Onderweg naar Boedapest
Elke
reis bevat op zijn minst een aspect van overgave, lange uren, als het
voortglijden van het water.
Op
4 augustus 2013 ben ik met de fiets naar Boedapest vertrokken. Ik heb een
reisgids meegenomen en een boek. De reisgids is van Clemens Sweerman, hij bevat kaarten en een beschrijving van
een fietstraject dat zoveel mogelijk de noordelijke grens van het vroegere
Romeinse Rijk volgt, de Limes. Dank zij deze gids heb ik de Limes leren kennen
en kunnen ontdekken. Het boek dat ik mee heb is van Claudio Magris: Donau, biografie van een rivier. Claudio Magris is voor mij vanaf Regensburg
een soort reisgezel geworden. De citaten in deze tekst komen allemaal uit zijn boek.
Over de Duivel en de Engel
Ik ben aangekomen in de
bisschoppelijke en keizerlijke stad Regensburg. Mijn hotel ligt aan een grote
boulevard, iets buiten de stad. Het water uit de douchekraan heeft het zweet en
stof van mijn lichaam gespoeld en ik ben klaar voor de stad. Aan de receptie
van het hotel zit een jonge vrouw, ze glimlacht vriendelijk. Alles in Ordnung? Ze heeft mooie ogen.
Ik ben blij dat ze wil weten of alles naar wens is en ik zeg het haar met
plezier. Ze glimlacht. Even later sta ik
op de stoep en hoor ik mezelf Duits praten: Alles
in Ordnung?
. Duitsers zijn als de oude Romeinen
De Romeinen waren meesters in het
controleren en organiseren. Orde en controle zijn de sleutelwoorden van de
Romeinse overheersing. Aan het begin van onze jaartelling bestuurden ze een
formidabel wereldrijk dat zich uitstrekte rond de Middellandse zee. De
noordgrens van dit Romeinse rijk, de Limes volgt vanaf de Noordzee de loop van
de Rijn, dan de Main en vanaf Regensburg de Donau. Talrijke steden als Wenen,
Bratislava en Boedapest zijn ontstaan langs deze Limes. De resten van deze
Limes en bijhorende vestingen zijn op vele plaatsen nog aanwezig. Het
volksgeloof schrijft de bouw van deze muren, van dit nu verbrokkelde tracé van
stenen toe aan de Duivel.
Voor
de boer uit de late Middeleeuwen, die niet verder kon kijken dan het veld dat
hij ploegde, was de idee van de Limes, van de wal die tot aan de Zwarte Zee de
grenzen van het Romeinse Rijk moest markeren, iets ondenkbaars en
bovenmenselijks dat de tastbare dagelijkse werkelijkheid te boven ging.
Niet de duivel, maar de Romeinse
keizers hebben die stenen grenslijn getrokken. Aan deze zijde van de lijn lag
het keizerrijk, de idee en de universele heerschappij van Rome, aan gene zijde
waren de barbaren.
Ik lig s avonds te denken aan de
onmetelijke afstand van de Limes die ik aan het volgen ben en de duivelse
onmogelijkheid om die grens te controleren. De Romeinse keizers, Hadrianus,
Augustus, Vespasianus, Marcus Aurelius, hadden duivelse ambities. Maar wie of
waar is dan eigenlijk de engel? Vanavond is het meisje aan de receptie de engel
Natuurlijk
betekende Rome ook, en vooral, overheersing. De universaliteit waar het rijk
aanspraak op maakte was een vermomming van die overheersing en als zodanig
gedoemd ten onder te gaan.(
) De verachte barbaren zijn de makers geworden van
het nieuwe Europa; later hebben de Slavische volken hun uur horen slaan; de
Chinezen die de blanken in riksjas rondreden zijn nu een wereldmacht.
Voor
iedereen breekt het uur aan van zijn taak in de geschiedenis. Die Wal,
waarvan de ruïnes oprijzen tussen de velden en hagen, vertelt het grote uur van
het Romeinse Rijk. Onze geschiedenis, onze beschaving, ons Europa zijn dochters
van die Limes. De stenen spreken van het grote pathos van de grens, van de noodzaak
en het vermogen zich te beperken en vorm te geven. Het Imperium is een dam, een
bolwerk, een wal die de barbaarsheid van het vage moet tegenouden. (
)
Ook
deze mond waar ik nu naar kijk is lijn en vorm, de precieze grens van een rijk
waar het onbepaalde en daarom onwerkelijke vermogen van de eros
werkelijkheid wordt. Je kust en bemint een mond, een vorm, een Limes.
Vergeleken met een mysterieus gezicht en een steelse blik lijkt ook de Romeinse
grens een curiositeit uit de Oudheid, kostbaar maar te verwaarlozen
.
Saalburg
Regensburg is in Duitsland het
eindpunt van de Limes-Radweg. De opgravingen langs de Limes zijn in 2005 erkend
als Unesco-werelderfgoed. Het fietstraject dat de linie volgt is ongeveer 820 km
lang en komt langs tal van vindplaatsen en ruïnes van Romeinse forten en
vestingen. De eerste opgravingen ervan zijn begonnen rond 1850, maar sommige
overblijfselen worden nu nog ontdekt en in kaart gebracht met behulp van apparatuur
die ondergrondse magnetische velden opspoort.
Wanneer ik ongeveer een derde van
de Limes-route heb afgelegd, bevind ik mij in de buurt van Frankfurt. Ik volg er
de wegwijzers naar Saalburg en breng
een bezoek aan één van de meest compleet gereconstrueerde vestingen van de
Romeinse verdedigingswal. In 1887 is men op basis van nauwkeurig archeologisch
onderzoek gestart met de heropbouw van een groot castellum. In het fort is er nu een museum ingericht met een belangrijke
collectie van archeologische vondsten en aan de zuidkant van het heropgebouwde
castellum liggen de ruïnes van de omliggende burgerwoningen. Archeologen
schatten dat er in en om het kamp 500 soldaten woonden en 1500 burgers. Zo zijn
er nog overblijfselen te zien van een vrij groot saunacomplex (thermen) met
vloer- en wandverwarming in alle kamers.
Romantiek in Beieren
In
een wereld die als één groot geheel wordt bestuurd en georganiseerd, lijkt het
gedaan met het avontuur en het mysterie van de reis.
Na mijn bezoek aan de Saalburg,
gaat mijn tocht langs de Limes verder in de bedding van de Main. Ik volg de
rivier een heel stuk naar het zuiden en kom op de Badischer Weinstrasse. Miltenberg
is een kleine stad langs deze route. In het centrum staan fraaie oude huizen
met gevels in vakwerk. Alles is er heel verzorgd, het water klatert in de
fontein en de terrassen nodigen je uit om te genieten van de zon en een lekkere
hap. Na een korte middagpauze trek ik verder in de richting van de
Taubervallei. Daar begint de Romantische Strasse. Het zijn allebei routes in
schilderachtige groene valleien. Ik kom er doorheen stadjes met welluidende
namen en historische gebouwen:
Tauberbisschopsheim, Bad Mergentheim, Creglingen, Rodenburg ob der
Tauber. De fietspaden in de valleien zijn prima bewegwijzerd en volgen meestal
een eigen traject, los van de autowegen. Tenslotte zal ik via het Altmühltal na
vier dagen eindelijk de Donau bereiken in de stad Kehlheim.
De
blik van de ober en de vrouw die naar mensen kijkt
In de mooie vallei van de Tauber
vind ik s avonds een Gasthof in een klein dorp. Aan de ober vraag ik de naam
van het dorp: Grossenried. Dit dorp is
ouder dan New-York, zegt de man. Hij staat aan de hoek van zijn toog, met
zijn elleboog in steun. Zijn ronde buik schraagt het meubel. En zijn blik
staart schijnbaar wezenloos in de gelagzaal. Grossenried. Wil u nog een glas wijn?
Ja graag, hij is lekker. U
bent een kenner. Ik ben geen kenner
en heb ook niet die ambities, maar zijn wijn is een verrassing. In de gelagzaal
zitten overwegend mannen en ze drinken bier uit grote glazen. Dat is het beeld
dat ik heb van de Duitser, maar in de grote steden is het anders, men is er
meer Europees. Er wordt naast bier ook wijn gedronken en de culinaire cultuur
is er verrassend goed. Ik denk terug aan het mooie terras in Bonn waar ik een
week geleden heerlijk heb gegeten
De tagliatelle heeft
voortreffelijk gesmaakt. Ik zit nog na te genieten van de maaltijd en het
uitzicht op de stad. Het grote terras is aangelegd in niveaus. De kelners bewegen
snel en efficiënt heen en weer, er is weinig tijd voor een praatje, alleen voor
professionele vriendelijkheid. Een ober komt in mijn richting. Zijn scherpe
blik heeft mijn lege glas van ver gezien. Wil u nog een glas wijn? Het immense terras is bijna niet te overzien,
maar de ober is gefocust op zijn taak en is recht naar zijn potentiële prooi
gedoken. Obers zijn als adelaars.
De volgende dag kom ik s middags
aan in een kleine stad. Ik ga op zoek naar een bakkerij. In Duitsland vind je
bij de meeste supermarkten een bakkerij waar je belegde broodjes en verse
koffie kan krijgen. Ik installeer me aan een klein tafeltje. Schuin tegenover
mij zit een oudere vrouw. Naast haar staat een rollator. Ze zit naar de mensen
te kijken die voorbij komen en heeft geen haast. Ze volgt de voorbijgangers met
haar blik en mompelt af en toe iets. Ook mijn outfit wordt gekeurd. Je bent sportief zegt ze en er volgen
nog een aantal zinnen, maar ik begrijp ze amper. Ik knik instemmend en dat
lijkt voldoende. Terwijl ik verder eet van mijn broodje, hoor ik haar weer iets
mompelen. Dat is hier precies als in een
station, en ze bedoelt al die heen en weer lopende mensen. Dan zegt ze een
tijdje niets meer en ik zie een gelukzalige glimlach op haar mond. Kijken naar
mensen is een mooie bezigheid, voor haar en ook voor mij. Ik sta recht en maak
me klaar om verder te rijden. Mijn broodje en de koffie hebben heerlijk
gesmaakt. Ik groet de vrouw. Ze wuift me vaarwel en ik hoor haar nog monkelend
zeggen: denk eraan, keep on smiling! Ik zet mijn route verder, keep on smiling!
Na tien dagen fietsen bereik ik
eindelijk de Donau. In Kehlheim stap ik op een boot die de stroom opvaart tot
aan het Kloster Weltenburg. Op de rotswand, langs de smalle engte die we
doorvaren, zie ik het beeld van de beschermheilige die zich ontfermt over de
schippers. De Donau wringt er zich tussen de steile rotsen en de vaargeul heeft
er zijn diepste punt. Van daar krijgt het water zijn vrije loop en wordt het
nog enkel opgehouden door een aantal grote sluizencomplexen om uiteindelijk breed
uit te monden in de Zwarte Zee.
Ganz allein!
In Regensburg blijf ik een dag om
de stad te bezoeken. De Donau splitst er zich op en vormt in het midden een
eiland. De mooie brug die de vier oevers verbindt is de oudste stenen brug van
Duitsland. Op een deel van het eiland is er een klein muziekfestival aan de
gang. De mensen zitten in het gras te picknicken en genieten van de muziek. De
sfeer is gemoedelijk. Ik heb er wat rond gekuierd en ben een eind verder weg op
een bank aan de oever gaan zitten lezen. Ineens staat er links van mij een
jongentje met zijn fietsje. Ganz allein!,
zegt het ventje en hij kijkt mij aan met een fiere blik. Ganz allein! flitst er door mijn hoofd, een nestvlieder, een hoge
dijk én een ongeruste mama! Ik spring recht en in mijn beste Duits vraag ik: Wo ist deine Mutti? Het jongentje
draait zich om en fietst van me weg. Ik scharrel mijn spullen bij elkaar en
begin hem achterna te lopen. De mama komt vanuit de andere richting tegemoet gelopen
en slaakt een zucht van verlichting. Er
war ganz allein
Het
ongewisse van de avonden
de onvoorziene wederwaardigheden van de reis, het warrige netwerk van de
routes, de toevallige pleisterplaatsen, de onzekerheid aangaande de avonden, de
asymmetrie van elk traject
Ik heb Regensburg verlaten en ben
op weg naar Passau, een stad aan de grens met Oostenrijk. Het fietspad loopt evenwijdig
met het Donau. Rechts van mij is er een hoge berm met bomen en daarachter het
water dat ik alleen maar kan horen. De avond valt en het fietspad is verlaten.
De meeste fietsers zijn een onderkomen gaan zoeken in een Gasthof of Pension.
Ik fiets nog wat verder, maar de schaduw die voor mij uit over het asfalt
glijdt wordt langer. Tijd om een onderkomen te gaan zoeken. Mijn gemoed wordt
onrustig en ik denk aan de woorden die ik gisteren las:
Zonder
zich te bekommeren om de wezen aan zijn oevers, stroomt de Donau zeewaarts, naar
het grote overtuigende water.
Un vélo cest un vélo
Vandaag gaat de weg van Passau
naar Linz, de stad waar Goëthes Suleika is geboren en Ludwig van Beethoven
heeft gewoond. Voor mij rijdt er een andere fietser die ik al een tijdje volg. Hij
trapt met grote halen stevig door en het lijkt alsof zijn zadel wat te hoog
staat; bij elke omwenteling gaat zijn lichaam een beetje overhellen. Wanneer
hij stopt houd ik ook halt en we beginnen een praatje over onze tocht. Hij is
afkomstig van Québec en is met het vliegtuig naar Bazel gekomen om vandaar met
de fiets rond te trekken door Oostenrijk en Duitsland. Terwijl we verder
fietsen verneem ik dat zijn kinderen hem hebben gestimuleerd om deze tocht te
ondernemen. Hij is operazanger, heeft zijn lange haren samengebonden in een
staart en verplaatst zich met een racefiets van minstens dertig jaar oud. Zijn
bagage zit in geïmproviseerde fietszakken en hij rijdt zonder helm of
aangepaste kledij. Maar het fietsen gaat hem goed af, want ik heb moeite om hem
bij te houden. Ik vraag hem of hij nog geen problemen heeft gehad met zijn
fiets. Hij kijkt me aan met een grijns en zegt laconiek: un vélo cest un vélo! Bij een volgende halte nemen we afscheid
en wensen elkaar veel geluk.
De
rivier is een oude Taomeester, die langs zijn oevers de leer verkondigt van het
grote wiel en de ruimte tussen de spaken.
In
Passau voelt de reiziger dat het voortstromen van de rivier verlangen naar de
zee uitdrukt, heimwee naar het geluk van de zee. Heb ik dat gevoel van de
volheid van het leven, dat geschenk van de endorfine die de hersenen
afscheiden, werkelijk gehad in de straatjes en aan de oevers van Passau, of
denk ik alleen maar dat ik het heb ervaren omdat ik het nu probeer te
beschrijven aan een tafeltje in Café San Marco? Waarschijnlijk huichel je,
verzin je op papier elk geluksgevoel. Het schrijven kan niet echt de absolute
verlatenheid tot uiting brengen, het niets van het leven, die momenten waarop
het alleen maar leegte is, ontbering, gruwel. Het feit alleen al dat je erover
schrijft vult op een of andere manier die leegte, geeft haar vorm, maakt de
gruwelen communicabel en zegeviert er dus over, al is het maar even. (
)
Het
absolute verlies maakt sprakeloos; de literatuur spreekt erover en bezweert en
overwint het enigszins, verandert het in iets anders, wisselt zijn
onherroepelijke en ongenaakbare anderszijn om in gangbare munt. De onzekere
reiziger, die zich onderweg geen raad weet, merkt bij het herlezen van zijn
aantekeningen met enige verbazing dat hij een beetje vrolijker, kalmer en
vooral beslister en zelfverzekerder is dan toen hij het al rondtrekkend
beleefde; hij ontdekt dat hij duidelijke, precieze antwoorden heeft gegeven op
de vragen die hem kwellen, in de hoop ooit eens zelf in die antwoorden te
kunnen geloven.
De fiets van Mauthausen
Tussen Linz en Wenen ligt het
dorpje Mauthausen. Ik bezoek er het concentratiekamp en de steengroeve waar de
krijgsgevangenen moesten werken. In de gebouwen van het kamp is een klein
museum ingericht.
In
dit concentratiekamp, niet eens een van de ergste, zijn meer dan
honderdtienduizend mensen gestorven. Het gruwelijkste beeld, misschien nog
gruwelijker dan de gaskamer, is het grote plein waar de gevangenen werden
verzameld en in carré opgesteld voor het appel. Het plein is leeg, onbeschut
tegen de zon en drukkend heet. Niets geeft de onvoorstelbaarheid van wat zich
tussen deze stenen heeft afgespeeld beter weer dan deze leegte.
De Pool Stanislaw Kudlinski werd
door de Duitsers in de tweede wereldoorlog naar het kamp gedeporteerd omdat hij
lid was van de scouts en wie lid was van de scouts werd ervan verdacht in de
weerstand te zitten. Na de bevrijding van het kamp door de Amerikanen op 5 mei
1945, is hij met een groep gevangenen in Linz aangekomen. Doelloos zijn ze gaan
zwerven door de straten van de stad. Ze werden er opgevangen door nonnen, die
hen een onderkomen gaven in een schuur van een bejaardenhuis. Daar werden ze
enkele weken verzorgd. Stanislaw kon niet langer wachten op zijn terugkeer naar
zijn thuisland en kreeg van de nonnen een fiets om niet te voet te hoeven gaan.
Hij is ermee thuis geraakt en de fiets van Stanislaw is nu te bezichtigen in
het museum van Mauthausen.
Ik sta voor de fiets en bekijk
hem aandachtig. Stanislaw is ermee naar zijn huis gereden, honderden kilometers
ver, weg uit de gruwel. Ik ben naar Mauthausen gereden en kijk naar een
symbool, naar een relikwie van vrijheid en van vrede.
In een andere barak hangen
tekeningen van gevangenen. Op een bord ernaast lees ik dat de kampoverste gebruik
maakte van het talent van een gevangene en hem prentkaarten met portretten en
landschappen liet tekenen. Stiekem is hij erin geslaagd om ook de gruwel van
het kamp te tekenen. Beelden om stil van te worden. Poëzie en menselijke
waardigheid krijg je niet kapot.
Ik verlaat het kamp en maak nog
enkele fotos van de gebouwen. Ineens valt me de gelijkenis op met de burcht
van Saalburg, eenzelfde vorm van de daken, eenzelfde hoofdgebouw met
toegangspoort, grijze muren zonder ornamenten, kil en functioneel, gericht op
beheersing en controle. De architecten van het Derde Rijk hebben goed naar de
Romeinen gekeken.
Het station van Boedapest
Holle klanken van de luidsprekers
weergalmen onder de immense koepel van ijzer er glas. Op de vloer wriemelen de
mensen zich een weg naar hun bestemming. Ik zit in een hoek van het gebouw en
wacht op mijn trein. Treinen zijn fascinerend. Toen ik een kleine jongen was
bouwde mijn vader een miniatuurbaan. We gingen op reis in onze woonkamer. Er
waren wissels en signalen en vooral veel knopjes om alles te bedienen. Ik kijk
naar de treinen in het station, ze glijden weg van het perron met aan boord de
reizigers, hun koffer en hun herinneringen.
Boten zijn zoals treinen. Ze
schuiven weg van de kade en nemen reizigers mee naar verre bestemmingen.
De
rivier stroomt omlaag. Toch bezong Hölderlin, de grootste dichter van de Donau,
zijn loop niet alleen als de mythische reis die zijn Duitse voorouders over
deze wateren hadden gemaakt naar de dagen van zomer, naar de kusten van de Zwarte
Zee, maar ook als de reis van Heracles van Griekenland naar het westen. Voor
Hölderlin, die van de poëzie verlangt dat zij de moderne verscheurdheid geneest
en die zelf op deze brandende verzoening te pletter slaat, is de Donau het
traject waar Oost en West elkaar ontmoeten, (
) een Helleense lente die weer
zou moeten opbloeien op Duitse grond en de goden tot terugkeer zou moeten
bewegen
Leidt
de rivier dus naar de bron en zijn die mondingen in de Zwarte Zee met hun
plechtige namen de bron en niet het einde, maar de toegang tot het leven?
Misschien heeft elke reis haar vertrekpunt tot bestemming, is elke reis een
zoektocht naar je eigen gezicht en naar het fiat dat het uit het niets
tevoorschijn heeft gehaald.
De
reiziger is op de vlucht voor de dwang van de werkelijkheid, die hem in
herhalingen gevangen zet, hij zoekt de vrijheid en de toekomst of liever de
mogelijkheid van een toekomst die nog open ligt en nog kan worden gekozen, en
dus zoekt hij zijn kinderjaren, zijn geboortehuis, waar het leven nog voor hem
ligt.
Misschien
hoopt hij dat daarginds waar de Donau stroomt de vermoeidheid verdwijnt die
zijn gezicht heeft versluierd en dat zijn ogen niet meer de achterdochtige en
tegelijk begerige blik vertonen van iemand die onderweg zijn goden heeft
verloren, maar zich verrukt openen als die van een kind dat is gefotografeerd
terwijl het blij kijkt naar een kat op de binnenplaats. Zoet bedrog, oud en
taai, illusie dat je terug kunt naar huis en de bron kunt bereiken, dat je de
poëzie van het hart weer onder handbereik kunt krijgen. Vergilius is een
dichter omdat hij, zij het te laat, heeft begrepen dat het nodig was de Aeneïs
te verbranden en te zeggen hoe onmogelijk die was; de reiziger die de Odyssee
droomt, de vervulling en de terugkeer, moet op tijd weten te stoppen om niet
ongewild een komische rol te spelen, en aan de oever van de Donau gaan zitten
vissen. Misschien zal hij zich op die manier redelijk goed voelen bij die
wateren, ook al weet niemand, zegt Hölderlin, wat hij doet, die rivier. Bijlagen: kentridge002-klein.jpg (101.3 KB) kentridge003-klein.jpg (76.7 KB) kinderfietsje-Zurich.jpg (32.4 KB) Mauthausen fiets - klein.jpg (53.8 KB)
16-09-2013 om 16:12
geschreven door Peter Maerien 
|