweede wereldoorlog, die gewacht heeft om te exploderen tot op deze
kille druilerige lentedag. Anderen zullen hoofdschuddend de wenkbrauwen
fronsen. Stel nu zelf maar vast in welke van beide categorieën u mag ingedeeld
worden. En laat het mij weten via de reageermogelijkheid rechts-onder. Want een
beetje respons doet zon deugd: als u eens wist hoezeer de reactie van Mensje
Meinema uit Leeuwarden mijn hart heeft verwarmd! Ga nu eerst maar even zitten.
Marie Leonie
Vancraeynest was mijn grootmoeder aan moeders kant. Ze was daarenboven mijn
doopmeter. De laatste jaren van haar leven leefde zij in onmin met mijn moeder
en dat is de reden waarom ik haar laatste levensdagen niet heb meegemaakt en
zelfs haar begrafenis niet heb bijgewoond. Wellicht was zij op t ogenblik van
haar dood de enige persoon die de schuilplaats van de Rechtvaardige Rechters
kende. Was ik toen bij haar sterfbed geweest, dan had ze mij ongetwijfeld haar
vreselijk geheim verteld en dan waren de Rechters nu niet reddeloos verloren.
Ondanks haar drie dochters en evenveel zonen was ik haar enig kleinkind
Maar
vooraleer mijn op goedberedeneerde fantasie gefundeerde theorie over haar rol in
de ontsluiering van het raadsel van de Rechtvaardige Rechters grondig uit de
doeken te doen, vind ik het wenselijk u nader kennis te laten maken met mijn
meter. De reden is drieërlei. Omdat een beetje achtergrondinformatie nooit
kwaad kan. Om de spanning er in te houden. En om u te plagen, want plagen is
liefde vragen en in deze sombere dagen kan ik uw liefde goed gebruiken Ze was
één van de vier dochters van Mathilde Matton en Franciscus Vancraeynest, die
door iedereen Peetje Craeynest werd genoemd. Volgens de overlevering was
Mathilde een feeks; Peetje daarentegen was een goedhartig en wijs man. Als ik
mijn moeder kon geloven waren alle positieve eigenschappen waarover de
nakomelingen van Peetje en Mathilde beschikten, geërfd van Peetje, alle kwade
van Mathilde. Als er iemand in de familie onaangepast gedrag vertoonde zei
moeder: die heeft Matton in t bloed. Peetje had niet alleen een goed
karakter, hij was bovendien knap. Mijn moeder was een jaar of twintig toen
Peetje haar leerde over de grote getallen: dat miljoen niet het grootste was,
maar dat er ook nog iets bestond als biljoen en triljoen. Eerst had ze
gedacht dat Peetje een grapje maakte of, erger nog, begon te dementeren, maar
toen ze later die termen in de krant las stond het bij haar als een paal boven
water: Peetje was een zéér geleerd man. Hij muntte daarenboven uit in zijn
beroep: wever! Dat Jules Bekaert die bijlange niet zo slim was en niet tippen
kon aan het vakmanschap van Peetje had Peetje zelf hem niet leren weven? ,
aan het hoofd kwam van een grote textielfabriek en daarmee schatrijk werd,
was voor moeder het bewijs van de onrechtvaardigheid in de wereld.
Pas na meters
dood heb ik geleerd dat haar eerste naam Marie was en niet Leonie, zoals ik
haar altijd door iedereen had horen noemen. Zo stond het in haar
overlijdensbericht en op haar rouwprentje. Zij en haar drie zusters heetten
trouwens alle vier Marie. Het moet de bedoeling geweest zijn zodoende in het
gevlei te komen bij de Moeder Maagd en daardoor haar bijzondere genade over de vier
zusters te laten uitstralen. Alleen de oudste mocht Marie behouden als
roepnaam. Voor de anderen werd het de tweede naam: respectievelijk Leonie,
Romanie en Emma. Marie heb ik niet gekend, evenmin als de twee broers Gustaaf
en Remi. Romanie was een lieve groottante: geen ziertje Matton dus. Bij tante
Romanie hadden ze een geitenbok en daardoor had zij enige bekendheid in haar
dorp, alwaar in t begin van de vorige eeuw en vooral in de oorlogsjaren, nogal
wat mensen een geit kweekten, de koe van de arme man. Emma had een goed
draaiende winkel in breigaren en dergelijke, maar zij en haar man en haar
dochter raakten aan de drank
Meter Leonie
was degene die al de slechte genen van Mathilde Matton had geërfd. Ze runde een
kruidenierswinkeltje, samen met haar inwonende dochter, tante Jenna. Ze was
getrouwd met Aloïs, een brave onderdanige man, die ze op alle gebieden domineerde.
Grootvader Aloïs was ongeletterd en ongeschoold. Hij verdiende zijn brood met
werken bij de boeren en zelf bewerkte hij een eigen stukje land. Hij was bijna
altijd buiten, weg van Leonie, want door haar werd hij alleen maar afgesnauwd.
Ze was niet met hem getrouwd uit liefde, zo beweerde ze, maar omdat hij er goed
uitzag en omdat ze hoopte dat hij haar mooie kinderen zou schenken. Ik heb
nooit begrepen waarom ze huilde toen hij stierf. Ik was pas zeven jaar toen
grootvader Aloïs is heengegaan, maar ik heb nog levendige herinneringen aan
hem, de enige van mijn grootouders aan wie ik écht plezier heb beleefd. Ik weet
nog dat hij mij met Nieuwjaar geld toestopte, waarvan ik achteraf een deel heb
moeten teruggeven omdat meter vond dat hij teveel had gegeven. Zelf was ze zo
gierig als de pest. Van tante Jenna kreeg ik veel snoep uit de winkel en daarom
kwam ik daar graag. Van meter kreeg ik nooit wat. Ze nam mij geregeld mee, zeer
tegen mijn zin, naar het terrein van de oude steenoven, om er eten voor de
konijnen te vergaren, in een enorme zak, die maar niet vol leek te geraken:
gras, klaver, melkdistels. Ik stopte alles nogal losjes in de zak en als ik zei
dat de zak vol was en we huiswaarts konden keren, stak ze haar been in de zak,
stampte alles goed aan en zei: Der zit nog niets ín, bandiet. Gij komt
ooit nog in den bak terecht. Jammer dat ik dat niet meer zal beleven. Op een
kwade dag had ze een stuk van het mooiste servies gebroken en een andere keer
had ze een dikke Spaanse vlieg doodgeklopt hetgeen resulteerde in een grote
rode vlek op het behang. Ik was ooggetuige geweest van die beide ongelukken.
Durf daar niets van te zeggen tegen tante Jenna zei ze of er dreigt wat. En
sukkel die ik was, ik nam de schuld op mij. De paar laatste jaren van haar
leven verslechtte haar karakter nog en t was geen wonder dat het niet meer
boterde met haar drie dochters. Ikzelf zat toen op kostschool in Oostende en ik
zag meter vrijwel nooit meer. Iedere zondag rond vijf uur in de namiddag nam ik
de trein naar Oostende en pas op zaterdagnamiddag om drie uur was ik weer
thuis. Op zon zaterdag deelde mijn moeder mij bij mijn thuiskomst mee dat
meter de maandag gestorven was en de vrijdag begraven. Ze had het niet de
moeite gevonden mij daarvan in kennis te stellen. Ik heb het mijn moeder
kwalijk genomen. Ik was een jaar of vijftien en ik besefte toen al dat de
misverstanden die laatste jaren voor een deel te wijten waren aan een beginnende
dementie en daar had meter toch geen
schuld aan.
Het dient
gezegd: meter was een diep gelovig mens. Iedere zondag ging ze ter kerke en ze
liet niet na mij aan mijn plichten van christenmens te herinneren. Ze woonde
vlak bij de kerk. Onder de kerktoren om zo te zeggen. De kerk waar ik gedoopt
ben. Als doopmeter zal ze bij mijn doopsel aanwezig geweest zijn. Hoe dikwijls
wendde ze haar blikken niet naar de kerktoren om te zien hoe laat het was op
de torenklok maar ook omdat er iets verborgen zat in die toren?
Er
is dezer dagen een en ander te doen over het feit dat dit jaar aan de faculteit
geneeskunde twee lichtingen afgestudeerd zijn, nl. degenen die volgens het oud
regime zeven jaar hebben moeten studeren en degenen die één jaar later aan de
studies begonnen zijn en volgens het nieuw regime maar zes jaar hebben moeten
studeren. Om het diploma master in de geneeskunde te behalen. Een diploma dat
de houder ervan nog lang niet het recht geeft om de geneeskunde
zelfstandig uit te oefenen. Hij weze dan
ook master. Eerst dient de master zich gedurende een aantal jaren te bekwamen
in een of andere specialiteit: oogarts, longarts, hartchirug, ziekenfondsarts,
psychiater, revalidatiearts, kinderarts of huisarts, om er maar enkele te
noemen. Dan pas mag de master zich arts noemen, of dokter. Dat laatste staat
niet gelijk met doctor, een academische titel die een halve eeuw geleden
automatisch verstrekt werd aan al wie zeven jaar geneeskunde of vijf jaar
rechten tot een goed einde had gebracht. Die mochten dan dr. voor hun naam
schrijven, hetgeen betekende dat ze zeer geleerd waren. De aanspreektitel voor
dit soort geleerden was althans in brieven en vrijwel uitsluitend in Nederland
Weledelzeergeleerde Heer doctor X. Die zeer geleerden konden dan meteen aan
de slag als huisarts, met een hoofd dat barstenvol zat met theorie maar zonder
praktische kennis. De theorie zouden ze snel vergeten. En de praktijk? Al
doende leerden ze Sinds huisarts niet langer gewone arts is maar een
specialiteit zoals een ander, is het aantal huisartsen sterk achteruitgegaan.
Met
de twee lichtingen afgestudeerden die nu op de markt komen wordt het wellicht
moeilijk voor de afgestudeerde masters om een plaats te vinden om zich te
specialiseren en aldus aan de bak te komen op de arbeidsmarkt. Vroeger evenwel
waren er veel minder artsen die zich specialiseerden en desalniettemin waren de
plaatsen schaars. Hoe het er in mijn geval aan toe gegaan is heb ik beschreven
in mijn autobiografie O jerum jerum jerum (2006):
Eenmaal het diploma van doctor in de
genees-, heel- en verloskunde op zak, begon ik in mijn geboortedorp al snel met
een huisartsenpraktijk. Alle vijf de socialistische gemeenteraadsleden werden
terstond cliënt bij mij. Dat kwam doordat vader lid was van de socialistische
mutualiteit. De anderen bleven de oude dokter Decock voorlopig trouw, maar
vroeg of laat zou ik ook dié voor mij kunnen winnen hebben.
Drie maanden volstonden om tot het besef
te komen dat het beroep van huisarts aan mij niet besteed was. Erg was het als
iemand die zich aan mijn zorgen had toevertrouwd, doodging. Het is drie keer
gebeurd en het bezorgde me telkenmale vele slapeloze nachten: ik bleef maar
tobben over wat ik verkeerd had gedaan.
Het geval met boerin Vanmelkebeke was de
spreekwoordelijke druppel die de emmer deed overlopen. In 't holst van de nacht
belde een dochter mij op: de boerin had zich opgehangen, op zolder Toen ik de
zolder betrad lag de boerin op de grond, bewusteloos, maar ze ademde nog. Met
de hulp van de twee dochters heb ik de boerin in mijn deux-cheveauxtje gestopt
en ben ermee naar 't hospitaal van Oudenaarde gereden. De boer had mij nog
toegeroepen: "en riskeer het niet haar terug te brengen of ik schiet u
allebei overhoop". Naarmate we 't hospitaal naderden kwam de boerin
stilaan een beetje bij bewustzijn en er tekende zich in haar hals een duimbrede
lintvormige rode lijn af. De non aan de poort van het ziekenhuis weigerde haar
binnen te laten: de ramen van het hospitaal konden namelijk niet vergrendeld
worden en daarom konden er geen zelfmoordenaars opgenomen worden. Daar stond ik
dan. Ik kon de boerin terug naar huis brengen, maar dan riskeerde ik de kogel.
Of haar meenemen naar mijn eigen woning? Ik kreeg een betere inval. In
Oudenaarde was nóg een ziekenhuis, een kleintje, van hooguit tachtig bedden. Ik
bracht haar daarheen en meldde haar aan als "comateuze patiënt". Ik
had haar bloes in de hals goed dichtgeknoopt en repte met geen woord over de
zelfmoordpoging. Het lukte. De bange nacht was voorbij. Ik heb daar geen cent
ereloon voor ontvangen maar ik was tevreden dat het allemaal nog zo goed
afgelopen was.
's Anderendaags belde ik professor
Kluyskens, of ik bij hem geen opleiding tot keel-neus-oorarts kon volgen. Had
ik immers niet drie maanden stage gelopen bij hem en daarbij blijk gegeven van
"enige aanleg en belangstelling voor de specialiteit"? Jazeker! Als
ik minstens drie jaar geduld kon oefenen. Ik zei dat ik zo lang niet wenste te
wachten en toen stelde hij mij een opleiding voor bij dokter Van de Calseyde in
Brugge. Ik trok dus naar Brugge en maakte er kennis met dokter Van de Calseyde,
een sombere man. Hij zei dat ik assistent kon worden bij hem, maar dat hij mij
maar weinig kon betalen. Om de twee dagen zou ik moeten inslapen in het
ziekenhuis, teneinde de wachtdienst te verzekeren. Daarenboven moest ik naar
Brugge komen wonen, wat erop neerkwam dat mijn vrouw haar werk als
onderwijzeres in Elsegem zou moeten opgeven, en van het hongerloon dat mij
werd aangeboden zouden wij niet kunnen leven. Maar Van de Calseyde zelf zag een
uitkomst!
Hij was persoonlijk bevriend met de
bisschop en het zat er dik in dat dié mijn vrouw een job als onderwijzeres zou
kunnen bezorgen, in het Brugse. En waarempel, 's anderendaags belde Van de
Calseyde mij op. De job was gevonden - een vaste job nog wel - en mijn vrouw
kon er beginnen van zodra ze dat wenste. In Brugge. Dáár zou zíj dus het loon
verdienen dat Van de Calseyde mij niet kon betalen Ik vroeg vierentwintig uur
bedenktijd.
Uitgebreid overwogen we de pro's en de
contra's van een verhuis naar Brugge. Daar er minder pro's dan contra's waren,
zagen we ons genoodzaakt het aanbod af te slaan. Het viel Van de Calseyde
lelijk tegen. Toen ik het hem liet weten, bromde hij wat en haakte snel in.
Allengs was een jaar verlopen en ik koos
dus maar voor legerdienst. De eerste twee maanden was ik soldaat-milicien in
opleiding, in de Leopoldskazerne in Gent. Daarna volgden dertien maanden als
luitenant-geneesheer in het Klein Kasteeltje in Brussel, centrum voor
recrutering en selectie, kortweg CRS. Ik onderzocht er, drie halve dagen per
week, de recruten en slechts af en toe moest er ingeslapen worden, bij wijze
van wachtdienst. Geen omvangrijke taak dus. Het liet mij toe nog wat
huisartsenpraktijk te doen, erbovenop. Maar ik deed het enkel om den brode,
bijlange niet met hart en ziel, en het beviel mij alsmaar minder en minder. Het
vertrouwen dat de patiënten aanvankelijk in mij gesteld hadden, verminderde
zienderogen. Het was ongetwijfeld uitgelekt dat ik mij wilde specialiseren
Enkel de socialisten bleven mij nog trouw, door dik en dun.
Dan maar het buitenland geprobeerd. Ik
schreef een brief naar alle universitaire ziekenhuizen in Nederland, of ze geen
opleidingsplaats vrij hadden voor keel-neus-oorarts. En ze hádden er wel een,
doch nergens zaten ze op mij te wachten. Of ik een jaar of drie geduld wilde
hebben: zo lang was overal de wachtlijst. Drie jaar! En nog drie jaar huisarts
spelen, zeker? Alles leek me beter dan dát. En weer een brief geschreven naar
al die Nederlandse universiteiten, of ze geen plaats hadden voor een assistent
op de afdeling huidziekten. Dat was nu wel niet mijn grote liefde, maar het
vak van dermatoloog leek mij alvast niet al te stresserend. Geen week later
kreeg ik een uitermate positief antwoord van ene professor Bakker van het
universitair ziekenhuis Dijkzigt te Rotterdam, dat ik op zijn afdeling de
opleiding mocht komen volgen. Er werd mij een meer dan behoorlijke wedde
voorgesteld en bovendien kreeg ik mijn verhuiskosten vergoed, alsook een deel
van de inrichtingskosten van mijn woning in Nederland. Mijn vrouw zou dus niet
meer hoeven te werken en ze zou zich geheel aan het huishouden en aan de
opvoeding van de kinderen kunnen wijden.
We wilden net afreizen naar Rotterdam,
voor een gesprek met professor Bakker, toen de postbode aanbelde met een brief
uit Rotterdam, van het Dijkzigtziekenhuis, vanwege professor Struben, van de
afdeling keel-neus-oorheelkunde. Ik kon bij hem óók direct beginnen. En aan
dezelfde goede voorwaarden. We hoefden niet veel aan onze plannen voor die dag
te wijzigen
En zo werd het dan toch
keel-neus-oorziekten. We huurden een appartement op tien kilometer van het
ziekenhuis, in Capelle aan de IJssel, aan de Louis Couperusplaats, nummer
negen. Een ruime nagelnieuwe flat op de eerste verdieping van een groot
appartementsgebouw. Vier gelukkige jaren heb ik er doorgebracht, met mijn vrouw
en de twee kinderen. Zij deed haar inkopen in het winkelcentrum "de
Koperwiek" en de kinderen gingen naar de Montessori-kleuterschool die vlakbij
was. We raakten alle vier goed ingeburgerd in Nederland. En toch kwamen we
bijna ieder week-end in België doorbrengen. De drang naar de geboortegrond was
groot en we wilden ons beider ouders en vooral vader, die niet lang meer te
leven had, het genot van hun kleinkinderen niet ontzeggen.
Het Dijkzigtziekenhuis was, en is nog
steeds, een van de grootste en meest gerenommeerde van Nederland. Er waren tien
assistenten op de afdeling keel-neus-oor en evenveel opleiders, met aan het
hoofd professor Struben, een autoritair doch minzaam man, helemaal anders dan
de stugge Van de Calseyde. Ik integreerde mij opperbest in de groep en ik
voelde dat ik gewaardeerd werd door de prof, de stafleden en de collega's
assistenten. Vooral de functionele en de esthetische neuschirurgie konden mij
boeien. Professor Struben liet mij een speciale cursus neuschirurgie volgen in
Leiden bij de wereldberoemde Amerikaanse neuschirurg Cottle. Tegen 't einde van
mijn opleidingsperiode liet Struben warempel zijn privé patiënten, voor zover
ze een neusoperatie nodig hadden, door mij behandelen. Hij vroeg mij zelfs of
ik er nog niet over nagedacht had om in Rotterdam te blijven en deel uit te
maken van zijn staf. We kozen ervoor naar de heimat terug te keren. Rotterdam
was te ver van Elsegem, van vader en moeder, van de schoonouders, van tante
Jenna en tante Irma Struben had er alle begrip voor. Op het mooi
afscheidsfeest dat hij te mijner ere georganiseerd had, sprak hij lovende
woorden en hij voorspelde mij een schitterende carrière als keel-neus-oorarts
in België. We zagen de toekomst vol vertrouwen tegemoet. Het échte leven, het
succes en het grote geluk moesten nog komen, dachten we. Hoe weinig bevroedden
we toen dat de gelukkigste jaren voorgoed voorbij waren
Niet te geloven: een lezer(es) uit Friesland heeft gereageerd op mijn kunstroofverhaal:
Geachte Heer,
Reeds meer dan dertig jaar ben ik bekommerd om het lot van het verdwenen paneel van het veelluik uit de Sint-Baafskerk te Gent. Denkt u werkelijk dat het vernietigd werd? En wat betreft uw Apollobeeld: zijn er al vorderingen in het onderzoek?
Hoogachtend,
Mensje Meinema, Leeuwarden.
18-03-2015 om 15:08 geschreven door Mensje
Geachte
Menske Meinema,
Uw reactie
verrast mij aangenaam. Uit het verre Friesland! Er zijn honderd en meer
theorieën over het lot van de Rechtvaardige Rechters. Ikzelf heb er twee. Ze
komen er evenwel allebei op neer dat het verdwenen paneel inderdaad vernietigd
is. Ik denk dat er in beide gevallen een link is met mijn verdwenen Apollobeeld.
Maar daarover, en over de vorderingen in het onderzoek, wens ik het voorlopig
niet te hebben. Om de taak van de speurders niet te bemoeilijken.
Met dank voor
uw belangstelling en de beste groeten,
Ik heb een
gynecoloog gekend in het Noorden des lands. Over zijn identiteit blijf ik vaag,
om redenen die u weldra zult begrijpen. Laten we hem dokter X noemen. Zoals
iedereen weet manipuleert een gynecoloog, ofte vrouwenarts, tijdens zijn
onderzoek de intiemste onderdelen van de vrouw. Dat hoort bij het beroep, het
moét nu eenmaal en het weze hem dan ook vergeven. Maar als dat onderzoek ten
einde is en de patiënte weer goed en wel is aangekleed, is afblijven geboden.
Een handdruk bij het tot-de-volgende-afspraak kan nog wel, maar een
vriendschappelijk kneepje in de borst is helemaal uit den boze en met die regel
moet dokter X niet vertrouwd geweest zijn. Hij kneep namelijk wél. Hij kneep
héél zachtjes, en vaak liet hij het kneepje vergezeld gaan van een knipoog.
Zijn grootste slachtoffers waren de vrouwen van middelbare leeftijd. Tegenover zowel de héél bejaarde vrouwen als tegenover de héél jonge liet hij die
familiariteit echter meestal achterwege. Dokter X maakte geen geheim van zijn
afscheidsritueel en iedereen was ervan op de hoogte. Niet voor niets noemde men
hem in de volksmond de loezenknijper. De directie van het ziekenhuis waar de
dokter werkte was evenzeer op de hoogte van die knijperij, maar ze sprak er hem
nooit op aan. Er was immers nimmer een officiële klacht neergelegd tegen dokter
X. Wel integendeel, de patiënten voelden zich blijkbaar gevleid door die
welgemeende blijk van sympathie, tenminste indien men kan afgaan op de enorme
omvang van zijn klantenbestand. Tot er tóch een officiële klacht kwam Naar men
zegt van ene bejaarde zuurpruim die niet eens zelf geknepen was. En om een lang
verhaal kort te houden: dokter X werd ontslagen. Hij had nog tien jaar willen
doorgaan
Twee jaar
geleden gaf de jonge Slovaakse wielrenner Peter Sagan na zijn tweede plaats in
de E3-prijs van Harelbeke(*), het bloemenmeisje een speels kneepje in de
billen. Geen kneepje in het donker, maar ten aanschouwe van duizenden mensen.
Het was hot news, een foto van het gebeuren verscheen op de voorpagina van alle
kranten. Peter Sagan had zich met zijn kwajongensstreek onsterfelijk sympathiek
gemaakt. Diegenen die het voorval niet konden smaken en die Peter voor zijn
misdaad het liefst een levenslange schorsing hadden willen opleggen, waren zo
gering in aantal dat de onaangename gevolgen uitbleven. De organisatoren hadden
brood gezien in het hele voorval. Voor hun E3-prijs editie 2015 hadden ze een
prachtige affiche ineengeknutseld. Er staat een bloemenmeisje op afgebeeld, met
hoogopwaaiend rokje waardoor het slipje en de welgevormde billen even het oog
komen strelen, zoals we dat zien bij onze tennismeisjes. In de buurt: een
grijpgrage rennershand.
(foto uit Het Laatste Nieuws d.d. 28.2.2015)
Maar de affiche is naar de prullenmand verwezen onder druk van de internationale wielerunie en als gevolg van een klacht van enkele zuurpruimen van het instituut voor gelijkheid tussen man en vrouw. Het team van het grafisch bureau dat de affiche heeft ontworpen reageert onthutst: van de schreeuw naar vrijheid met Je suis Charlie is anderhalve maand later nog weinig te merken. Afwachten maar hoe dat instituut voor gelijkheid tussen man en vrouw zal reageren als de organisatoren van de E3-prijs komend jaar voor de dag zullen komen met de bips van Sagan, in slip, en de hand van het bloemenmeisje in de buurt
t Is ook nooit goed, zegt mijn vriend Ahmed. Als onze vrouwen te zwaar gesluierd op straat lopen is dat, zo zegt men, een teken dat ze onderdrukt worden. En als ze te licht gesluierd zijn wijst dat óók op onderdrukking. Ja, t is dansen op een slappe koord.
De organisatoren van de koers hebben beloofd dat ze op 27 maart de identiteit van de afgebeelde babe bekend zullen maken. Ik kijk er naar uit en ik vraag mij af of ze zich onderdrukt zal voelen
En om dit verhaal in schoonheid af te ronden, een strofe uit De tango van het blote kontje (van Toon Hermans):
Het valt me op dat billen op elkander lijken,
vooral wanneer je ze wat langer kan bekijken.
Er zijn er bij die lijken uitgesproken geinig,
er zijn er andere die zeggen mij maar weinig.
Ik vind dat billen ook iets hebben van gezichten:
je ziet meteen of ze van neven zijn of nichten.
En ik zag twee trieste billen in het water staan:
Van waarom komt hier nou nooit eens iemand aan?
Ja, waarom? Vraag dat maar aan Peter Sagan!
(*) volledigheidshalve: vorig jaar werd Peter Sagan eerste in de E3-prijs, maar knijpen heeft hij toen niet meer gedaan
De mysterieuze roof van de rechtvaardige rechters (kunstroof, deel 5)
(uit Tiznoland, stripverhaal uit de Kiekeboereeks van Merho)
Het Lam Gods bestond in feite uit 16 panelen: achter elk van de vier zijdelingse panelen onderaan bevond zich namelijk nog een ander paneel. Het meest linkse schilderij was dat van De Rechtvaardige Rechters, met aan zijn rugzijde en samen in eenzelfde kader het schilderij (een grisaille) van Sint Jan de Doper. Beide schilderijen werden uit het kader gelicht in de nacht van 10-11 april van het jaar 1934, vermoedelijk in de vroege nachtelijke uren van woensdag 11 april. Niet één, maar twee panelen werden dus gestolen
(uit Tiznoland, stripverhaal uit de Kiekeboereeks van Merho)
Tijdens de dagen die volgden kreeg de bisschop van Gent talrijke brieven. Anoniem. Eén van de briefschrijvers tekende met DUA. Om te bewijzen dat de ontvreemde panelen wel degelijk in zijn bezit waren liet hij één van zijn brieven vergezeld gaan van een ticket waarmee één van de panelen (dat van Sint Jan) kon afgehaald worden in het bagagekantoor van het Brussels Noordstation, alwaar hij het gedeponeerd had. Tevens eiste DUA één miljoen Belgische francs losgeld voor het paneel van de Rechtvaardige Rechters. Het verhaal wordt nu behoorlijk ingewikkeld. Maar om een lang verhaal kort te maken: op de eis van DUA werd niet ingegaan, de Rechtvaardige Rechters zijn nog steeds niet terecht, wellicht voor eeuwig verdwenen
(uit Tiznoland, stripverhaal uit de Kiekeboereeks van Merho))
En wat is de rol geweest van Arsène Goedertier? Kende hij de dief? Of was hijzelf de dief? Kende hij DUA? Of was hijzelf DUA? De speculaties zijn legio. Geen kunstroof heeft meer inkt doen vloeien dan deze.
De veronderstelling die ik in een vorige aflevering heb geopperd, namelijk de mogelijkheid van een uit de hand gelopen studentengrap, werd tot op heden nog door niemand tegengesproken of afgedaan als nonsens. Wel integendeel. Eén van mijn trouwe lezers en niet één van de geringste! heeft mij gemaild dat ik er met mijn veronderstelling wellicht niet ver naast zal zijn. Zijn mail was vergezeld van een foto met het verdwenen paneel. Hij vertelt er niet bij of het al dan niet om het origineel gaat en waar en wanneer de foto genomen is. Zijn eigen studeerkamer misschien?
t Vorig jaar hebben vier van mijn vrienden
het tijdelijke met het eeuwige verwisseld. Een jaar van veel verdriet. Een
slecht jaar? Geenszins, zegt Daantje, die een paar jaar jonger is dan ik, maar
toch ook al een eindje in de zeventig is. De normaalste zaak van de wereld. We
hebben de leeftijd bereikt waarop onze leeftijdsgenoten bij bosjes sneuvelen,
de een na de ander, tot wíj alleen nog zullen overblijven, als honderdjarigen,
op eenzame hoogte
Een paar weken geleden is er weer eentje
heengegaan: Gaby Lamon, een vriend. Tijdens de rouwmaaltijd zat aan t ander uiteinde
van de tafel Lucien Beel. Zeventig (!) jaar geleden zat ik samen met Lucien in het
tweede leerjaar in het Kloosterschooltje in Grijsloke. Daarna hebben we elkaar
nooit meer gezien. De echtgenote van de overledene stelde ons aan elkaar voor.
- Wel, wel, zei ik, wat een verrassing. Na al
die jaren! Gij zijt nog geen haar veranderd.
- Gij wel, zei Lucien.
Hij was mij nog niet
vergeten. Ik zei dat ik iets over hem geschreven had in mijn memoires (O jerum
jerum jerum , 2006) en ik had de indruk dat hij dat wel apprecieerde. De
passage waarin ik mijn lagere schooltijd beschrijf heb ik hem diezelfde dag nog
gemaild
Vader was ervan overtuigd dat er moest
gestudeerd worden, wilde men iets bereiken in 't leven. Hij leerde mij lezen
van toen ik vier was. Rond Pasen van 't jaar vijfenveertig las ik vrijwel alle
woorden, ook de moeilijke. Met een gewoon kinderboek* kon ik goed overweg. Het
zou nog een paar maanden duren voor het Derde Rijk definitief ineenstortte en
ik moest nog vijf worden. Ik was een mensenschuwe kleuter die nog met geen
ander kind contact had gehad, laat staan een voet binnen een schoolpoort had
gezet. Na Pasen trok vader met mij naar de nonnenschool in Grijsloke. Hij had
een van mijn kinderboekjes meegenomen en daarmee moest ik demonstreren hoe goed
ik al kon lezen. De zuster stond perplex. Tot aan de grote vakantie zou ze mij
nog in de kleuterklas houden. Daarna moest ik dan maar in 't eerste leerjaar
beginnen, bij juffrouw Valentine.
Het
enige wat ik mij nog van mijn eerste schooldag herinner is dat Marc Voet, die
een jaar ouder was, mij vroeg om mijn mond open te doen. Ik opende mijn mond en
hij spuwde erin. Toen ik dat thuis vertelde begon moeder te wenen en vader zei
dat hij niet begreep dat ik zo dom kon zijn. De volgende dag vroeg Marc Voet
mij nogmaals om mijn mond open te doen en waarachtig, ik deed het weer.
Na
de grote vakantie kwam ik dus in de klas van juffrouw Valentine terecht.
Valentine was een weduwe met een dochter van een jaar of vijftien, en dus geen
echte juffrouw meer. Toch noemde iedereen haar "juffrouw Valentine".
Ze gaf les aan het eerste, het tweede en het derde leerjaar tegelijk. Omdat ik
al zo goed kon lezen mocht ik meteen plaats nemen in de middenste rij, de rij
van het tweede leerjaar. Ik zat er tussen kinderen die twee jaar ouder waren.
In tekenen was ik slecht en zingen was helemáál een ramp. Van zodra ik bij de
samenzang mijn mond opende, keken alle kinderen die vóór mij zaten, om. Mijn
gezang moet erg pijnlijk geklonken hebben in ieders oren. Al gauw riep de
juffrouw mij bij zich en ze verbood mij nog mee te zingen.
We
zaten met zijn zevenen in die klas: vier meisjes en drie jongens. Op 't einde
van 't jaar waren de vier meisjes, samen met Charles Vanmoorleghem, allemaal de
eersten van de klas: alle vijf evenveel punten! Lucien Beel en ik waren tweede. En toch weet ik zeker dat
ik zowel voor rekenen als voor lezen veruit de beste van de klas was. Mijn
onvermogen tot tekenen en zingen zullen dus wel de doorslag gegeven hebben.
Het
jaar daarop startte ik in het derde leerjaar. Ik zat er niet op mijn plaats. In
vele opzichten had ik nog de mentaliteit van een kleuter, een bange kleuter. Valentine
nam dan ook de eerste de beste gelegenheid te baat om mij terug te sturen naar
het tweede leerjaar. Toen ik een rekenoefening aan het bord moest maken en 3 x
4 = 11 schreef - een ongelukkige lapsus die ik overigens direct herstelde -
werd ik stante pede en zonder pardon gedegradeerd.
Na
drie jaar kloosterschool in Grijsloke - tweemaal het tweede en eenmaal het
derde leerjaar - moest ik naar de gemeenteschool in Kaster, bij
Maria Janssens.
Madame, zoals de leerlingen haar noemden, had
hooguit twintig leerlingen, verdeeld over niet minder dan acht leerjaren. Als
er zich voor een bepaald jaar maar één leerling aanmeldde, werd die bij de klas
gevoegd die één jaar hoger of één jaar lager was, al naar gelang het een goede
of een minder goede leerling betrof. Toen
ík er arriveerde was ik de enige kandidaat voor het vierde leerjaar en
zo begon ik daar direct in 't vijfde. Ik zou er later ook nog het zesde en het
zevende doen. Als de vakken tekenen, zingen en turnen op het programma van de
proefwerken stonden haalde ik nog drieënnegentig of vierennegentig procent. Als
die vakken er niet op stonden kwam ik heel dicht in de buurt van de honderd
procent. Vanzelfsprekend was ik bij Maria Janssens altijd de eerste van de
klas.
Ik was een perfectionist, die zelden een fout
maakte, en als dat dan toch eens gebeurde, het weze door onoplettendheid, kon
ik daar dagen lang over piekeren. Met zingen was het evenwel een knoeiboel. De
affronten die ik in verband met het zingen in de klas van juffrouw Valentine
had ondergaan, zouden levenslang op mij blijven wegen. Ik dúrfde niet zingen.
De andere kinderen - behalve één - zongen zonder complexen een strofe uit
"het loze vissertje" en ze behaalden achttien of negentien op twintig.
Judith Debruyne kreeg zelfs een keer twintig op twintig. Die ene, die óók nooit
zong, was Raymond Desmet. Als Raymond aan de beurt was, ging hij rechtstaan met
zijn liederenboek in de hand, zoals dat verlangd werd. Zonder ook maar een kik
te geven bleef hij onbeweeglijk staan, pal voor zich uit starend. Na vijftien
seconden zei madame dat hij mocht gaan zitten en dat hij nul op twintig had
voor zang. Als het mijn beurt was, dreunde ik de tekst af: "Des winters
als het réé-é-gent ". Tot daar had het nog iets van zingen, doch vanaf de
tweede regel werd het gewoon voorlezen: " dan zijn de paadjes diep, ja
diep; dan komt het loze vissertje vissen al in het riet, ja riet". Voor
die prestatie kreeg ik tien op twintig, omdat ik mijn goede wil had getoond.
Raymond zou dat nóóit gedaan hebben. Daar was hij te koppig voor. Of te fier?
De punten konden hém overigens gestolen worden. Voor mij betekenden die tien
punten die ik met zang verloor méér dan wat ik aan punten verloor voor alle andere
vakken samen. Er waren er die zeiden dat ik die tien punten niet verdiende, dat
ik voorgetrokken werd door madame, dat ik haar lieveling was. En ik denk dat ze
inderdaad een zekere affectie voor mij moet gehad hebben. Tot aan haar dood
heeft ze immers twee van mijn schrijfboekjes als aandenken bewaard en ze heeft
het nooit onder stoelen of banken gestoken dat ík de beste leerling was die ze
ooit in haar klas heeft gehad. Later toen ik al lang niet meer bij madame naar
school ging, leerde ik haar nog meer waarderen. Ze bleek een zeer belezen vrouw
te zijn, die daarenboven over een universitair diploma beschikte. Zij was
Lieveke Glabeke, het hoofdpersonage uit een van Stijn Streuvels grootste romans
"Levensbloesem".
In
veel van Streuvels' verhalen spelen jonge meisjes de hoofdrol, allemaal meisjes
die Streuvels heeft gekend. Soms maakte hij met hen lange wandelingen in de
weidse natuur. Tijdens die wandelingen legden zij hun jeugdige ziel bloot voor
de grote schrijver, naar wie zij vol bewondering zullen opgekeken hebben. Maria
moet ongetwijfeld gedweept hebben met Stijn Streuvels. Later pas heb ik dus
begrepen waarom zo vele foto's van Streuvels de klasmuren sierden. Daartegenover
staat dat háár foto prijkt in Streuvels' Lijsternest in Ingooigem, dat nu een
museum is. De schrijver, die zelf zeer belezen was, zal haar voorzeker de
liefde voor de literatuur bijgebracht hebben. Net als Streuvels las ze gaarne
werken van Noorse schrijvers. Ik was amper elf toen ze mij de trilogie
"Kristin Lavransdochter" van Sigrid Undset meegaf om thuis te lezen
tijdens de vakantie. Omdat ik zo'n uitmuntende leerling was, moet ze gedacht
hebben dat ik dat moeiteloos ging verwerken. Daarin had ze zich evenwel
vergist. De inhoud was te moeilijk, niet geschikt voor mijn leeftijd. Ik bracht
het boek ongelezen terug en omdat ik bang was dat ze er mij iets over zou
vragen, biechtte ik heel eerlijk op dat ik het geen mooi boek vond en dus niet
helemaal gelezen had. Dat is waarschijnlijk een van de weinige keren dat ik
haar ontgoocheld heb.
Ik weet het wel, beste lezer, ik heb bij u een
pijnlijke nieuwsgierigheid opgewekt naar de inhoud van de brief. Laat ik
vooraf zeggen dat de brief aan een grondig forensisch onderzoek werd
onderworpen. Tevergeefs. Vingerafdrukken werden niet gevonden. DNA-sporen
evenmin. De brief zelf was getypt zodat grafologisch onderzoek hier dus niet
aan de orde is. Het adres op de briefomslag is evenwel met de hand geschreven
*De letters hellen over naar links. Zou dat kunnen wijzen op linkshandigheid?
*Het krulletje aan de N (we zien het ook bij de U) dat evenwel niet constant voorkomt. Kenmerk van nonchalance en inconsequent gedrag?
*De bolletjes op de IJ. Wijst dat op frivoliteit? Echter geen bolletje op de I (weer dat inconsequente?). Iemand heeft mij ooit verteld dat die bolletjes kenmerkend zijn voor een vrouwelijk handschrift
*Zowel de G als de b worden geschreven als een 6. Het nummer 191b had door de postbode als 1916 kunnen geïnterpreteerd worden, ware het niet dat er hooguit 300 huizen staan in mijn straat. Slordigheid? Onvolwassenheid?
*Het streepje onder de 1. Kordaatheid? Autoriteit?
*De vorming van de 8. Hollandse invloeden? Of dysorthografie?
*Het postcodenummer dat niet in de voorgeschreven vakjes is ingevuld. Anarchie? Of gewoon niet weten waartoe die vakjes dienen?
En ziehier de inhoud van de brief:
Beste Kris,
Ik stel het inmiddels vrij goed op mijn winterbestemming.
Ik merk dat je mijn vriend Napoleon ondertussen hebt leren kennen.
Hij is wat gevoeliger dan ik, voor vocht en kou, dus verzorg hem goed.
Deze position-switch doet ons beiden goed.
Tot binnenkort.
Apollo en het Gentsche gevolg.
Is het mijn fantasie die op hol slaat, of is het een ingeving van de Heilige Geest, of is het Satan, samen met zijn duivelse trawant Beëlzebub, die mij dag en nacht influistert: een studentengrap is het, niets meer dan een studentengrap, waar gij vijftig jaar geleden zelf zó op uit waart?
En dan zet ik alles op een rij
*In t jaar 1934 werd het SK Ghendt gesticht.
*Drie lustrums later hebben de studenten van SK Ghendt het Gravensteen bezet. Deze stunt staat in de annalen van de universiteit geboekstaafd als de grootste studentengrap aller tijden. Het was in 1949. Studenten rekenen in lustrums, periodes van 5 jaar. Vroeger maakten de studenten meestal één lustrum mee. Toen hadden ze aan één diploma genoeg. Na vier of vijf jaren met succes doorlopen te hebben en na de laatste Oude Roldersklacht te hebben gezongen, gingen ze met een krop in de keel, t hoofd gebogen voort naar t stil geboorteoord, en meteen doken ze de arbeidsmarkt in met hun ene academische titel. Nu duren studies langer, nu behalen studenten masterdiploma na masterdiploma en twee lustrumjaren in een studentenloopbaan is nog allerminst een uitzondering
*In t jaar 1964, zes lustrums later ik was toen zelf preses van het SK werd weer een stunt uitgehaald: de bezetting van de stad Damme.
*En in 2014, zestien lustrums of tachtig jaar later: de roof van Apollo! De diefstal werd weliswaar pas opgemerkt in januari van dit jaar, maar is wellicht gepleegd op t eind van t vorig jaar.
*En wat nu volgt is pure hypothese. Er wordt van uitgegaan dat deze kunstroof niet de enige is die het SK Ghendt op zijn geweten heeft. t Jaar nul, 1934, de verdwijning uit de Sint-Baafskathedraal van De rechtvaardige rechters, een paneel van het Lam Gods van de gebroeders van Eyck. Deze kunstdiefstal heeft nagenoeg de hele kunstwereld op zijn kop gezet. Op heden, meer dan tachtig jaar later, is het paneel nog niet teruggevonden en heeft men nog geen zekerheid omtrent de dader(s). En als in 1934 een student het nu eens bij wijze van studentengrap in zijn hoofd zou gehaald hebben om De rechtvaardige rechters te stelen? Met de beste bedoelingen weliswaar. Met het vast voornemen het paneel één van de volgende dagen terug te brengen. Die onschuldige knaap zal dan wel geen rekening gehouden hebben met de ongelooflijke impact die zijn stunt zal gehad hebben: grote koppen op de voorpaginas van binnen- en buitenlandse kranten, levenslange dwangarbeid of misschien wel de doodstraf voor de dader als ze die ooit zouden te pakken krijgen. Stel u de angst voor die zich van onze jonge student moet meester gemaakt hebben. Het ongemerkt terugbrengen van het schilderij zal te enen male onmogelijk geweest zijn, want het laat zich raden dat de politie in de dagen, weken en misschien wel maanden die volgden de kathedraal met Argusogen in de gaten zal gehouden hebben. Dat doet politie nu eenmaal, als t kalf verdronken is. De dader zal maar één uitweg gezien hebben: het paneel zo grondig mogelijk vernietigen verbranden in het houtkacheltje op zijn studentenkot? en er verder ten eeuwigen dage over zwijgen en het geheim meenemen in het graf en ook geen bekentenis af te leggen op zijn sterfbed ten einde zijn ziel te ontlasten opdat zijn nageslacht niet zou moeten opdraaien voor de gigantische kosten die de grap had meegebracht.
Nogmaals: een pure hypothese, waarde lezer. Maar een zeer nuttige. De dader die tachtig jaar geleden een jaar of twintig moet geweest zijn zal nu ongetwijfeld overleden zijn, het zoeken naar De rechtvaardige rechters kan nu wel definitief gestopt worden en iedereen kan nu in rust en vrede verder leven.
P.S. Ik hou u op de hoogte van het verder verloop.
P.P.S. (mocht u over enig grafologisch inzicht beschikken) Wat zijn uw bevindingen betreffende het handschrift op de briefomslag? En wat vindt u van mijn ondeskundige ontleding van het handschrift?
Een week of
zes geleden ben ik klant geworden bij Telenet. Met een whoppa-abonnement:
overal simultaan surfplezier, voordelig bellen op al je toestellen, TV op ál je
schermen. Voor een maandelijks bedrag van 72,95 euro in de maand, huur van de
digicorder inbegrepen. Plus 1,95 euro voor een oproepdoorschakelfunctie naar om
t even welke andere vaste of mobiele telefoonlijn. Plus 7 euro voor de optie
Any Time. Alles bij elkaar 81,90 euro. Niet onoverkomelijk dus. Met de laatste
optie was het mogelijk op ieder moment van de dag te bellen naar het buitenland,
zonder te moeten bijbetalen. En das nu net de reden waarom ik die Any Time
erbij genomen heb: mijn schoonzus woont
sinds korte tijd in Frankrijk. En óf ik gebeld heb naar Frankrijk: onbeperkt
voor zeven euro! Voor mij kostte dat weliswaar niets bovenop die zeven euro.
Háár telefoonkosten daarentegen zijn de laatste weken gestegen tot duizelingwekkende
hoogte. Voor mij reden genoeg dus om naar de Telenetwinkel te trekken om een
verklaring.
Het was een
beminnelijke jongedame die mij te woord stond. Er was inderdaad een duidelijke
verklaring. Mijn schoonzus heeft namelijk een Belgische GSM. Ware het een
Franse GSM geweest dan waren alle gesprekken verlopen op kosten van die Any
Time optie. Maar wanneer er in België gebeld wordt naar een Belgische GSM die
zich in het buitenland bevindt, moeten er kosten betaald worden. Dat heet
roaming: afromen van het budget Ik had er nooit van gehoord.
- Belachelijk
zeker, zei ik.
- Tja, het is
nu eenmaal zo, zei de beminnelijke jongedame.
- Neen, u
begrijpt mij verkeerd. Ik bedoel: belachelijk, dat ik dáár nog nooit van
gehoord heb.
- O, maar dat
is normaal. Er zijn veel mensen die daar nog nooit over gehoord hebben.
Ze had normaal
gezegd en veel mensen en niet: normaal voor uw leeftijd en veel mensen van
uw leeftijd. Ik heb er een gloeiende hekel aan als iemand tegen mij zegt dat
ik er goed uitzie of dat ik een goed geheugen heb en het niet kan laten om
er aan toe te voegen voor uw leeftijd.
- Dan heb ik
die optie Any Time niet meer nodig, zei ik.
- Natuurlijk.
Ik ga die meteen schrappen. Dan hoeft u met ingang van morgen niet meer te
betalen voor die optie.
Ze was zo
lief. Ik was weg van haar. Ik vroeg haar naam. Tineke. Met blij gemoed verliet
ik de winkel. Ik was bijna de deur uit toen Tineke mij terugriep:
- Mijnheer,
is die sjaal van u?
Ze hield mijn
sjaal in haar hand. Ik had hem laten liggen op de toonbank
Aan t eind
van de Lange Steenstraat sloeg ik linksaf, de Doornikstraat in. Even verder in
de straat hield een kennis mij staande. We praatten wat. Waarover weet ik niet
meer. We stonden op het punt ons kort gesprek af te ronden, toen iemand naar
ons toe kwam, een beetje buiten adem. Tineke. Ze was mij achternagerend met
mijn handschoenen. Ook dié had ik laten liggen. Ik wilde Tineke uitgebreid
danken voor zon uitzonderlijke service, maar ze was alweer weg. De kennis
stond er geamuseerd bij. Ik grijnsde:
- Dat
overkomt mij anders nooit, zei ik.
Telenet heeft
aan mij alvast een klant voor het leven. Dank zij Tineke
Mijn nieuwste boek (Uit het schuim van de zee, 2011) behandelt de hele Griekse mythologie in 136 verhalen (408 pag.) en 18 originele tekeningen. Het is nu reeds aan zijn derde druk toe. Het boek is te bestellen via mail (kvansteenbrugge@gmail.com). Betaling na ontvangst (18,95 euro). Bij bestellingen vóór 1 mei dienen geen verzendkosten betaald te worden.