Inhoud blog
  • Eentje uit de oude doos
  • Ontsnapt
  • Le Canigou
  • Kroniek van een lekke band
  • Met een Peugeot beleef je meer
  • Het bier van de buur
  • Een verhaaltje uit de tijd van de kleuterschool
  • Toverende Papa (Oud verhaal, nieuw op blog)
  • Confituur of gelei.
  • Eindelijk af. Na lang zwoegen. Het nieuwste prinsessenverhaal.
  • De prinses
  • Nieuw verhaal
    Zoeken in blog

    Verhalen en cursiefjes

    06-03-2016
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Eentje uit de oude doos

    Bestemming: Ebingen, Duitsland.

    November 1989.                                                                                                                                      Patrick Ameye.

    Na dagenlange discussies stond het eindelijk vast. Ik mocht (tussen vet gedrukte aanhalingstekens) voor drie dagen naar Duitsland. Dat is; een dag heenreis, een dag verblijf en een dag voor de terugreis. Een bedrijfsreis met andere woorden.

    De eerste dag. Een ding is zeker; een plezierreis wordt dit zeker niet. Hoewel ik pas één dag achter de rug heb staat dat al vast.

    Het begon al weinig veelbelovend toen om halfzeven de klokradio mijn rusti­ge slaapkamer omgebouwde tot een heuse discotheek. Een of andere gekortwiekte quasi zanger (Dit oordeel, gevormd op het eerder genoemde tijdstip, zou er later op de dag wel eens heel anders kunnen uitzien.) kweelde een nummer met de provocerende titel 'Als je niet kan slapen.' Ongetwijfeld een sadistische programmamaker. Maar goed! Met de nodige dosis zelfbe­heersing wist ik de klokradio schadeloos uit te schakelen en ruilde ik de veilige warmte van mijn droomwereld voor de ijzige realiteiten van de werkelijke wereld. Inderdaad, u heeft het goed. Dit was een werkdag.

    Een halfuurtje later zat ik achter het stuur van mijn wagen en vertrok richting Bornem, (Niet bepaald de exotische naam uit de titel, geef ik toe. Maar blijft u vooral lezen, dan be­grijpt u het wel) dat ik dankzij de duisternis en het rela­tief vroege tijdstip vrij snel bereikte.

    Bij het betrokken bedrijf wachtte me de eerste verrassing. (Waarmee ik op dat bepaalde ogenblik nog kon lachen.) De op te halen en te herstellen weegschaal, die volgens min of meer betrouwbare bron al zeer vroeg zou klaarstaan, ... was er dus niet. Ik hoorde de stem nog in mijn achterhoofd: Maak je geen zorgen, je hoeft de wagen zelfs niet te verlaten. De weeg­schaal wordt er bij jouw aankomst meteen in geplaatst.(haha)

    Gezien de moeilijkheid om met de wagen de receptie te berei­ken, verliet ik mijn voertuig wel. De vriendelijke en boven­dien niet onaantrekkelijke receptioniste wist na 48 telefoon­tjes, 30 minuten wachttijd, een opsporingsbericht bij de lokale brandweer en heel wat van mijn zenuwenergie de verdwe­nen weegschaal te lokaliseren.

    Ik begaf me dus naar de bewuste afdeling en vond er weliswaar de balans die dus — ik herhaal — voor opladen klaar zou staan, bedolven onder lege capsules voor hartzieken. Zeer toepasse­lijk, vond ik. Van vijf overproduktieve, al wat oudere, dames kreeg ik te horen dat hun hele wereld zou instortten als ik de weegschaal onmiddellijk zou meenemen. Niet bereid tot een derge­lijk risico gaf ik mijn toestemming (voor zover iemand daar rekening mee hield) om het lopende order af te maken. Slachtoffer van mijn goedheid, zoals later zou blijken, maar ja; de klant is nu eenmaal koning. Vijftien minuten en 50000 capsules later zat ik opnieuw achter het stuur van mijn wagen, met achterin de verdomd zware balans en reed richting Duitsland. (Ziet U wel.) De verdere reis op Belgisch grondgebied verliep probleemloos zodat ik weer met opgeladen zenuwen en energie mijn ontmoeting met de douane optimistisch tegemoet zag. (Verkeerd dus.)

    Van een tweede — al even betrouwbare — bron had ik een naam van een grenskantoor gekregen, waar men onze firmanaam onge­twijfeld zou kennen gezien onze jarenlange contacten met dit kantoor. Gewapend met 5 fotokopieën en met de firmanaam op de lippen stapte ik het kantoor binnen en gooide de naam meteen op tafel. Jammer genoeg buiten bereik van de beide aanwezigen. Hun reactie valt moeilijk onder woorden te brengen. Het be­sluit niet. De firmanaam zei hen niets.

    Daarom niet getreurd, dacht ik, en ik legde mijn probleem uit. Zeer bereidwillig, met de Duitse-Mark-symbolen reeds in de ogen stuurden ze me naar hun Duitse collega's, die mij ongetwijfeld een hele stap vooruit zouden helpen. 50 meter om precies te zijn want daar vond ik hun kantoor.

    "Tzeen Minoeten," zei de man achter de desk vastbesloten, toen ik hem de papieren overhandigde. "Ja, Ja," knikte ik goedkeurend. (Weer verkeerd natuurlijk.) Ik liet de administratieve molen draaien en hield op een discrete afstand een huisplanteninspectie. De plantjes in het kantoor leken mij een dringende behoefte aan water te hebben. Plotseling stond een vrouw aan de andere kant van de tafel op en vuurde een snedige zin in mijn richting af.

    "ELKAWE oder PEKAWE," zei ze. Ik, die mijn Duitse begrippen tot dan toe vrij aannemelijk had gevonden schrok op. Ik keek even rond, maar gezien ik de enige aanwezige was kon ik de vraag moeilijk negeren. Om gezichtsverlies te vermijden veinsde ik tot tweemaal toe zware gehoorproblemen terwijl mijn brein vruchteloos een oplossing zocht. De vrouw toonde geen enkel medeleven en schreeuwde opnieuw "ELKAWE oder PEKAWE?" Haar collega had alles lijdzaam gevolgd en beschikte duidelijk meer over discrete mensenkennis. Hij besloot uit mijn lijden te helpen.

    "Camion ou voiture?" Zei hij. Nog eventjes met de hand achter de oor blijven staan, dacht ik. En dan pas antwoord geven. Later kwam ik te weten dat LKW, vrachtwagen en PKW, personenwagen betekent.

    Goed. 20 minuten later stond ik opnieuw in het Belgisch doua­nekantoor met 5 netjes getypte formulieren. De man lachte tevreden, maar dat betekende niet dat het eind van mijn pro­blemen in zicht was. Ook hij dook achter een schrijfmachine en begon deze meesterlijk te hanteren. Ondertussen gunde hij zich nog de tijd om een hevig dispuut te voeren met zijn collega over het belangrijke feit wie nu welke carbonblaadjes mocht gebruiken. Tenslotte kwam aan het grensavontuur toch een eind, toen de man de grensgebouwen indook met 10 exemplaren van elk formulier en de douanier onbewogen vertelde dat al deze papie­ren in feite overbodig waren en slechts nodig bij een overgang van Duitsland naar België. God wat haat ik douaniers.

     

    Met het vaste idee dat ik bij gebrek aan snelheidsbeperkung (sorry, beperking) de verloren tijd spoedig zou inhalen, snelde ik Duitsland binnen. Hoe ontnuchterend werkte het eerste verkeersbord dat ik ontmoette. Wegens ongelijk wegdek gold een snelheidsbeperking van 100 km/uur gedurende 16 kilometer. Ik meende zelfs een glimlach op het verkeersbord te ontdekken, hoewel dat natuurlijk ook mijn verbeelding kon geweest zijn. Nagelbijtend telde ik de voorbij slenterende kilometers af en bij de vijftiende begon mijn rechtervoet weer zwaarder te wegen.

    Hoe ontnuchterend werkte het tweede verkeersbord dat ik ont­moette. Wegens dat zelfde ongelijke wegdek gold een snelheids­beperking van 100 km/uur gedurende 14 kilometer. De glimlach op het verkeersbord leek me iets breder geworden. Dezelfde procedure ging zo nog een tijdje door tot op 40 kilometer van Köln, waar mijn reis een nieuwe wending kreeg: Frankfurt, 210 km. De reis naar het zuiden verliep onverwacht vlot zodat ik de richting Stuttgart 226 km koos voor ik er erg in had. Mijn optimisme steeg weer 226 graden. (Op de schaal van Georg Optimus, grondlegger van het optimisme.)

    Doch Stuttgart leek me minder te liggen. Door een ongelukkig gebaar drukte ik op de eject-toets van de cassettespeler. Het geluidsbandje sprong kwiek naar buiten, zodat een lokale Duitse zender de macht met beide handen greep en, alsof hij op dat moment wachtte, luid verkon­digde dat er een Unfäll had plaatsgevonden tussen Stuttgart en Herrenberg en dat de snelweg gesperrt war. De lokale DJ had het over files van verscheidene kilometers, op een toon alsof hij er midden in zat  en hij raadde aan de autoweg te verlaten.

    Geruggesteund door twee wegenkaarten, die mij tot dan toe enorme diensten hadden bewezen besloot ik de wijze raad van de radioman op te volgen. (Mijn domste beslissing sinds jaren, moet ik helaas toegeven.) Het is zeer simpel, dacht ik. Ik volg de wegwijzers naar de grote dorpen en rij zo steeds zuidwaarts. (Simpel !!! Haha.)

    Theorie; OK, Praktijk; heel wat minder. In Duitsland staan namelijk in een dorp enkel wegwijzers naar het volgende dorp. U raad het al, ik had dus een overvloed aan kleine dorpjes, waarvan er geen enkele op mijn kaarten voorkwam. Nu kon dat twee oorzaken gehad hebben. Of de dorpjes waren pas na het drukken van de kaart in 1986 bijgekomen (Heel onwaarschijn­lijk) of de kaarten waren niet zo goed als ik aanvankelijk dacht. Concreet betekende dat dat Bölingen de volgende stap op mijn route was, maar dat ik er geen idee van had waar Bölingen lag. Maar goed, ik geef de moed niet graag op en bereikte even later Bölingen toch. (Eerder toevallig, vrees ik.) Over dat dorpje moet me trouwens het een en ander van het hart, beste lezer. Als u ooit Duitsland aandoet (Tenminste als u daar na het lezen van deze tekst nog zin in hebt.) laat u dan alstu­blieft Bölingen links liggen. Laat u in 's hemelsnaam niet vangen aan zijn kasteel, zijn mooie, rustige omgeving, zijn vruchtbare bossen. Een labyrint is er kinderspel tegen. Waar men aanvankelijk denkt met een vrij grote stad te maken te hebben rijzen bij het zien van zes dezelfde kerken wel enige vragen op. (Voor de minder deductieven onder u: ik reed dus in een cirkel.) Welke straat je ook neemt, je komt steeds bij diezelfde kerk uit. Geen wonder dat Bölingen zo een vroom stadje leek. Ten einde raad besloot ik om de eerste de beste inwoner met mijn beperkt Duits te confronteren. Maar het was ondertussen al vrij donker geworden en bovendien mistig en in die omstandigheden is het heus niet makkelijk om een Bölinger op straat te vinden. Ik vond tenslotte een wat vreemd exemplaar, inge­pakt van kop tot teen vanwege de koude, die zich bereid ver­klaarde om mij wegwijs te maken in de geheimen van het lief­lijke Bölingen, zonder een bezoek aan de kerk te brengen.

    Met ware doodsverachting en in een stijl die menig autorenner jaloers zou maken (al zeg ik het zelf) snelde ik over de bochtige en onverlichte wegen. Ik moest me even bedwingen om niet meteen het eerste bord met daarop Albstadt-Ebingen te kussen van opluchting.

    De receptionist van Hotel Kutsche bekeek me wantrouwig. Hij had wel degelijk een reservatie voor een zekere Patrick Ameyns maar van Ameye had hij nog nooit gehoord. Pas toen ik het woord Sauter liet vallen werd ik met open armen ingehaald. (Figuurlijk, dus.) De kamer viel best mee. Hoewel een aan elektriciteit verslaafd man veel te kort kwam. Geen TV, geen computer, geen ijskast. Alleen een achter lopende klokradio met een monopolie op Duitse zenders. U ziet, beste lezer, als er een TV had gestaan had u deze belevenissen niet hoeven te lezen.

    Zeer vermoeid van de gebeurtenissen (en vooral van het schrij­ven ervan ) denk ik dat ik me nu maar naar het Typische Duitse bed ga begeven. U kent dat wel; een smal hoofdkussen waar je onmiddellijk diep in wegzinkt gecombineerd met een dekbed van minstens vijftien kilogram (ruwe schatting). Maar ook hiervoor vind ik wel een eenvoudige oplossing. Ik gebruik gewoon het dekbed als hoofdkussen en draai de verwarming wat hoger. Ik hoop alleen dat de volgende dagen wat rustiger gaan verlopen.

    De tweede dag. Zo, ik heb de tweede dag bijna gehad en ik moet u helaas weer enkele mededelingen doen. Gelukkig gebeurde er vandaag niet echt veel abnormaals.

    De dag begon opnieuw met een conflict met de klokradio, maar nu omdat deze niets van zich liet horen. Zo zag ik tot mijn spijt mijn Früstück verloren gaan om nog op tijd op mijn bestemming aan te komen.

    De kennismaking met de Duitse collega's; Herr Umstätter, Herr Slegel, Herr Teufel en Herr Kozen (Haha. Grapje.) verliep zeer hartelijk. Een emotie waar bij het openen van de weeg­schaal helaas slechts weinig van overbleef. Toen onderzoeker met dienst Heer Slegel van zijn verrassing bekomen was, nam hij zeer zware woorden in de mond zoals; levensgevaarlijk, kortsluiting, brand, ongehoord, Kriminel. De weegschaal bleek enkele vitale stukken te missen om het welzijn van de ver­bruiker te waarborgen. Conclusie van dit alles: complete afbraak. Niet één origineel stuk bleef in de behuizing achter.

    Dan volgden een serie onvoorziene omstandigheden zoals het misplaatsen van de komma, (het weervinden ervan) een kortslui­ting, beschadigde onderdelen en een vals contact in de connec­toren. Kortom; de reparatie duurde tot 18.00 uur. Mijn plan om nog een stadsverkenning te maken viel in het ijskoude water (en ligt daar waarschijnlijk nu nog altijd in.)

     

    De derde dag. Hoewel het niet de oorspronkelijke bedoeling was om nog een derde deel aan dit weinig verfrissend reisverslag te breien nopen de voorbije gebeurtenissen mij er toe om mijn mening te herzien. Zet u dus schrap.

    De derde dag begon veelbelovend met een flauwe ochtendzon die mij begeleidde tijdens de eerste kilometers naar Stuttgart. Geen sprake van een Unfäll, deze keer en ik vorderde uitermate vlot. (Te vlot zelfs.)

    Deze keer was het Frankfurt dat niet echt gek meeviel. Eerst kon ik nog lachen met de witte vlokjes, die poëtisch uit de hemel dwarrelden en het landschap een schilderachtig uitzicht gaven. Maar na tien minuten ging de schilder naar mijn smaak iets te veel witte verf gebruiken en het poëtische verdween als sneeuw voor de zon. (Wat een woordspeling!!!) In een mum van tijd toverde de sneeuw de drievaksbaan van Franfurt naar Köln om tot een heuse skipiste voor gevorderden. Niet uitgerust voor dergelijke langlauftrajecten probeerde ik zo goed moge­lijk in een rechte baan te blijven en daar zo snel mogelijk weg te komen. Natuurlijk zou wat meer noordwaarts de sneeuwval wel verminderen. (Natuurlijk.) (??)

    Wat verder bleek dat de sneeuw het noorden kwijt was (waar blijf ik ze halen??) want tot in Bonn bleef de glijpartij onverminderd doorgaan.

    In dergelijke weersomstandigheden zijn astronomische snelheden natuurlijk niet haalbaar zodat het bij mijn aankomst bij de grenspost al behoorlijk donker was. (Decemberdagen, korte dagen. Prima titel voor een treurlied.)

    Sinds Köln had de sneeuw plaats gemaakt voor stromende regen in hoeveelheden die zelfs Noë zorgen zouden baren. Ik probeer­de me zo kort mogelijk bij het grenskantoor te parkeren, maar dat verhinderde niet dat ik dat ik doorweekt in het kantoortje aankwam. Toch voelde ik me veel zelfzekerder nu. De Duitsers hadden me namelijk verzekerd (Na hevige lachbuien vanwege de papieren die ik uit België had meegekregen.) dat zij mij de richtige papieren gingen bezorgen, waarmee ik vlugger de grens over zou komen dan de Duitse troepen tijdens wereldoorlog twee.

    Triomfantelijk schoof ik het bundeltje over de balie naar een oude man, grijs en grauw die eruit zag alsof hij het eerder vermel­de historisch feit nog zelf meemaakte. Hij begon te lezen en stortte meteen een Duitse woordenval over mijn hoofd heen. (Niet zo erg natuurlijk want ik was toch al kletsnat.) Doch hij bemerkte al vrij vlug dat ik al na Mein Herr niet meer volgde en gooide het over een andere boeg.

    "Papieren Nicht Gut," zei hij. "Wiezo???" Schreeuwde ik ontdaan. "MUSSEN ZURUCK NACH EBINGEN," bleef hij volhouden. Doch ik had genoeg skilessen gehad voor één dag en reageerde kordaat. "Keine Sprache Von," zei ik in mijn beste Duits. (Stelt u zich mijn slechtste Duits dan maar eens voor.)

    Wat geschrokken door mijn vastberadenheid begon de man opnieuw de zaak uiteen te zetten. Deze keer in verstaanbaar Duits en veel rustiger. Het kwam erop neer dat mijn Duitse collega's mij exportpapieren hadden meegegeven met daarop een import­stempel. (Ontoelaatbaar. Geef toe.) Er was wel degelijk een mouw aan te passen maar dat betekende ... nieuwe papieren.

    "Tzeen Minoeten," zei ik met een brede glimlach. De man knikte wazig, verbaasd over mijn kennis van de administratieve mallemolen.

    Vijftien minuten later stapte ik met de man en de bundel papieren door de duisternis en de gutsende regen naar het grenskantoor. De douanier van dienst keek me aan alsof hij me in gedachten meteen associeerde met allerlei terroristengroe­pen en gangsterbendes. Hij liet me streng weten dat hij mijn auto kwam onderzoeken. Doch toen hij zag dat deze in het openluchtzwembad van Eynatten stond geparkeerd (ik overdrijf) verleende hij me in al zijn goedheid gratie en mocht ik door­rijden.

    Om 22.25 kwam ik thuis aan. Doodvermoeid en hypernerveus. De reis had precies 14 uur en 25 minuten geduurd. Ik hoop nu alleen maar dat de klant ondertussen geen nieuwe weegschaal heeft gekocht.


    06-03-2016 om 22:50 geschreven door Patrick  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    05-01-2016
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Ontsnapt

    Ontsnapt.

     

    Het vreselijkste wat een mens kan overkomen is onschuldig te worden veroordeeld. Dat zei ooit iemand, geloof ik. Die mens had gelijk. Hoewel dit citaat wel niet letterlijk op mij van toepassing was. Naar het schijnt beging ik wel degelijk een misdaad. Ik herinnerde het me niet meer. 220 jaar is lang na­tuurlijk. Ik wist alleen nog dat ik mijn onschuld staande hield gedurende het hele zielige proces. Bij voorbaat veroor­deeld, heet dat.

     

    Mijn celgenoot wandelde de cel in. Hij droeg een opzichtige taart getooid met 220 kaarsjes.

    "Je moet ze allemaal in een adem uitblazen," zei hij opge­wonden, waarna hij onbedaard in lachen uitbarstte. De cipier deed dreigend een stap naar voren, maar ik hief verzoenend de hand.

    "Laat hem," zei ik. "Hij is slechts 105. Hij heeft zijn emoties nog niet onder controle. Vergeef het hem." De cipier knikte berustend. Het voorval haalde verwarde gedachten over mijn misdaad weer op de voorgrond. Ik had gelachen, geloof ik, midden in een officiële plechtigheid in een grote veiling­hal. Niemand hield toen rekening met mijn jeugdige leeftijd. Op mijn 82ste kreeg ik de maximale straf : 553 jaar en vier dagen.

    "Komaan," drong mijn celgenoot aan. "Blaas de kaarsjes nou uit!" Met lichte tegenzin haalde ik diep adem en blies. Alle kaarsen doofden. Mijn celgenoot begon hard in de handen te klappen. Ik staarde hem droevig aan. Mentaal onevenwichtig, luidde zijn dossier. Je merkte het.

     

    De taart smaakte bitter, net als tegenwoordig alle voedsel dat de lange weg door de mijnschacht naar het 84ste ondergrondse niveau aflegde. Vrijgekomen mijngassen, vermoedelijk. Mijn gedachten keerden terug naar mijn honderdste verjaardag, de laatste keer dat iemand zich om ons had bekommerd. Als tijdelijke gratiemaatregel mocht ik een bezoek brengen aan de bibliotheek. Ik beleefde er de opwindendste dag van mijn leven en liet dat ook onbeschaamd blijken. Ik liep geen gevaar. Wat is erger dan de maximale strafduur? Bijna alle boeken gingen door mijn handen. Ik blies er het stof af en bladerde door de leukste. Hier en daar las ik wat, hoewel ik niets van het ingewikkelde taaltje begreep. De boeken puilden uit van de moeilijke of onbestaande woorden: mensenrechten, vrijheid, vreugde, vrije meningsuiting, kiezen, democratie, liefde. Niettemin genoot ik van de uitspraak, als die me lukte.

     

    Een onbeschrijfelijk rumoer deed me opschrikken. De cipier leidde een schreeuwende man onze cel in en gebood hem plaats te nemen in de andere hoek. De man spartelde tegen en bleef roepen en schelden. Zoveel losbandigheid had ik nog nooit gezien. Ik kon me niet voorstellen dat ook ik daarvoor opgesloten zat. Ik bekeek de man en huiverde. Zijn uiterlijk benaderde het walgelijke. Haargroei bedekte zijn schedel en kin, zijn tanden bleken volledig wit en zijn kledij liet nog het meest te wensen over. In twee delen nog wel. Zelfs mijn onevenwichtige celgenoot schudde afkeurend het hoofd.

    "Waarom doet die zo raar?" Vroeg hij. Ik negeerde hem en richtte me tot de cipier.

    "Wie is hij?" De bewaker maakte een onverschillig gebaar en overhandigde me een kaartje.

    "Meer weet ik niet ! " zei hij. Ik las het kaartje met groeiende ontsteltenis.

    "Allan J. Simms. 36j. Arch‑ Arche- Archeoloog." Ik had wat moeite met het laatste woord.

    "Sluiten ze nu ook al mensen op tijdens hun kinderjaren," zei ik verontwaardigd. De cipier maande me aan te zwijgen. Als een waarnemer deze sterke emoties zou bemerken betekende dit voor mij een gewisse dood. Maar ik vreesde niets, het vorige waarnemersbezoek dateerde van de vorige eeuw. De cipier haalde de schouders op en verliet ons. Ik bedaarde en liet mijn blik over onze cel gaan, een uitgehouwen mijnschacht met een klein luchtzuiveringsmechanisme en rot houten, meubilair. Wat mij betrof maakte Simms daar al deel van uit.

    "Hè opa," riep de man.

    "Mijn naam is niet opa, maar Chrattzofilillixl," antwoordde ik streng.

    "Nou ja, ook goed. Hoelang zit jij hier al?" Ik zei het hem. De man barstte uit in een ongecontroleerde lachbui. Mijn celgenoot trok me geschrokken een paar passen achteruit. Ik keek vlug even over mijn schouder; gelukkig geen cipier te bespeuren.

    "Een goeie grap, ouwe," zei Simms met vochtige ogen. Doch toen hij onze ernstige, afkeurende blikken bemerkte stierf de lach uit. Hij beschouwde ons als krankzinnig, zoveel was duidelijk.

    "Klopt het wat ze zeggen?" Vroeg hij, een oog open en dicht trekkend. "Over de vrouwtjes, hier?" Mijn celgenoot keek me verbaasd aan.

    "Wat zijn ... 'vrouwtjes' ?" Fluisterde hij me toe. Ik wist het niet.

    "Zwijg!" Snauwde ik. "Dat hoef jij niet te weten." En vervolgens tot Simms. "Wat zijn vrouwtjes?" Nu lachte hij niet meer ‑ eindelijk. Zijn blik verwijde, werd angstiger.

    "Jullie houden me voor de gek," zei hij met een wat geforceerde grijns. "Geef toe dat jullie me voor de gek houden!" Zijn handen beefden wat.

    "Mentaal onevenwichtig," concludeerde mijn celgenoot. "Bekijk de symptomen; lachen, schreeuwen, overdreven praatzucht."

    "Hou je mond!" Beval ik. Simms had zich ondertussen hersteld.

    "Waar zijn we hier?"

    "Het zoeken naar voor de hand liggende antwoorden," zei mijn celgenoot triomfantelijk, alsof dit zijn diagnose bevestigde. Ik legde hem met een geërgerd gebaar het zwijgen op. Jongeren konden irritant zijn.

    "Niveau ‑84" antwoordde ik.

    "M‑m‑maar..." Stamelde hij, bleek nu." Dat kan toch niet. De mijnschacht daalt maar tot niveau ‑5."

    "Wartaal," merkte mijn celgenoot storend op.

    "Betekent dat, ... dat jij hier werkelijk al 220 jaar beneden zit?"

    "Dat zei ik toch al."

    "Twee eeuwen geleden veroordeeld?"

    "Op mijn 82ste." De man amuseerde me steeds meer.

     

    "Maar dan zijn al diegenen die jou berechtten al een hele tijd dood? Omgekomen tijdens de laatste oorlog." Ik reageerde merkwaardig onverschillig op het grote nieuws. Hoe vaak niet had ik hen in mijn dromen aan zware martelingen onderworpen? Hoe vaak niet had ik hun dood gewenst. Maar nu liet het me koud. Het leek zo ver, zo onbereikbaar, zo onbelangrijk. Ik kon me niet eens meer hun gezichten voor de geest halen, slechts vage, naamloze vlekken.

    "Hebben jullie dan al die tijd geen bezoek ontvangen?" Flarden uit het verleden dwarrelden als spookbeelden door mijn hoofd.

    "Een paar keer," zei ik. "Als ik me niet vergis was de laatste een inspecteur van de tuchtcommissie, die experimenteerde met een nieuwe methode om subversieve elementen te ontmaskeren. Hij kwam wat laat; 100 jaar na mijn opsluiting. Ik wist toen al niet eens meer of ik werkelijk gelachen had of gewoon mijn mondhoeken wat gekruld, vanwege het sterk gekruide voedsel. Hij verliet ons erg gefrustreerd."

    "Maar waarom blijven jullie hier? Ik zie nergens tralies."

    "Tralies?" Wat sprak die man een eigenaardige taal.

    "Ik bedoel maar dat de wereld boven, hoe jullie die ook noemen, helemaal veranderd is. Waar zit jij eigenlijk voor?"

    "Ik weet het niet met zekerheid. Een lachbui, denk ik."

    "En hij?" Simms wees met een wat neerbuigend gebaar naar mijn celgenoot.

    "Zijn drager werd hierheen verbannen na overdreven uitbundigheid. Hij is levenslang veroordeeld wegens erfelijkheid."

    "Waarom ontsnappen jullie niet?" Een vers uit een van de bibliotheekboeken lag plots op mijn lippen.

     

                    Ontsnapt, ontsnapt, gij geest, gij droom

                    Blijft niet hangen in een vast  patroon.

     

    Zou het echt mogelijk zijn om naar de plus niveaus terug te keren. Ik zag mezelf al wandelend tussen het beton, het warme kunstlicht strelend over mijn huid. Mijn oude losbandigheid stak opnieuw de kop op. Het laagje terughoudendheid, gekweekt door het lange gevangenisleven, bleek zeer dun. Ongeneeslijk ziek? Misschien wel.

    "Goed," zei ik. "Aangenomen dat het mogelijk is om de cipier te vlug af te zijn. Zal jouw ... nieuwe wereld ons wel aanvaarden?" Simms knikte heftig.

    "Jullie begrijpen het niet. De gemiddelde leeftijd bij ons bedraagt 60 jaar. Wetenschappers zullen tegelijkertijd verrukt en geschokt zijn." Hij had gelijk. Ik snapte er niets van.

    "Misschien hangt er zelfs een beloning voor mij aan vast," besloot hij ongevraagd.

     

    Er borrelde een raar gevoel in me op toen we door de gangen liepen naar de liftkoker. Een beklemmende hand in een stevige greep om mijn maagstreek. We bereikten de lift en vloekten. De liftcabine stond enkele niveaus hoger. Plots gebeurde het.

    "HALT!" De stem van de cipier klonk hol tegen de wanden. "Ik zal dit moeten rapporteren, Chratt."

    "Cipier," zei ik onverstoord. "Simms hier zegt dat er niemand meer is om verslag aan uit te brengen. Onze wereld is verleden tijd."

    "Zulke onzin kan ik moeilijk geloven!"

    "Denk even na," argumenteerde ik. "Hoelang is het al geleden dat je nog iets gehoord hebt van de plus niveaus? En waarom vermindert de kwaliteit van het voedsel voortdurend?" Ik zag hem twijfelen.

    "Defecte robots?" opperde hij onzeker.

    "Waarom ga je niet mee? Dan kan je jezelf overtuigen." Hij schudde beslist het hoofd.

    "Ik kan onmogelijk mijn post verlaten. Dat druist regelrecht in tegen alle regels."

    "Ik heb een voorstel," onderbrak Simms ongeduldig. "Laat ons naar boven reizen en als blijkt dat ik lieg komen we uit vrije wil terug."

    "Vrije wil? Noemen jullie de plus niveaus zo?"

    "Ik denk dat hij bedoelt; uit eigen beweging, zonder dwang," verklaarde ik.

    "Ben jij bereid dezelfde woorden uit te spreken?" Vroeg de cipier me. Ik knikte en herhaalde Simms' woorden.

    "Goed, dan weet ik genoeg. Ik ken jou lang genoeg om je te vertrouwen, Chratt." Hij draaide zich om en liep de gang in. Ik voelde medelijden met hem en begreep zijn toewijding niet aan een regime, dat ons in de steek had gelaten. Met een droge knal bereikte de liftcabine ons niveau. Nooit tevoren hadden zoveel gevoelens me overstroomd. Mijn hart bonsde in een bijna onmetelijk ritme en mijn handpalmen kleefden. Hoe hoger we kwamen, hoe meer de onzekerheid toenam.

     

    "Nu moeten we opletten," verbrak Simms plots de stilte. Het volgende moment bereikten we 'Boven'. De laatste meters moesten we te voet afleggen. Een steile helling. Kordaat wees ik Simms hulp van de hand. Wat dacht hij wel, die jongere. Ik stak mijn hoofd boven de rand van de mijnschacht en schrok. Alles om me heen had een eigenaardige kleur. Heel anders dan de kleuren die wij kenden. Ik zag nergens zwart, wit of grijs. De vloer was vlak ‑ zo heet dat tenminste ‑ maar had een rare bekleding; kleine prikkelende sprietjes. Erg ongemakkelijk.

     

    Ik worstelde me uit de opening. Verderop stonden grote gevaartes van dezelfde kleur gegroepeerd.

    "Waar zijn we?" Vroeg ik hijgend aan Simms.

    "Boven!"

    "Waar zijn de gebouwen? De plus niveaus? De kunstzonnekoepels? Hoe heet dit alles?" Ik maakte een wijds en wanhopig gebaar.

    "Onze stad begint achter die kolenheuvel. Dit hier heet een grasperk, dat ginds in de verte een bos. Wil je nog meer weten of hou je me voor de gek? Je hebt toch wel eerder een open plek gezien?"

    "Een open plek?" Snauwde ik geïrriteerd. "Waar heb je het over?"

    "Hoe noemen jullie deze kleur?" Mengde mijn celgenoot zich dromerig in het gesprek.

    "Groen." Hij probeerde het woord uit te spreken maar gaf het na enkele pogingen op toen zijn tong verward raakte. Ik duwde hem onvriendelijk opzij en wees Simms op een naderende figuur. We liepen de persoon aarzelend tegemoet. De schok bij de ontmoeting was hevig. Zo hevig dat mijn celgenoot me opnieuw een paar passen achteruit trok.

    "Wat is dat?" Stamelde hij.

    "Het ziet er uit als een mens," merkte ik nerveus op.

    "Dat kan niet. Dan moet hij wel erg ziek zijn. Bekijk die zwellingen ter hoogte van de borstkas en dan die misvormde brede heupen. En dat lange haar."

    "Toch niet onaardig," zei ik bewonderend.

    "Begin jij nu ook al. Wat betekent 'niet onaardig'?"

    "Wel; mooi, knap, schoonheid."

    "Ik snap er nog steeds niets van," zuchtte mijn celgenoot. "Ik hoop alleen dat die ziekte niet besmettelijk is." De levensvorm in kwestie had onze conversatie aanhoord en de huidskleur was van een ietwat bleke tint overgegaan in een wat rodere. Een knap staaltje. Simms, die zich alweer bescheurde van het lachen kwam naar ons toe.

    "Dit is een vrouw!"

    "Oh," reageerde mijn celgenoot. "En wat is de functie van een vrouw?" Simms draaide wat onbehaaglijk het hoofd en probeerde de priemende blik van de 'vrouw' te ontwijken.

    "Waren er dan geen vrouwen in jullie samenleving?"

    "Neen," zei ik, de ogen strak op de vrouw gericht. "Ik denk dat we dat wel opgemerkt zouden hebben."

    "Maar wie zorgde dan voor jullie ... voortplanting?"

    "Dragers natuurlijk."

    "Hoe zagen die er dan uit?"

    "Nou gewoon, hetzelfde als wij. Als zij behoefte hadden aan een kind dan lieten ze zich in de draagbank behandelen." Simms haalde de schouders op en sneed een ander onderwerp aan.

    "Blijven jullie even hier, ik ga trachten de vrouw ons doel kenbaar te maken."

    "Kunnen wij zonder gevaar naderen?" Vroeg mijn celgenoot, niet overtuigd. Simms staarde hem even verbaasd aan en liep dan hoofdschuddend weg. Tussen hem en de vrouw ontspon er een ingewikkelde dialoog, waarvan ik slechts weinig begreep. Het regelmatige lachen van de vrouw maakte een diepe indruk op me. Het verbaasde me dat ik er niets afstotelijk aan kon ontdekken. Lachen bleek hier een alledaagse bezigheid. Toch vreesde ik nog ieder moment een bende aanstormende tuchtinspecteurs.  Mijn hart verkrampte droevig toen het gesprek was afgelopen en de vrouw wegliep. Ik staarde Simms vragend aan.

    "Ik heb het op een akkoordje gegooid," verklaarde hij. "Ze zal ons naar de stad brengen met haar voertuig."

     

    Even later verscheen er een vierwielig voertuig, een iets gewijzigde versie van onze stadskruipers. Ik nam voorin plaats naast de vrouw. Ze glimlachte naar mij. Ik poogde mijn lippen eveneens tot een lach te brengen, maar kwam niet verder dan een walgelijke imitatie.

    "Mijnheer Simms vertelde mij dat u 302 jaar oud bent." De eerste woorden die zij sprak. Ze klinken me nu nog steeds zoet in de oren. Mijn celgenoot leek geschrokken over de taalkundige vaardigheid van dit 'ziekelijk creatuur'.

    "U ziet er nochtans niet ouder uit dan 40," ging ze verder. "Niet onknap zelfs." Het werd me plots warm om het hart. Ik probeerde wat te zeggen maar kon enkel een hees gekraak voortbrengen.

    "Hoe was jullie wereld?" Ik dacht even na.

    "Helemaal anders. Het hele aardoppervlak bebouwd, uitbundigheid verboden. Niemand zou je zomaar aangesproken hebben. Alle dagen hetzelfde stadsbeeld. Massa's mensen, doelloos door de straten zwervend in stilte."

    Ik schrok zelf over het negatieve beeld dat ik afschilderde. Vroeger had ik er echt anders over gedacht. Maar ja, vroeger was 220 jaar geleden.

     

    Toen de stad in zicht kwam, daalde die brandende bol in de hemel plots achter die groene gevaartes ‑ bomen. Het werd vlug donker. De mensen in de stad ‑ mannen en 'vrouwen' ‑ liepen opgewonden schreeuwend door de straten. Hier en daar duwden de mensen mekaar neer en ik zag er ook een paar die zich op de wangen sloegen. Voertuigen snelden aan hoge snelheden door de stad zonder acht te slaan op kinderen en voetgangers, er heerste een irriterend, voortdurend lawaai en ik merkte zelfs een groot vliegend tuig, dat witte lijnen aan de hemel trok. Ja, dacht ik. Dit is een hele verbetering.

     

    De vrouw voerde ons naar een groot gebouw aan de rand van de stad, waar Simms ons naar binnen leidde. Mensen gekleed in bleke jassen liepen er nerveus door de kale, witte gangen.

    "Wetenschappers," verklaarde Simms. "De vrouw heeft hen al op de hoogte gebracht van jullie komst. Kom. Ik breng jullie naar jullie kamer." Onze kamer was niet meer dan een grijze ruimte met twee bedden en twee stoelen. Simms nam afscheid.

    "Ik vond het erg leuk om jullie te ontmoeten," zei hij opeens gehaast en zenuwachtig. "Maar nu moet ik weg om mijn beloning te incasseren." Hij liep naar buiten.

     

    Later hoorde ik stemmen op de gang. Ik legde onbeschaamd mijn oor tegen de deur en herkende Simms, in gesprek met een onbekende.

    "Prima werk, Simms," zei de onbekende.

    "Daar betaalt u me voor, mijnheer. Maar zeg eens, doen ze dat vaker ? Ik bedoel weglopen."

    "Ja kijk. Er zijn altijd mensen die niet begrijpen dat een psychiatrische instelling dient om hen te genezen. Dit tweetal is al twee keer ontsnapt. Om de een of andere reden keren ze steeds naar diezelfde plaats terug."

    "Wat hebben ze precies?"

    "Dat kunnen we niet met zekerheid zeggen. Alle gekende therapieën falen. Ze blijven beweren dat ze uit een andere samenleving stemmen. We zien voorlopig geen remedie."

    "Dan ga ik maar," zei Simms. "Ik moet de derde nog ophalen."

    "De derde?" riep de onbekende verbaasd uit.

    "Wel ja, een kwestie van tijd natuurlijk. Diegene die de cipier speelde wou ons niet vergezellen."

    "Maar dat kan niet!" Barstte de onbekende uit. "Er is helemaal geen derde!" Er viel een bedrukte stilte op de gang.

     

    Ik herinnerde me plots weer waarom ik veroordeeld werd. Omdat ik verhaaltjes schreef.

    05-01-2016 om 22:27 geschreven door Patrick  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    19-01-2015
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Le Canigou

    Even situeren. De Canigou is een bekende bergtop in de Pyreneeën. We waren er op vakantie met een bevriend koppel. Op een dag besluiten we om deze Canigou te beklimmen. Het is, volgens de Michelin-gids, een trip van 5 uur langs prachtige wegen naar boven. Helaas opteren wij voor de verkeerde parking, zodat we onbewust kiezen voor de langere versie van 8 uur klimmen heen en 8 uur afdalen terug. We beginnen vol goede moed aan de beklimming, terwijl de vrouwen wijselijk hebben besloten om deze uitstap aan hen voorbij te laten gaan. Iedereen die we tegenkomen begroet ons met een welgemeende bonjour, die we in het begin met een even enthousiaste bonjour beantwoorden. Stilaan neemt melkzuur bezit van mijn spieren en klimmen vergt steeds meer inspanning. Ik begin de bonjour van de tegenliggers wat nors te beantwoorden met de uitspraak: c'etait un bon jour se matin. En zo ontstond volgende tekst op het ritme van een toen populair deuntje van een Franse zanger die naar ik me meen te herinneren luistert naar de naam Renaud. Lees het maar eens en laat mij weten wat jullie vinden.


    C’était un bon jour ce matin

    Et puis j’ai vu mon pot Alain

    Il m’a dit j’ai une bonne idée

    Ce n’est pas ici qu’on va rester

    On va grimper le Canigou


    On est parti dans le mauvais sens

    C’était vraiment un coup de malchance

    Il ne s’était pas bien informé

    Je n’ai pas osé lui demander

    Il voulait grimper le Canigou


    Apres une heure ou deux de route

    J’ai commencé à avoir des doutes

    Mais quand je lui en ai parlé

    Il m’a dit, il suffit de monter

    Je veux grimper le Canigou


    On a bu de l’eau toute la journée

    Je peux vous dire, je n’ai pas aimé

    Alain ne voulait pas en savoir

    Disait qu’on n'est pas la pour boire

    Il veut grimper le Canigou


    Encore une heure ou deux plus tard

    Je ne vous cache pas, j’en avais mare

    Mon corps me faisait mal partout

    Mes pieds saignaient jusqu’au genoux

    J’avais horreur du Canigou


    Le chemin nous menait en plein air

    Les vues étaient spectaculaires

    Mais moi je n’en ai rien à faire

    C’est comme si j’étais en enfer

    Je n’en peux plus du Canigou


    Enfin mon pot m’a regardé

    On allait plus y arriver

    J’ai dit ce n’est vraiment pas un drame

    Nous dirons quand même à nos femmes

    Qu’on a grimper le Canigou


    On a grimper le Canigou

    On a grimper le Canigou



    19-01-2015 om 22:36 geschreven door Patrick  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (2 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    21-12-2013
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Kroniek van een lekke band

     Ik weet dat sommigen onder u blij zullen zijn, anderen zullen ongetwijfeld zeggen: hij is weer daar met zijne Peugeot. Inderdaad, na enkele stille jaren van kleine, minder belangrijke onvolkomenheden is er nu een vervolg te breien aan mijn persoonlijke Peugeot verhaal.

     

    Ik heb niet meer dezelfde Peugeot. Ik rijd nu in een 407 Premium. Wat is het verschil? Simpel! Vroeger moest ik zelf ontdekken wat er allemaal misliep. Nu heb ik een boordcomputer die om de haverklap meldingen op mij afvuurt. Zo krijg je informatie over versleten remmen, defecte lampen, storingen in het emissiesysteem. Allemaal heel erg handig natuurlijk, maar je bent daar eigenlijk niets mee. Want als je in de winter leest dat je remblokken versleten zijn en je gaat daar mee, schuivend op een sneeuwlaag, naar de garage, dan zegt de garagist je zonder te verpinken dat er niets mis is met je remblokken. Neen hoor, klinkt het dan. Maakt u zich maar geen zorgen, dat komt door het strooizout dat zich samen met het ijswater vastzet op de sensoren en daar valse kontakten veroorzaakt.

    Valse kontakten, stel u voor. Als er iets is waar ik persoonlijk een hekel aan heb dan zijn het wel valse kontakten. Geen probleem dus. Sterker nog. De garagist stelt mij voor om de kabels van de sensoren gewoon door te knippen. Dan verschijnt die ergerlijke boodschap niet meer, voegt hij er doodleuk aan toe. Vroeger voelde je toch ook wel dat je remmen versleten waren, zegt hij – niet geheel ten onrechte. Of denkt u dat mensen zonder boordcomputer nooit hun remblokken vervangen?

     

    Ja, zo gaat dat constant met die boordcomputer. Mijn geweldige Peugeot start dus niet altijd bij de eerste poging. Hij hoest eventjes, spuugt een fluim op en meldt op de boordcomputer dat er een probleem is met het emissiesysteem. Dat emissiesysteem is een constante rode draad door al mijn Peugeots. Bij de volgende keer starten lukt het dan wel en in tegenstelling met de vorige 407 word ik niet de hele volgende week geplaagd door de melding: storing emissiesysteem; piep. Dat is toch niet zo erg, hoor ik u denken en gelijk heeft u. Als het daarbij zou blijven, want erger is het als je na de avondcursus met bekwame spoed huiswaarts keert en, ter hoogte van Grimbergen terzijde, rijdend in het linker rijvak aan 120 km per uur – je weet nooit wie meeleest– plots constateert dat de motor stil valt. De boordcomputer slaat tilt en stuurt mij de ene boodschap na de andere, terwijl ik probeer om als een zweefvliegtuig enige thermiek op te zoeken die mij naar de afrit van Neder-over-Heembeek voert. Ik kan dus aan de piloten van zweefvliegtuigen melden dat er niet veel thermiek is ter hoogte van de afrit van Neder-over-Heembeek. Wanneer de garagist dan daags nadien ernstig beweert dat de computer geen enkele anomalie vaststelt, dan heb ik toch wel zin om die boordcomputer eventjes mijn gedacht te zeggen.

     

    Maar daar gaat dit verhaal helemaal niet over, want ik was eigenlijk net van plan om te zeggen dat ik met deze laatste Peugeot eigenlijk een stuk beter af ben dan met de vorige. Misschien vervaagt mijn geheugen met de ouderdom wat vlugger of misschien til ik ondertussen minder zwaar aan falende klimaatsregeling of klemmende achterruiten. Daarom net dat deze recente gebeurtenis net op het verkeerde moment viel. Het start een drietal maanden geleden, wanneer ik mijn auto binnenbreng in de garage voor het onderhoud van de 80.000 km. Niets aan de hand, zal u denken, en dat leek oorspronkelijk ook het geval. Tot ik de dag nadien in de auto stap en de boordcomputer mij begroet met de melding: bandenspanning te laag, zelfs geïllustreerd met een tekeningetje van een knipperende rechter achterband. Niets aan de hand, zal u denken, en dat dacht ik ook. Waarschijnlijk heeft die nieuwe mecanicien te weinig lucht in mijn band gedaan. Eventjes langs de Q8 easy, daar waar ze geen lucht verkopen, maar gratis weggeven. OK, probleem opgelost. We kunnen weer verder.

     

    Dat heb ik drie weken gedacht. Leven ging verder, geen zorgen aan mijn hoofd. Tot … mijn boordcomputer meldt: bandenspanning te laag. Hé, dat is eigenaardig. Ik loop eventjes een ommetje en merk niets. Dus blijf ik maar verder rijden, gokkend op weer een kwakkel van de boordcomputer. Weer gaan er een aantal weken voorbij. We hebben een kleine vakantieweek gepland in Nederland en alles verloopt prima, tot opeens … mijn bandenspanning te laag is; rechts achter en links voor (?). Ik snap er niks meer van. Effe bijvullen in Nederland dus en toch maar een afspraak maken met de garage bij de terugkeer. 

     

    Zover komt het niet want meteen de maandag na onze terugkeer, drie dagen na het bijvullen van de band, klinkt de gevreesde biep, biep weer. Een andere boodschap nu. Een symbooltje van een band met een spijker in voor mij op het instrumentenbord, dat ineens rood kleurt en de begeleidende melding op de boordcomputer: lekke band. Beide schermen zijn het eens; STOP, en wel nu. Maar ja, u kent ondertussen wel de betrouwbaarheid van deze boordcomputermeldingen, dus rijd ik nog maar eens naar de Q8 easy om mijn band de volle laag te geven.

     

    Wanneer ik twee uur later bij mijn klant buitenkom en wegrijd, moet ik mijn ongelijk erkennen. Dit hobbelend gangetje is zelfs voor een Peugeot niet normaal. Ik stap uit. Mijn band helemaal leeg. De dame van de leasingmaatschappij heeft dit duidelijk allemaal al eens meegemaakt, want ze klinkt een beetje als een belmeisje dat voor de honderdste keer dezelfde vragen moet stellen voor een enquête in opdracht van één of andere bank. U weet wel, die mensen die altijd bellen op het moment dat u staat te koken of de baby te verversen met de vraag of ze enkele vragen mogen stellen, die nauwelijks een fractie van uw kostbare tijd in beslag zullen nemen.

     

    Haar eerste vraag: “Bent u in staat om de band zelf op te blazen, meneer?” Schitterende vraag toch. Ik sta daar op de parking van mijn klant met een manke auto en die vriendelijke dame wil weten of ik mijn band zelf kan opblazen. Wie denkt zij dan dat ik ben: Superman? Wat moet je daarop antwoorden? Neen mevrouw, want mijn lippen worden anders zwart van dat vuile ventieltje. Neen mevrouw, want ik kan niet tegelijkertijd blazen en ondertussen met mijn tong dat afsluitpinnetje in het ventiel indrukken. Film mij maar eventjes terwijl ik daar op mijn knieën mijn autoband zit op te blazen en gooi dat dan op Youtube. Gegarandeerd een hit.

     

    Ik antwoord braafjes neen. “Kan uw klant u niet helpen, meneer?” Afwisselend blazen dan? “Kan u dat eens nagaan, meneer. Ik kijk ondertussen wel eventjes of er zich bandencentrales in uw buurt bevinden. Jawel, in Herent is er een auto5, meneer. Als u daar niet kan geraken, mag u gerust naar de pechverhelping bellen. Nog een prettige dag verder.”

     

    Ik dus op zoek naar lucht. Gelukkig komt mijn klant al meteen op de proppen met een kanjer van een compressor, van het soort waarmee je binnen de twee seconden een tractorband kan opblazen. Eventjes angstig afwachten en … ja hoor, mijn band houdt het… voorlopig. Ik rijd dus met knikkende banden van Wilsele naar Herent, naar de Auto5. Die Auto5 heb ik altijd een rare vogel gevonden; niet echt een garage en niet echt een winkel. Alsof je naar de Delhaize gaat om je fiets te laten onderhouden. Ik zie het al voor me. Ja meneer, wacht u maar eventjes in de wijnafdeling, we roepen u wel als uw fiets terug in orde is.

     

    Auto5 dus. Ik moet niet eens lang wachten. Na vijf minuten kijkt de man aan de balie al uitnodigend mijn richting uit. Wij staan machteloos, brengt hij met enige droefheid uit. Er is niets mis met de band. Het is het ventiel dat stuk is. U heeft een premium, dus een elektronisch ventiel. Daarvoor moet u naar een Peugeot garage.

     

    Nu wil het toeval dus dat er naast de Auto5, ongelooflijk maar waar, een Peugeot garage is. Ik stap dus gezwind Peugeot Herent binnen en zie een man aan de balie me wat angstig aankijken. U heeft toch geen technisch probleem? Ik knik. Ach wat jammer, is het antwoord. Onze mecanicien is naar Haasrode voor een medisch onderhoud. Ha, dat vind ik wel grappig. De mecanicien is dus zelf binnen voor het onderhoud. Van hoeveel kilometer vraag ik, maar de man aan de balie deelt mijn humor niet.

     

    Ik dus naar garage Gewelt in Haasrode, waarmee eigenlijk iedereen Heverlee bedoelt, maar ja. Nogal een rare naam voor een garage zal u denken, maar ik hoop het rustig te houden. Mijn band geeft geen kik. Aangekomen bij garage Gewelt parkeer ik mij in de buurt van de vrachtwagen van de medische controle, waar het hele arsenaal van Peugeotmecaniciens staat aan te schuiven om hun olie te verversen. Aan de receptie zijn er op het eerste zicht meer administratieve bedienden dan klanten. Toch reageert niemand op mijn binnenkomst. Ik zie de receptionist denken dat ik wel vanzelf weg zal gaan als hij mij lang genoeg negeert. Maar na wachttijden aan de telefoon, bij Auto5 en bij de garage zonder mecanicien wordt zelfs een geduldig mens al een beetje assertiever.

     

    Ik kijk de man dus recht aan en vraag op mijn meest vleiende toon of ik misschien een nummertje moet trekken zoals bij de beenhouwer. De man zucht merkbaar en informeert naar mijn wensen.

    Oei, oei, zegt hij – geheel onverwacht -  na wat doelloos getokkel op zijn toetsenbord. Het ventieltje, gaat hij hoofdschuddend verder, is niet meer op voorraad. Eigenaardig, werp ik op, want bij de andere Peugeotgarage zeiden ze nochtans dat Gewelt de grote verdeler van de streek is. We hebben trouwens geen tijd, meneer, zegt de man. Al onze mekaniekers … Ik onderbreek hem en vul aan: zitten bij de dokter, ja ik weet het.

    Kan uw eigen garagist u niet helpen, oppert hij nog, alsof ik daar niet als eerste aan gedacht zou hebben. Maar mijn eigen garagist heeft geen sensorventiel. Ik zal eens kijken wie zo een sensor op voorraad heeft, zegt de man. Hij bespeelt weer vakkundig zijn toetsenbord en trekt zijn beste stand-up comedian gezicht wanneer hij me zegt dat er een ventieltje ligt in het magazijn van de Peugeotgarage van … Herent. Aha, naast de Auto5, zeg ik met een lichte vorm van cynisme. Zijn blik drukt verbazing uit. U kent de streek? Vraagt hij. Sinds kort meneer, sinds kort. U kan daar eens proberen, stelt hij voor. Gaat niet, zeg ik. De mecanicien! Verduidelijk ik.

     

    Die zal wel terug zijn, mengt een van de collega’ van de man. Hij was bij de eersten. Ik werp een blik op de klok. Kwart over vier. Ik frons. De man zucht nog een keer diep en pakt de telefoon. Ik kan het gesprek aflezen op zijn gezicht. Wat? De mekanieker? Ja, die is terug gekomen. Wat? Een ventiel. Ja dat hebben we. Wat? Nu? Dat zal niet gaan. Waarom? Onze mekanieker is naar huis. Nu al? Ja hij voelde zich niet goed na het medische onderzoek.

     

    Uiteindelijk komen we toch tot een oplossing, die de eventuele lezer zich in zijn verste dromen niet zou kunnen voorstellen. Het komt erop neer dat ik met mijn leeglopende tube naar Herent rijd, in volle spitsuur, om daar het ventiel op te halen en daarmee naar Everberg te rijden, waar mijn eigen garagist Albert zo vriendelijk is om dat nog te monteren. De cirkel is rond. Ik ben terug waar de ellende begonnen is.

     

     Om kwart voor zes laat ik Albert in Everberg achter. Met een voldaan gevoel rijd ik richting Sterrebeek; met een lege maag, maar met een volle band. Mijn problemen zijn van de baan. Het einde van een bewogen periode is aangebroken.

     

    Hallo, hela, hey… bent u er nog? Ah; een perfect einde, niet? Net een Amerikaanse film waar alles goed eindigt. Maar… dit is geen Amerikaanse film. Neen, dit is een Peugeot. En met een Peugeot … beleef je meer. Dus ceci n’est pas … het einde.

     

    De volgende ochtend stap ik dus zonder zorgen in de auto. Mijn blik gaat automatisch naar het scherm van de boordcomputer. Ik moet het gevoel niet omschrijven dat mij overvalt wanneer ik een berichtje krijg dat … de bandenspanning te laag is. OK. Geen probleem. Even langs bij de vrienden van Q8 dus, waar ik binnenkort waarschijnlijk een eigen parkeerplaats krijg. Het kan niet aan de nieuwe mecanicien liggen, want die is ondertussen bedankt voor bewezen diensten. Ik pomp voldoende lucht in mijn band en vind nog ergens 1 naïeve hersencel die gelooft dat hiermee de problemen voorbij zijn.

     

    Wat naïef! Een uur later spatten alle illusies als een zeepbel uit elkaar. Lekke band; staat er te lezen. Een welgemeende godverdomme is hier wel onvermijdelijk. Ik ben het beu. Ik wil een nieuwe band. Ik wil een nieuw wiel. Ik wil een nieuwe auto. Ik rij dan maar naar de eerste bandencentrale die ik tegenkom: de First Stop. Tot mijn grote verbazing zit daar een ex-collega achter de balie. Laten we hem voor de huisvrede hierna Chris noemen. Chris is onze, wat aan grootheidswaan lijdende, oud magazijnier. Zijn vader bezat, volgens hem, verschillende bedrijven en nu is hij dus hoofd van de First Stop bandencentrale. Dus zit hij … achter de balie.

     

    Maar ik klaag niet en onderga alle mogelijke verhalen over mislukte trips naar Frankrijk en winstgevende jobs. Ondertussen gaat mijn auto op de brug en merk ik hoe Chris door een man in een pak met een pak papier het atelier wordt ingestuurd. Rare manier van leidinggeven.

     

    Een halfuurtje later komt Chris me het goede nieuws melden. Er zat een spijker in mijn band !?!?!?! Een spijker. Onzichtbaar voor Auto5, niet te vinden bij Peugeot. Ik ben sprakeloos. En Toch. Alle boodschappen verdwijnen van de boordcomputer. Zelfs na een week nog steeds geen icoontje van een band met een spijker erin. Eindelijk is alles opgelost. Het einde van een bewogen periode is aangebroken.

     

    Neen hoor. We gaan nog even door. Alles gaat een aantal weken goed. Maar dan breekt de dag van het noodlot aan. Na een dag bij pharmareus UCB in Braine L’alleud in Waals Brabant ben ik blij om huiswaarts te keren. Maar net na de oprit van de ring loopt het mis. Ik hoor een luide knal en plots begint de auto achteraan te slingeren. Ondertussen slaan alle boordinstrumenten rood uit. Op de boordcomputer is een oude bekende terug: lekke band. Ik glijd tot op de pechstrook en stel vast dat mijn rechter achterband er wel erg slapjes bijhangt.

     

    Ik bel de leasingmaatschappij en plaats mijn gevarendriehoek, die onmiddellijk wordt weggeblazen door de eerste vrachtwagen die voorbij flitst. Hier ga ik geen wiel vervangen. Een dik halfuur later stopt er een takelwagen achter mij. De bestuurder zet meteen een reusachtig waarschuwingsbord naar omhoog, waardoor de takelwagen eventjes het uitzicht van een raketlanceerder krijgt.

     

    Zo komt het dat ik naar huis rijdt via de ring om Brussel; tegen 80 km per uur, want meer kan die povere imitatie van een reservewiel niet aan. Ik weet niet wat ik het ergerlijkste vind; dat wekenlange gedoe met die lekke band of die vernederende terugtocht naar huis, terwijl vrachtwagens en oude mannen met een hoed en sigaar mij voorbijflitsen.

     

    Hoh! Zegt de Chris van First Stop de volgende dag. Dat is wel echt toevallig zeg. Hij weet blijkbaar niet dat de takelman mij de band heeft laten zien. Zonder de minste schroom vertelt hij mij dat er nog een spijker in mijn band zat!! Stel u voor. Ik krijg onmiddellijk visioenen over ontevreden buren die ‘s nachts op ronde zijn met spijkers. Maar eigenlijk durft hij er niet voor uitkomen dat zij de band gewoon slecht hersteld hadden.

     

    Het kan me niet schelen. Ik vertrek met twee nieuwe achterbanden, zonder boodschapjes op het scherm. Dat is het belangrijkste. Laten we nu dit hoofdstuk definitief afsluiten. Ik rij de Leuvensesteenweg op en … Oh neen, ‘t is toch niet waar zeker? Opeens klinkt er een piepgeluid en verschijnt er een boodschap op mijn boordcomputer. Er staat … storing emissiesysteem. Oef. Ik haal opgelucht adem. Dat zijn we gewoon. Negeren, die handel. We kunnen weer verder  

     

     

     

     

     

     

     

     

     

     

     

     

     

     

     

     

     

    Patrick Ameye, 20 juli 2012

    21-12-2013 om 00:00 geschreven door Patrick  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (3 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    20-07-2012
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Met een Peugeot beleef je meer

    Terugkeren is altijd een beetje afzien.

    Achteraf gezien was het onweerachtige weer de laatste twee dagen van onze vakantie aan de azurenkust misschien wel een voorbode van naderend onheil. Maar als we zaterdag 8 juli 2006 de terugreis aanvatten is er geen wolkje aan de lucht. De temperaturen lopen om half tien al op tot 28 graden. De reis verloopt zeer vlot: weinig verkeer, brave kinderen, goede wegbeschrijving. Tot plots één van de talrijke Franse infoborden een bouchon meldt op 12km. Het is nu ongeveer 13:30.

    Amper enkele honderden meters verder voel ik hoe mijn versnellingspook verdacht veel vanzelf naar het middelpunt glijdt. Als ik ertegen duw voelt het aan alsof de pook in een pakje zachte boter beweegt. Mijn hart slaagt een paar slagen over en doembeelden van de vorige vakantie dringen zich aan mij op. Vorig jaar viel dezelfde auto al eens uit met een defecte versnellingsbak.

    Toch blijft de auto in vijfde versnelling staan en ik kan nog een tiental kilometer probleemloos vorderen. Tot de wagens voor mij beginnen te vertragen. Even verderop staat een file. Mijn geweldige peugeot valt als het ware vanzelf in vierde, maar als ik naar derde of tweede wil terugschakelen wordt de boter plots ijs. De pook blokkeert. Ik kijk vlug in mijn spiegel en stuur naar het middelste rijvak, dan naar rechts om met een scherpe bocht nog net een parking op te rijden, waar ik de wagen nog kan laten uitbollen tot op een rechtmatige parkeerplaats. Gestrand op de aire de Roubion, tussen Montélimar Nord en Montélimar Sud.

    Wat ik ook probeer, er is geen beweging meer in te krijgen. Ondertussen is het buiten 36 graden. Het is 14:10. Ik kijk in de wagen en bel het telefoonnummer van Athlon Car assistance. Het spijt ons maar wij mogen niet ingrijpen langs Franse snelwegen, klinkt het. Dat mogen blijkbaar alleen geaccrediteerde herstellers. Ik bel het nummer 17 en kom terecht bij de Gendarmerie National. Het kan even duren, zegt een brave man mij, want het is druk. Tijdens het gesprek zie ik hoe een takelwagen even verder een peugeot 206 oplaadt, samen met de blonde chauffeur en haar winkeltassen.

    Gelukkig is er schaduw op de parking en mijn vrouw maakt ons laatste brood klaar en de kinderen krijgen een koekje. Ons laatste voedsel raakt op. Tot onze grote verbazing verschijnt er 20 minuten later een takelwagen langs een achterpoortje op de parking. De man bekijkt even de wagen en velt zijn onverbiddelijk verdict: versnellingsbak defect. Ik lag de man uit dat die al eens vernieuwd werd nog geen 30000 km geleden, maar hij haalt onverschillig de schouders op. Opladen de boel.

    Even later hobbelen we over de snelweg, achterop de takelwagen, terwijl de temperatuur in de wagen ondertussen oploopt naar de 45 graden, want de motor mag niet aan en dus ook de airco niet. Een 15-tal kilometer verder verlaten we langs een zijpoort de snelweg via een kerkhof om terecht te komen in ‘the middle of nowhere’: het dorpje Saulce. De takelwagen levert ons af bij een Renault garage. Het lijkt alsof we 20 jaar in de tijd teruggaan. De gebouwen zitten vol barsten en over het hele terrein staan een 20tal wagens nogal chaotisch neergepoot.

    De receptie is een soort stenen veranda waarvan de glazen schuifdeur aan de binnenzijde versplinterd is. De inrichting is sober. Er staat een kunststof tuintafel en een tiental bijpassende tuinstoelen. Op een bijzettafeltje liggen tijdschriften en technische documentatie wat warrig verspreid. In de hoek staat een waterverdeler met ijskoud water. De prullenmand puilt uit van de plastic bekertjes. Op een tuinstoel zit de bestuurster van de peugeot 206 grimmig kijkend te wachten op nieuws.

    De garagist geeft me zijn kaartje en ik bel voor de tweede keer naar Athlon Car Assistance. Zoals steeds is daar de nummerplaat the way to the kingdom en ik kom terecht bij Vincent. Ik neem hier even de vrijheid om de man te tutoyeren, u begrijpt later wel waarom. Bovendien ken ik zijn achternaam niet. Vincent is zeer kordaat en geruststellend. Heel vervelend allemaal. We zullen zo vlug mogelijk een oplossing zoeken. Eventjes het contract nakijken en binnen de kortste keren zal er een vervangauto klaarstaan. De man klinkt overtuigend dus ik neem geduldig plaats in de hete veranda en licht mijn vrouw in.

    Een kleine drie kwartier later belt Vincent me op. Hij klinkt wat beduusder dan eerst. Hij heeft met de garagist gebeld en de auto moet maandag naar een Peugeot garage. Trouwens volgens het contract heb ik geen recht op een vervangauto. Het nieuws komt wat aan als een schok. Geen recht op een vervangauto. We zitten vast op 865 km van Zaventem, voegt hij er nog wat fijntjes aan toe. We gaan dus voor repatriëring per trein want voor het vliegtuig hadden we precies 136 km vroeger in panne moeten vallen. Maar geen nood, binnen enkele ogenblikken gaat er iemand van ticketting mij bellen om de terugreis op een drafje te regelen.

    Van dan af begint eigenlijk de periode van radiostilte tussen België en Saulce. Gelukkig zijn de kinderen rustig en kalm. Ze plannen meteen een reorganisatie van de wat slordige ontvangstruimte. Bekertjes worden bouwblokken en de tijdschriften en folders belanden al spoedig ergens in een kastje en trouwens ook naast het kastje en … achter het kastje.

    Net als de zenuwen de macht dreigen te grijpen vanwege het wachten verschijnt er een nieuwe stofwolk op de parking. De stoïcijnse sleper sleept een kleine volkswagen Polo aan. Een Franse dandy stapt GSM-mend uit de takelwagen. Hij veegt met een verveeld gebaar het zweet van zijn voorhoofd met de achterkant van zijn vrije hand. Hij kijkt wat geschrokken als de sleper zijn motorkap opent en het hoofd schudt. De stukken moeten besteld worden. De dandy met de handtas om de schouders veegt het stof van zijn merkhemd, haalt even de schouders op en heeft binnen de kortste keren de GSM weer in de aanslag.

    Ticketting heeft duidelijk geen boodschap aan mij. Terwijl de nors kijkende bestuurster van de 206 te horen krijgt dat de wagen niet meteen hersteld kan worden besluit ik nog eens te bellen naar Athlon. Ik druk 2 voor Nederlands, ik druk 2 voor buitenland en heb Hugo aan de lijn die na het horen van mijn nummerplaat doorschakelt naar Vincent. Ik zeg hem dat hij mij een half uur geleden had gemeld dat Ticketting mij elk moment kon bellen. Zij zijn echt op zoek naar de beste formule, verzekert hij mij. En of we daar wat comfort hebben? Oh ja, bevestig ik. De temperatuur is opgelopen tot 38 graden in de schaduw. Ons voedsel raakt op, mijn flessen wijn liggen danig te chambreren in de auto, maar geen nood, we hebben een waterverdeler met ijskoud… water. Wij laten u zo snel mogelijk iets weten, besluit Vincent.

    Ondertussen verschijnt de onvermoeibare sleper weer ten tonele. Mijn vrouw en ik kijken elkaar even aan als we het merk van de auto achterop zien. Jawel, u raadt het juist: Peugeot. Een 307 deze keer. De Franse bestuurder zit wat sip kijkend naast de sleper, vol ongeloof over zijn lot. Ik onderdruk de neiging om tot bij hem te gaan en hem te zeggen: er komen nog van deze momenten.

    Enkele minuten later rijdt een taxi de parking op. We kijken elkaar even hoopvol aan, maar de dandy trekt nog spoedig een modieus jasje aan, spiegelt zich even in de blinkende zijde van zijn golf en verovert zelfverzekerd de taxi. Hoelang heeft hij gewacht? Nog geen 20 minuten. Hij heeft waarschijnlijk een dure bijstandsverzekering.

    Hup, daar gaat de telefoon weer. Ik antwoord met mijn naam en voeg er aan toe: nog steeds live van uit Frankrijk. Vincent glimlacht even maar ik hoor aan de toon van zijn stem dat hij geen goed nieuws heeft. Ik heb geen goed nieuws, zegt hij. Lap. Ik hoor hem al komen. Repatriëren vandaag zal moeilijk zijn, klinkt het. Het kan eventueel nog wel maar dan met de trein van 19 uur of zoiets en dat kan ik mijn kinderen niet aandoen. Mijn opties zijn simpel: ik blijf een nachtje in een naburig hotel en vertrek morgen met de trein van 7:13 of ik blijf een nachtje in een naburig hotel en vertrek met de trein van 17:25. Ik dring nog even aan om toch nog diezelfde dag te kunnen vertrekken, maar het besluit is al genomen.

    Vanaf dan zijn wij in handen van Assistance France. Ik kijk op mijn klok. Het is nu 16:45. Twee takelwagens bestormen nu gelijktijdig de parking. Eentje met een Renault Espace en eentje met een witte Lancia, die samen negen mensen vervoerden. We lijken wel beland in een aflevering van: ‘Het leven zoals het is: dépannage’. Het kroostrijke gezin uit de Renault Espace zwermt uit over het hele terrein van de garage en laat de bestuurder wat beduusd achter. Zoals iedereen vraagt hij zich af wat er nu allemaal moet gebeuren.

    Het gezin blijkt afkomstig uit Arlon. De vader heeft voor deze vakantie besloten om na jarenlange trouw aan Hertz Lease toch te kiezen voor de spectaculair lage prijzen van een Luxemburgse maatschappij: Budget Lease. Hij komt net van bij Carglass, weet hij me te vertellen, want deze ochtend hebben onverlaten zijn raam ingeslagen om de GPS te stelen. Reactie van Budget: zelf betalen, want u moet de GPS maar uit de auto halen. Enkele kilometers verder zei de boordcomputer dat er geen olie meer in de wagen zat en nu staan we hier, besluit hij.

    Het houdt nu niet meer op. Terwijl wij blijkbaar tevergeefs op nieuws van France Assistance zitten te wachten wordt de garage opnieuw bevoorraadt. Een Seat met Nederlandse nummerplaat en een … Peugeot maken hun opwachting, gevolgd door een taxi. Met een korte hoofdknik neemt onze tot dan langste gezel van de namiddag plaats in de taxi, haar peugeot 206 achterlatend.

    France Assistance belt opeens. Het is 17:20. Om even te informeren of de informatie uit België klopt. Jawel. Vrouw en twee kinderen van 5 en 3. Trein voor morgen 7:13. Goed Taxi voor morgenvroeg. Wanneer? Weet ik veel? Lijkt 6 uur een goed idee. Tja, u zult de streek wel beter kennen dan ik zeker. Goed afgesproken voor 6 uur. Ik kan nog vlug even opmerken dat ik vandaag ook graag een taxi zou zien, maar meer dan – het komt allemaal spoedig in orde – krijg ik niet.

    We zien met lede ogen aan hoe de eerder binnengebrachte Opel met Belgische nummerplaat hersteld de parking verlaat en maken ondertussen een praatje met de op hun heenreis gestrande Nederlanders van de Seat. De bekertjes liggen nu overal over de ontvangstruimte verspreid. De garage geraakt overbevolkt. Het is de trekpleister van de streek. Op de achtergrond rukt de sleper weer uit, op zoek naar nog een slachtoffer.

    De kinderen worden het wachten beu. Wij ook. Het is nu meer dan een halfuur geleden dat we nog iets gehoord hebben. De Seat is hersteld. Een van de Peugeots ook. We halen wat spullen uit de auto. Alles wat we kunnen dragen op de trein of wat enige waarde heeft. Al de rest moet achter blijven. Stilaan laat iedereen ons in de steek. Het is al een paar uur geleden dat ik nog iets vanuit België heb gehoord. Mijn vrouw belt nog eens. Vincent heeft de fakkel doorgegeven aan een vrouwelijke collega, die heel erg schrikt van het hele verhaal en ons belooft nog eens met Frankrijk contact op te nemen. Mijn kinderen hebben honger. Hun papa ook.

    18:05. France Assistance belt weer. Sorry, voor het lange wachten maar het is erg druk en het is moeilijk om een hotel te vinden met twee vrije dubbele kamers. Ik frons. Ik heb helemaal geen twee dubbele kamers nodig. Ik kan toch moeilijk mijn twee kindjes van 5 en 3 op een aparte kamer leggen. Neen, ik ben al blij met een gewone familiekamer met twee extra bedden. Ach zo, verkeerd begrepen, klinkt het. Wij bellen u zo meteen terug. Ja, ja, dat zal wel.

    De mensen uit Arlon wuiven nog even voor ze vertrekken en de Nederlanders kunnen eindelijk aan hun vakantie beginnen. Wij blijven met nog een drietal andere mensen achter. Samen met de Nederlanders verdwijnt ook een deel van mijn weerbaarheid. Er sluipt een gevoel van berusting binnen wanneer ik ze de parking zie afrijden. De gebeurtenissen in en om de garage neem ik nog slechts vaag in mij op. Het enige waar ik nu rekening moet mee houden is mijn familie en de taxi, die er maar niet aan schijnt te komen.

    Mijn vrouw spoort mij nog eens aan om te bellen. Ik haal de schouders op. Wat maakt een kwartier nog uit. Bel dan zelf maar, besluit ik. Wat zij prompt doet. Ik hoor hoe zij de hele uitleg weer opnieuw doet en mijn blik dwaalt af naar de auto, die nu al ettelijke uren in de brandende zon staat. De watermeloen zal nu wel snel rijpen, denk ik nog. Alleen jammer van de wijn en de andere voedingsmiddelen gekocht als geschenk voor de familie.

    De naderende garagist schrikt mij op uit mijn mijmeringen. Hij vraagt mij wie ik ben, praat wat heen en weer in zijn telefoon, trekt daarbij meermaals enkele pijnlijke grimassen en verdwijnt dan weer in zijn kantoor, waar een rij met bankkaart gewapende pechvogels klaarstaan om de 190 € sleepkosten te vergoeden. Ik reageer met een schouderophalen op de vragende blik van mijn vrouw. Ze doen hun best, brengt mijn vrouw verslag uit. Maar het is in handen van France Assistance.

    Ik hijs mezelf weer uit de tuinstoel en zoek de garagist opnieuw op. Wanneer hij mij ziet is hij plots weer zeer geïnteresseerd in zijn elektronische betaalterminal en hij ontwijkt mijn blik. Ik informeer naar het eerdere telefoongesprek. Tja, begint hij aarzelend. Het was de taxichauffeur. Hij zit vast in de file en zal wat later zijn.

    Een taxi, vertel ik mijn vrouw. Er komt dus schot in de zaak. Maar mijn conclusie blijkt wat voorbarig, want om 19:45 is er nog geen spoor te bekennen van een taxi. Dan gaat de telefoon weer. De man van France Assistance. Om mij te vragen of de taxi goed aangekomen is en wij ondertussen tot onze tevredenheid in het hotel aangekomen zijn. Mijn mond valt open en nadat ik hem onze huidige verblijfplaats meedeel die van hem ongetwijfeld ook. Hij belooft mij onmiddellijk te informeren.

    Dan uiteindelijk om 20:30 rijdt er een zwarte passat het terrein op. De Taxi. We laden alles van waarde en wat we echt niet kunnen missen in de wagen en verlaten als dieven in de nacht de garage, een laatste blik werpend op de bron van alle ellende; onze peugeot 407.

    De taxi neemt de richting Montélimar, terwijl de chauffeur zich uitgebreid verontschuldigt voor zijn laattijdige aankomst. Hij informeert naar ons verhaal en schudt meelevend het hoofd. Il faut pas roulez français, besluit hij, wijzend naar het logo van volkswagen op zijn stuur. Surtout pas peugeot, voegt hij er wat overbodig aan toe.

    Dan gaat hij wat onzeker verder op zijn elan. Hij wil weten of ik weet naar welk hotel hij ons moet brengen. Ik staar hem vol ongeloof aan. Weet hij dat dan niet? Hij mompelt iets van een Kyriad groep, maar dat zijn verschillende hotels, meent hij. Dat meent u niet, reageert de mevrouw van Athlon Carlease Assistance. Het is wel echt uw dag niet. Slechts een doordeweekse dag voor een bestuurder van een Peugeot, mevrouw. Ze vindt dat ik het nog ludiek opneem. Ik heb dat nog gehoord vandaag. France Assistance gaat u bellen, meneer. Ik zucht diep.

    Als we 17 km verder in Montélimar aankomen, de hoofdstad van de Nougat overigens, besluit de taxichauffeur niet te wachten op enig teken van leven van F.A. Hij belt naar de Franse 1207 en informeert naar een hotel met de naam Kyriad. Het hotel ligt aan de grens van het centrum van Montélimar. Ik ga even binnen en de receptionist, die zich trouwens afvroeg waar wij bleven, bevestigt onze reservering voor … 2 dubbele kamers. Het is nu 21:30.

    Eenmaal boven gaan de kinderen op verkenning in de hotelkamers. Maar niet voor lang, want een verschrikkelijk gekrijs staakt onze zoektocht naar nog iets eetbaars. Mijn dochtertje heeft haar hand opengehaald aan de scherpe rand van een wandlamp. Een lap huid van een kleine centimeter doorsnede hangt los aan de hand te bengelen. Gelukkig is er geen bloed bij en heeft mijn vrouw een plakker. Maar als ik ooit iemand een raad mag geven dan zou ik zeggen, ga nooit met uitgehongerde en uitgeputte kinderen, waarvan eentje gewond om 21:45 op zoek naar een pizzeria in het centrum van Montélimar. We moeten de kinderen bijna vooruit slepen, want de buggy ligt nog in de auto. Gelukkig puilt het stadje uit van de pizzeria’s. Er zijn er nog andere kindjes, zodat het geween van mijn dochter niet al te veel mensen stoort. Ergens halverwege de pizza gaat mijn GSM alweer. Vincent, de eerste beheerder van mijn dossier bij Carlease assistance wil graag weten of we ondertussen onder dak zijn. Klasse van die man.

    Wanneer we terugkomen op de hotelkamer staat het al 3-1 voor Duitsland tegen Portugal. Een hele dag transpireren heeft wonderen gedaan voor onze poriën, maar onze lijfgeur echter… Ik kom als laatste uit de douche om 23:45. Wanneer kwam de taxi weer, morgenvroeg. 6 uur, au.

    Mijn GSM fungeert als wekker. Ik heb zin om hem tegen een muur te kwakken. Niet dat dat hem veel slechter zal maken dan hij al is. Ik doe een poging om mijn ogen te openen. In tegenstelling tot boeken en films weet ik helaas wel onmiddellijk waar ik ben. In een hotelkamer met uitzicht op een nougatfabriek.

    De taxi staat ons al op te wachten. De chauffeur is een vriendelijke man met enig postuur, vooral dan ter hoogte van de buikstreek. Hij helpt ons in zijn audi A6 en scheurt weg van de parking van het hotel. We moeten naar Valence, zegt hij. Maar zoals alle TGV stations ligt ook dat van Valence buiten de stad. We hebben 66 kilometer voor de boeg. Onderweg informeert ook hij naar onze problemen. Ah oui monsieur, zegt hij even later met een brede grijns. Il faut pas rouler français. Waar heb ik dat nog gehoord. Et surtout pas peugeot, neem ik hem zijn volgende woorden uit de mond. Waardoor zijn grijns een schaterlach wordt.

    Eenmaal op de péage-sectie beginnen zowel zijn snelheidsmeter als zijn betaalmeter in snel tempo op te lopen. Het is nog vroeg, zegt hij. De gendarmerie flitst nog niet en ik weet alle bemande camera’s staan. Sommige momenten zitten we tegen de 170 km/uur aan en ik maan de man voorzichtig aan om wat te vertragen, gezien mijn twee kinderen zonder kinderzitjes in de taxi achteraan zitten. Maar 130 euro verder rijden we al af op het hypermoderne TGV station van Valence. De man deponeert ons voor de deur en neemt hartelijk afscheid.

    De dame aan het loket ontvangt ons met een wat rare blik op onze onorthodoxe bagage, bestaande uit drie herbruikbare zakken van Delhaize en een rugzak. Ik geef haar mijn reserveringsnummer en ze begint te tokkelen op haar computer. Mince zegt ze en ik voel meteen dat ze het niet over mijn fysionomie heeft. Haar collega vraagt wat er scheelt. Het is 44, is het mysterieuze antwoord. Ze haalt diep adem en wendt zich tot mij. Het spijt me, begint ze. Maar het is 6:44. En dan? U bent 1 minuut te laat. Wablief! Reserveringen worden een half uur voor het vertrek geannuleerd, verduidelijkt zij. Om 6:43 dus. Dat meent u niet, voor 1 minuut. Ik werp een blik op mijn vrouw en zie dat zij op ontploffen staat. Mevrouw, ik heb geen zin om hier nog eens vijf uur te staan wachten, probeer ik nog, maar ze is onvermurwbaar. Ik wil op de trein, bedenk ik nog, al moet ik hem kapen.

    Hallo Athlon Car Lease, hier SWK 207. Maar dan momenteel zonder SWK 207. Weer iemand anders aan de lijn. Paul deze keer. Weer eens de hele uitleg. Ja, ik zie het in uw dossier, zegt de brave man, maar het is Frankrijk die over de reserveringen gaat. Het enige wat u kunt doen om zeker op die trein te zitten is de tickets zelf te kopen. Wij vergoeden die wel later. Paul neemt meteen contact op met F.A. Maar ik weet ondertussen wel hoe dat gaat en vraag aan de mevrouw van het loket 4 tickets naar Brussel. Dat is dan 325 Euro. Slik. Ik geef haar mijn VISA kaart. Carte Illisible, zegt haar apparaatje. Ik ben nu bijna in shocktoestand. Maestro dan maar. Carte inconnue, zegt haar apparaatje. Ik heb zin om haar apparaatje voorgoed het zwijgen op te leggen. Er is geen geldverdeler in het station, beantwoord zij mijn volgende vraag. Toch nog eens VISA proberen. Even over de magneetstrook wrijven. Carte Acceptée. Ik kan wel juichen.

    Net voor we het perron opstappen, belt Paul mij weer op. France Assistance kan niets meer doen aan de reserveringen een half uur voor de trein vertrekt. Dat hadden ze mij dan wel wat vroeger kunnen zeggen, misschien. U zult zelf de ticketjes moeten kopen om op de trein te raken. Ik mompel binnensmonds nog even een onvriendelijke opmerking over de plaats waar France Assistance zijn reservering mag steken.

    Om 7:15 rolt de trein het station binnen. De reis verloopt zonder noemenswaardige moeilijkheden en een vijftal uur later zie ik hoe de trein de gemeente Lot binnenrijdt en voorbij komt aan het oude gebouw waar mijn bedrijf eerst gevestigd was. Ik weet nu dat we bijna thuis zijn.

    In Brussel Zuid staat er een taxichauffeur met een bordje met mijn naam erop ons op te wachten. We raken wat moeilijk de zuidermarkt voorbij, maar arriveren een klein half uurtje later bij mijn moeder, waar we door de voedselschaarste bij ons thuis uitgenodigd zijn om te gaan eten.

    Om 13:00 bel ik naar Athlon Car Lease Assistance. Ik twijfel wat bij de vraag of ik hulp wil in binnen- of buitenland. Ik opteer voor het binnenland. O, maar u moet in het buitenland zijn, zegt een mevrouw me. Geloof mij, dat was ik nog bijna, laat ik mijn cynisme even de bovenhand nemen. Ik schakel u door naar de dienst buitenland. Kristof, deze keer. Nu moet ik even tussendoor toegeven dat mijn geduld op dit moment stilaan op raakt. Het kan dus zijn dat ik de man wat ruwer behandel dan normaal mijn gewoonte is. Ik had in het buitenland geen recht op een vervangauto, val ik meteen met de deur in huis. Ik ben nu in het binnenland, dus ik had graag een auto. Kristof mompelt iets over zondag, maar ik houd het been stijf. Ik moet morgen werken, ik moet vanavond bij mijn schoonouders gaan eten. Een momentje, klinkt het, ik bekijk uw dossier even.

    Kristof verdwijnt korte tijd uit de ether en als hij terugkeert, heeft hij zeer goed nieuws. Binnen een half uur tot anderhalf uur wordt er bij u thuis een auto afgeleverd. Ik doe beroep op een verre kennis om mij naar huis te brengen en laat mijn vrouw en kinderen eventjes achter bij mijn moeder met de belofte om hen meteen als ik de vervangauto heb te komen ophalen.

    Om 15 uur begint mijn onrust weer toe te nemen. Mijn straat is verdacht autoloos. Mijn schoonvader heeft ondertussen mijn vrouw en kinderen naar huis gebracht. Ik bel opnieuw naar het buitenland, althans de dienst. Een klein probleempje, meldt Kristof. Twee onverwachte defecten hebben de planning overhoop gegooid. Er is wat vertraging. Maar geen zorgen, u staat meteen daarna op het programma. Even geduld nog.

    Ik vind van mijn eigen dat ik weer te veel geduld heb gehad als ik om 16:30 nog eens bel. Kristof informeert even bij de dienst die zich bezig houdt met de takelwagens en heeft wederom goed nieuws. De wagen is vertrokken naar uw woning. Hij kan elk moment daar zijn.

    Ergens rond 17:45 vraag ik mij af van waar die auto dan wel vertrokken is. Ik begin het nu toch wel echt beu te worden. De definitie van ‘Elk moment’ is iets te rekbaar naar mijn zin. Men heeft mij nochtans verzekerd dat de auto onderweg is naar u, bevestigt Kristof nog. Hij komt uit uw regio. Dan wordt het toch stilaan tijd dat die man een degelijk GPS systeem krijgt, opper ik. 1:15 rondrijden om mijn huis te vinden lijkt mij wat overdreven.

    Nog anderhalf uur later daagt de gele takelwagen van Touring dan eindelijk op. Na nog drie telefoontjes met Kristof en een dreiging met extra taxikosten rolt de opel Meriva van de Franstalige takelwagen. Is de nachtmerrie nu eindelijk ten einde?

    Het is maandag. Ik ben weer aan het werk. Athlon ook. Maar de truc met de nummerplaat werkt deze keer niet. Ik heb nog geen dossier doorgekregen van assistance, klinkt het. Maar u hebt volgens uw contract recht op een renault Clio of een … Peugeot 206. Ik informeer bij onze carpark verantwoordelijke en die reageert meteen. Dat is niet waar. Hij belooft me een auto met een grotere bagageruimte tegen dinsdag.

    Het klopt. Dinsdag stap ik in een toyota corolla break, toevallig net dezelfde als diegene die mijn schoonvader enkele weken voordien heeft aangeschaft. Ik zie meteen enkele mogelijkheden tot kolder, maar dat is voor een ander verhaal. Meteen diezelfde avond al gaat mijn telefoon. Hier Car Assistance, zegt een strenge stem. Ik meld u dat uw wagen hersteld is en eerstdaags naar België zal worden gebracht. Dat is goed nieuws, gezien al onze spullen nog in de auto zitten. Ik informeer naar dat eerstdaags. Tja, meneer, antwoord de stem wat geërgerd. Dat is moeilijk te zeggen. Tussen de 2 en de 10 dagen. Bij het laatste cijfer hoest de man een beetje zodat ik hem vraag het nog eens te herhalen. 10 zegt hij wat luider nu. U moet begrijpen dat de wagen alleen opgehaald kan worden als er een camion in de buurt voorbij komt. De auto wordt pas binnen 10 werkdagen teruggebracht, zeg ik tegen mijn vrouw.

    We roeien dus verder met de middelen die we hebben. Ik heb geen enkele korte broek meer, en dit bij temperaturen boven 30 graden. Ik loop nu bij mijn klanten met T-shirts met opschriften zoals: Vlaanderen boven of Vakantiekriebels of VTM kleurt je dag. Allemaal spullen die ik van mijn betreurde vader heb overgeërfd voor onder een dikke wintertrui. We kunnen niet meer in de tuin zitten, want onze tuinstoelen staan in de auto. En dit bij temperaturen van boven de 30 graden. We kunnen niet meer buiten eten want, U raadt het al, onze tafel staat in de auto. Er ligt een watermeloen, geklemd tussen het gebruikte barbecuestel en de vuile was, twee parasols, zwempakken, jam, wijn. Biologen kijken al uit naar alle schimmelsoorten die er in de auto gaan ontstaan.

    Eigenlijk wil ik die auto niet eens terug. Onze spullen wel, de auto niet. We hebben niet het minste vertrouwen in dat vehikel. Na onze eerdere ervaringen met de peugeot 406, waarbij ik u met graagte verwijs naar een ander verhaal, slaat de schrik ons om het hart om nog eens in een Peugeot te stappen. Ik wil geen Peugeot meer. Of vindt u het als buitenstaander normaal dat mijn vrouw de volgende vakantie in functie van de auto wil plannen. Ze wil niet verder meer dan 200 km. De angst zit er bij haar goed in. Ik ben nu al in totaal drie dagen van mijn vakantie kwijtgeraakt aan die verdoemde auto. En ik ben niet de enige. Een collega vertelde mij zopas dat hij met hetzelfde probleem te kampen heeft gehad.

    Waarom wil de directie per se bij peugeot blijven. Ik weet het niet. Ik hoop alleen dat daar spoedig verandering in komt. Ik hoop trouwens ook dat we wat meer klaarheid krijgen in wat onze contracten nu eigenlijk inhouden, want we krijgen van de firma altijd een ander verhaal dan van de leasingmaatschappij. Eerst zegt men ons dat alles in orde is, maar als er dan werkelijk wat misloopt dan blijkt dat niet het geval te zijn.

    Wat ik wel verneem is dat al de voorbije miserie mij bespaard zou zijn gebleven als ik gewoon gelogen had. Omdat ik eerlijk was kreeg ik geen auto. Volgens ons contract blijken we wel recht te hebben op een vervangauto in het buitenland, behalve … op de weg terug naar huis. Dus als ik de auto over de snelweg had geduwd en hem met de neus in de andere richting had gezet, dan had ik waarschijnlijk nu al mijn spullen thuis gehad.

    Het is donderdag 20 juli, 13 uur. 12 dagen na het begin van onze terugreis. Op het schermpje van mijn GSM verschijnt een mij onbekend nummer. Een Franstalige stem verminkt begrijpelijkerwijze mijn achternaam en vraagt mij of ik mezelf wel ben. Ik bevestig. Het blijkt de bestuurder te zijn van een takelwagen. Ik ben op 2 uur van Zaventem, zegt de man. Uw auto zal daar dus omstreeks 15 uur afgeleverd worden. Ik toom mijn enthousiasme over de terugkeer van mijn peugeot wat in.

    Om 15 uur belt de man mij weer. Hij vindt de firma niet en ik geef hem de nodige richtlijnen om de juiste plek te vinden. Als ik de auto drie uur later terugzie blijkt er alles nog in te zitten. De watermeloen vertoont nog geen enkele vorm van haargroei. Er hangt enkel een wat muffe, weeë geur in de hele auto. Maar goed, met enige vertraging kan ik beginnen met uitladen.

    Onze avontuurlijke terugkeer is eindelijk achter de rug. Misschien dat ik er binnen afzienbare tijd eens hartelijk kan om lachen. Maar als ik bedenk dat het hele gebeuren voornamelijk het gevolg is van economische belangen, dan stemt dat mij toch enigszins droevig. Ik kan, als ik er nuchter over nadenk, weinig verwijten aan Athlon, de meeste van hun mensen hebben mij vriendelijk, zelfs op sommige momenten met oprechte bezorgdheid, behandeld. Wat zondag betreft heb ik wel een ander gevoel, want ik wordt niet graag belogen. Misschien wil ik toch Athlon aanraden om af en toe eens de menselijke kant te laten primeren over de economische voordelen. Ik heb liever dat men mij duidelijk zegt dat ik nog 4 uur zal moeten wachten, dan dat ik met leugentjes aan het lijntje wordt gehouden.

    Maar goed, we rijden terug. Ik wil er wel nog bijzeggen dat ik eraan denk om een website te creëren: www.patrickzijnepeugeot.be waarop weddingschappen kunnen aangegaan worden over het exacte tijdstip waarop de auto deze keer zal in panne vallen.

    En als Peugeot ooit verlegen komt te zitten om een geloofwaardige reclameslogan dan weet ik de perfecte voor hen: Met een peugeot beleef je meer.

    20-07-2012 om 22:45 geschreven door Patrick  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 4/5 - (1 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    31-05-2012
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Het bier van de buur

    Het Bier van de buur

    De mier op de muur kroop van hier naar de buur
    Het duurde een uur voor de mier op de muur
    Kon proeven van het bier van de buur
    Het bier van de buur, vond de mier op de muur
    Licht overstuur, proefde bitter en zuur.
    De mier op de muur dronk meer dan een uur
    Maar het bier van de buur bleef bitter en zuur
    De zoon van de buur zag de mier op de muur
    drinken van het bier van de buur
    De mier op de muur keek van ’t bier naar Arthur
    En zag een mier op de zoon van de buur
    Hé zei de mier op den Tuur aan de mier op de muur
    Waarom ga je niet eens naar de mier in de schuur ?
    De mier in de schuur heeft een pot confituur
    Confituur in de schuur, zei de mier op de muur
    Veel minder zuur en veel minder duur
    Zei de mier op den Tuur.
    De confituur in de schuur is confituur van Arthur
    Kom maar naar hier, zei de mier in de schuur
    Er staat hier wel degelijk een pot confituur
    Je kan er van eten, hij is echt heel puur
    Zei de mier op den Tuur aan de mier in de schuur
    En na al dat zuur van het bier van de buur
    Snoepte de mier op de muur vol passie en vuur
    Meer dan een uur van die pot confituur
    Van de mier in de schuur en eigenlijk ook van Tuur
    Na een uur of vier zei de mier op de muur
    ’t was heel leuk hier bij jou, kleine mier in de schuur
    Maar ik moet er vandoor, ’t is minstens tien uur
    Want ik moet naar mijn lief, de stier in de frituur.

    31-05-2012 om 22:07 geschreven door Patrick  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 3/5 - (1 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    22-03-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Een verhaaltje uit de tijd van de kleuterschool
    .

    Viktor mag mee met Emma.

     

    Viktor was droevig. Hij lag helemaal alleen op de plank boven de kapstokken.

    “Alle kindjes zijn al weg,” dacht hij. “De juf had nochtans gezegd dat ik dit weekend niet alleen moest blijven.”

    Maar, wat was dat. Er kwam een kindje terug de school binnen. Zij sleurde haar papa aan zijn mouw achter haar aan en gebaarde opgewonden naar de plank.

    Viktor herkende haar. Het was die lieve Emma, uit zijn klasje en haar grote broer Tim. Toen ze dichterbij kwamen kon Viktor horen wat Emma zei.

    “Viktor komt mee met ons,” riep Emma. “De juf heeft mij gevraagd om dit weekend op hem te passen.”

    “Goed dan,” zei de papa. “Neem hem dan maar mee, met zijn boekentasje.”

    Toen Viktor dat hoorde lachte hij breed. Hij zou toch niet alleen moeten blijven.

     

    Toen ze thuis kwamen schrok Viktor wel even. Hij verstopte zich meteen achter Emma en keek een beetje bang. Emma en Tim hadden 3 poezen. Viktor was een muis. Poezen willen muizen altijd opeten. Maar Emma lachte een beetje. Haar poezen waren wel heel lief hoor. Viktor hoefde niet bang te zijn. Bovendien was Viktor een pluchen muis. Dat lusten poezen niet.

     

    Eigenlijk werd Viktor wel een beetje verwend, die eerste dag. Hij mocht mee naar TV kijken, kreeg spaghetti te eten, kon met alle speelgoed spelen en hij ging mee naar grootmoe. Grootmoe is de oma van de mama van Emma, moeilijk hoor. Zij was al 93 jaar. Viktor vond het allemaal reuzenspannend. Tot papa ineens zei: “Het is bedtijd. We gaan de pyjama’s aan trekken.”

    “Nu al,” zuchtte Viktor. “Dat is veel te vroeg, hoor. Van de juffrouw mag ik altijd zo laat opblijven als de mama’s en de papa’s.”

    “Dat is raar,” zei de mama van Emma. “Ik zal even naar de juf bellen om te vragen wanneer jij naar bed moet.”

    “Niet doen,” zei Viktor vlug. “De juf heeft veel te doen. U moet haar niet storen, hoor.”

    Papa poetste de tandjes van Emma, Tim kon dat al zelf. En Viktor? Die had geen tandenborstel meegebracht. “Ik moet mijn tanden niet poetsen,” zei hij. “Muizentanden zijn zo sterk, dat er geen gaatjes in kunnen komen.” Maar mama had nog een tandenborstel. Viktor keek wat boos toen mama ook zijn tanden poetste.

     

    Viktor kreeg een speciaal bedje, naast Emma, maar hij sliep niet. Toen papa en mama al sliepen kroop Viktor heel stilletjes uit bed. Hij keek opzij. Emma sliep. Heel zachtjes sloop Viktor naar de woonkamer. Daar lag de wit-met-zwarte poes van Emma rustig te slapen op een dekentje. Big chief was zijn naam. “Pfff,” zuchtte Viktor. “Wat een lelijke poes. Lieve poezen bestaan niet. Ik ben een muis en ik weet dat.” Heel voorzichtig kwam Viktor dichterbij. Hij nam een touwtje uit een geheim zakje van zijn boekentas. Een touwtje met een belletje eraan. Hij bond het touwtje aan de staart van de poes. Even bewoog de poes en Viktor schrok, maar de poes sliep verder. Viktor ging weer achter de deur zitten. “Nu gaan we lachen,” zei hij. Opeens schreeuwde hij met zijn fijne stemmetje. De poes schoot wakker en schrok door het geluid van het belletje. De poes was bang van haar eigen staart en begon weg te lopen. Viktor moest heel hard lachen. Hij ging tevreden weer naast Emma in zijn bedje liggen en viel bijna meteen in slaap. “Dit wordt vast een leuk weekend,” dacht hij nog.

    22-03-2010 om 00:00 geschreven door Patrick  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (2 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    19-09-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Toverende Papa (Oud verhaal, nieuw op blog)

    “Komaan, kleed je aan jongen,” zei de papa.

    De jongen bleef spelen met zijn autootje.

    “Je kan niet heel de dag in je pyjama blijven zitten.”

    De jongen reageerde niet.

    “Tim, kleed je aan,” herhaalde papa, wat strenger nu.

    Tim deed alsof hij papa niet hoorde, want Tim was al 5 en Tim dacht dat hij nu niet meer naar papa moest luisteren. Papa werd een klein beetje boos.

    “Kleed je aan of ik verander je in een banaan.”

    Tim haalde de schouders op.

    “Pfff,” deed hij. “Verander mij dan in een banaan.”

    “OK,” zei papa. Hij begon wild met zijn armen te zwaaien en draaide wat raar met zijn ogen.

    “Hokus, pokus, pas,” zei papa met een holle stem. “Ik wou dat Tim een banaan was.”

    Tim keek wat verveeld. Er gebeurde niets. “Ik ben toch geen banaan,” riep hij. “Kijk maar.”

    “Ho, ho,” zei papa. “Maar dan heb je niet goed gekeken. Ga maar eens naar de slaapkamer en kijk maar eens in de spiegel. Je bent echt wel een banaan, hoor.”

    “Pff,” zei Tim. “Een banaan kan toch niet stappen naar de slaapkamer.”

    “Jij bent niet zomaar een banaan,” zei papa. “Jij bent een stappende banaan.”

    Kleine Tim was er toch niet helemaal gerust is en schuifelde voorzichtig naar de slaapkamer. Links van het bed hing een grote spiegel en toen Tim er in keek schrok hij heel erg. Hij zag … een banaan met benen.

    “Help,” riep hij. “Ik ben een banaan.”

    “Komaan, meisje,” zei papa. “Kleed je aan.”

    “Ik ben nog moe,” zeurde het meisje.

    “Kleed je aan, vraag ik je.”

    “Ik kan dat niet.”

    “Emma, kleed je aan of ik verander je in een aap.”

    Emma keek onverschillig.

    “Pff,” deed ze. “Verander mij dan in een aap.”

    “Je hebt het zelf gewild,” zei papa. Hij begon wild met de armen te zwaaien en draaide wat raar met de ogen.

    “Hokus, pokus, pas,” zei papa met een holle stem. “Ik wou dat Emma een aap was.”

    Emma lachte wat toegeeflijk. Ze had het allemaal al eens eerder gehoord.

    “Ik ben wel geen aap hoor, papa.”

    “Wat?” deed papa overdreven. “Je bent heus wel een aap nu.”

    “Een aap kan toch niet praten,” zei Emma.

    “Ho, ho,” antwoordde papa. “Dan ben je verkeerd hoor. Ik heb een sprekende aap van jou gemaakt. Ga maar eens kijken in de spiegel van de badkamer.”

    Kleine Emma was er toch niet helemaal gerust in en schuifelde voorzichtig naar de badkamer. Boven de wasbak hing een grote spiegel en toen Emma erin keek schrok zij heel erg. Ze zag … een aap, een aap die kon spreken.

    “Help,” riep Emma. “Ik ben een aap.”

    Terug in de woonkamer keken beide kinderen naar hun papa.

    “Ik heb honger,” zei Emma.

    “Zo, zei papa. “Heb jij honger? En weet jij wat apen eten?”

    Emma keek naar Tim. “Bananen,” zei ze.

    “Neen,” schreeuwde Tim en hij begon weg te lopen. “Zij mag mij niet opeten.”

    “Maar ik heb honger,” zei Emma opnieuw. “Ik wil geen bananen.”

    “Toe papa,” vroeg Tim. “Tover ons nu terug.”

    “Goed dan. Hokus. Pokus. Pas. Ik wou dat Tim weer Tim was. Hokus. Pokus. Pas. Ik wou dat Emma geen aap meer was. Zo, wat gaan jullie nu doen.”

    “Ons aankleden,” zeiden ze allebei tegelijk.

    “Heel goed,” zei papa. “En ga dan maar eens mee kijken in de slaapkamer en in de badkamer.”

    Papa nam hen mee en liet hen de spiegels zien. Met een ondeugend lachje op zijn gezicht haalde papa de grote foto’s van een banaan met benen en van een aap weg, die hij voor de spiegels had gehangen. Dan moest hij heel hard lachen om de verbaasde blikken op de gezichtjes van zijn kinderen.

    19-09-2009 om 23:05 geschreven door Patrick  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 4/5 - (2 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    15-08-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Confituur of gelei.

    Confituur of gelei?

    Juni 2009. Begin van de zomer. Rond deze tijd stijgt steevast de bedrijvigheid van mijn schoonfamilie. Vooral als de zon van de partij is begint het in alle hevigheid te kriebelen. Niet bij heel mijn schoonfamilie, want mijn schoonmoeder is eigenlijk in de familie in getrouwd en mist de microbe. Meestal ziet zij met lede ogen aan hoe mijn schoonvader wild om zich heen rekruteert om zijn troepen voor de campagne van dit jaar samen te stellen. Hij ruilt zijn nette pak voor makkelijk zittende, al licht bevuilde werkkledij, grijpt zijn plastic kommetje en een kartonnen doos en trekt op pad.

    Ik behoor sinds een paar jaar tot zijn rekruten. Al enkele dagen op voorhand polst hij naar mijn bereidwilligheid en die van mijn kinderen. Die hebben de besmetting trouwens genetisch meegekregen, want ze zijn meer dan blij met zijn verzoek. Dus vergezel ik, niet geheel aangestoken door het enthousiasme, in mijn vuile T-shirt, beladen met plastic kommen mijn schoonvader naar de tuin van de paters Passionisten van Wezembeek-Oppem.

    Achterin deze mooie, sobere doch rustgevende tuin, staan naast de kloostermuur verschillende meters bessenstruiken. Overijverige tuinpaters zijn er in de loop van de geschiedenis wat kwistig omgesprongen met hun zaaigoed, want naast de bessenstruiken groeit een nogal chaotische willekeur van bloemen en planten; sommigen symbiotisch vergroeit met de bessenstruiken.

    Precies over die struiken gaat het nu. Inderdaad, mijn schoonfamilie zijn plukkers, enthousiaste plukkers. Althans een deel van de familie. Meester-plukker is de broer van mijn schoonvader. Die bezit een gesofisticeerde set bessenplukdozen en herbergt in zijn wagen zeer gespecialiseerd plukmateriaal. Want hij beperkt zich niet tot bessen. Neen hoor, alles wat plukbaar is moet eraan geloven. Zijn enorme drijfkracht voorkomt elk jaar opnieuw de verrotting van kilos niet geplukt fruit. Elk jaar om deze tijd scheidt er één of ander hormoon een stof af waardoor hij van een rustig, aimabel man verandert in een niets ontziende plukmachine, een soort fruit-terminator, die tegen elke gepluimde boom de legendarische woorden spreekt: “I’ll be back

    Maar goed, ik overdrijf een beetje om aan te tonen dat ik het zelf niet zo begrepen heb op deze, wat kleverige sport. Ik beperk mij dus tot de rode bessen van de paters, die er wat troosteloos en slapjes bij hangen: ik bedoel de struiken. Terwijl mijn zoon zich zorgen maakt over het verstoren van de natuurlijke leefwereld van spinnen en kevers, oorknijpers en pissebedden rijven we de oogst van vandaag binnen. Die is overvloedig dit jaar en hoewel mijn schoonvader met enige afgunst opmerkt dat er al iemand de betere struik wat verderop is komen plukken, gaat hij toch even later volledig op in het plukproces. Onder het keurend oog van enkele paters die ons vanuit hun kamers gadeslaan staan we al meteen hevig te plukken.

    Dat is niet zo eenvoudig dus krijgen we onderwijl instructies: de rotte bessen niet meeplukken, de takjes wel, liefst niet de bessen tegen de grond, want die zijn vuil, opletten voor de uitstekende ijzeren staven in de muur. Dit alles terwijl we onze uiterste best doen om de stekende rozendoornen te ontwijken en uitgebloeide papavers niet plat te stampen.

    Mijn kinderen blijken waardige erfgenamen van het gen, want ze zijn niet te stoppen. Binnen de kortste keren druipt het sap van onze vingers en raken de kommen vol. Hoewel ik het al na zowat drie minuten beu ben om te wroeten tussen de spinnenwebben en de zoveelste rotte bes tussen mijn vingers te zien uiteenspatten blijf ik stug volhouden tot mijn kom vol is. Badend in het zweet keren we met onze buit huiswaarts. Mijn schoonvader werpt nog een laatste, nijdige blik op de door de concurrentie geplukte struiken.

    Mijn schoonmoeder talmt als we aanbellen. Zij heeft vermoedelijk al visioenen over dit moment. Haar blik valt kritisch op de naar schatting 10 kilo bessen waarmee we, getooid in met platgetrapte bessenmodder besmeurde schoenen, door haar pas gepoetste gang marcheren. Afgepeigerd storten we ons in de klaarstaande terrasstoelen, met onze buit voor ons uitgestald op tafel.

    Het stopt hier natuurlijk niet. Nu is het tijd voor de jaarlijkse discussie. Wie gaat de bessen wassen en waar? Welk soort suiker gebruik jij? Gelfix of Quick en Fruity, kristalsuiker of Candico? Zoals steeds geraken we er weer niet uit. Zoals elk jaar beslissen we dat elk met zijn deel van het sap zijn eigen confituur maakt.

    Mijn schoonouders hebben vorig jaar een ontsapper aangeschaft, wiens bestaan me doet vermoeden dat nog andere families dergelijke scenario’s elk jaar doorlopen. Het is een vooruitgang, want ik herinner mij nog hoe mijn moeder kleine hoopjes bessen in een neteldoek tot moes kneep tot haar handen zo rood zagen alsof ze net een varken had gekeeld. De beschaving heet dus ontsapper, maar sapontsnapper had evengoed gekund. Je legt de bessen erin, zet de ketel op het fornuis en het sap loopt gretig in een kom, takjes en velletjes netjes achterlatend.

    We eindigen met 12 liter sap. Nu nog confituur, of moet ik gelei zeggen, maken en we kunnen weer de bokalen vullen om tot volgende zomer geen enkele dag confituurloos door te brengen. Niet mijn schoonouders echter, want mijn schoonvader zal waarschijnlijk nog een andere traditie in ere houden; namelijk het wegschenken van zijn eigen gemaakte confituur. Een zeer katholieke traditie als je het mij vraagt. Maar ja, het zijn dan ook de bessen van de paters.

    Patrick Ameye

    28 juni 2009

    15-08-2009 om 00:00 geschreven door Patrick  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 3/5 - (2 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    08-06-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Eindelijk af. Na lang zwoegen. Het nieuwste prinsessenverhaal.

    Van de prinses en haar neus.

    “Hoe is dat nu toch mogelijk!” De stem van de koning galmde luid door de gangen van het paleis. De koningin keek verrast op uit het boek dat ze aan het lezen was.

    “Wat scheelt er, mijn koning?” Vroeg ze licht bezorgd.

    “Maar kijk dat dan toch,” snauwde de koning. “Ze doet het weer.”

    Toen de prinses begreep dat de koning het over haar had keek ze verschrikt op. Ze stak nog vlug haar vinger in haar mond en probeerde dan liefjes naar haar vader te glimlachen. Maar de koning trok een vies gezicht. “Bah, en ze eet het nog op ook,” mompelde hij huiverend.

    “Waar heb je het toch over, mijn koning?” Vroeg de koningin, lichtjes geërgerd omdat ze nu haar spannende boek niet kon verder lezen.

    “Jij laat dat gewoon gebeuren?” Bulderde de koning. De koningin klapte met een luide bons het dikke boek dicht en keek boos.

    “Wat laat ik zomaar gebeuren?” Zei ze uitdagend.

    “Daar,” riep de koning, zijn vinger priemend in de richting van de prinses. “Zij zit de hele tijd in haar neus te peuteren. En nog erger: ze eet die vieze neusbeesten op.”

    “Bah,” reageerde de koningin met een vies gezicht.

    “Wat zit jij daar zo te grijnzen?” De Koning keek zijn dochter dreigend aan.

    Het kleine meisje met het halflange, bleekbruine haar keek opeens schuldig en probeerde haar handen in haar schoot te verbergen.

    De koning ging zo voor zijn dochter op zijn knieën zitten dat zijn hoofd op enkele centimeter van haar gezichtje terecht kwam.

    “Je weet waar ik het over heb, jij kleine deugniet,” zei de koning met een zachte stem. Er verscheen opnieuw een glimlach op de lippen van de prinses.

    “Jij wilt niet dat ik in mijn neus peuter, papa,” antwoordde zij met een onschuldig stemmetje.

    Omdat de koning niet meer zo jong was, kwam hij moeizaam overeind, wreef eventjes over zijn pijnlijke knieën voor hij verder praatte.

    “Flinke meid. Kindjes van 5 peuteren toch niet meer in hun neus. Waarom bestaan er anders zakdoeken.” Maar op het moment dat hij zich weer naar zijn dochter keerde, vielen zijn ogen groot open van verbazing. Hij hapte een paar keer diep naar adem en moest moeite doen om zijn stem rustig te houden.

    “Kijk nu,” gilde hij wanhopig. “Nu is ze opnieuw bezig. Ze peutert alweer in haar neus.” Hij gooide zijn armen in de lucht en liep met grote passen naar de koningin. “Zeg jij nou eens iets,” schreeuwde hij. “Het is toch ook jouw prinses”

    “Huh,” deed de koningin vanuit haar spannende boek. “Zeg jij iets mijn koning?” Haar reactie maakte de koning nog bozer. Hij pakte het dikke boek van haar schoot  en gooide het met een ruk weg. Het boek vloog door de kamer en botste tegen een kastje met daarop een speelgoedsoldaatje van de prinses. Dat soldaatje wankelde en begon luid zingend te marcheren tot hij van de rand van het kastje viel.

    “Hé,” snauwde de koningin boos. “Wat doe jij nu? Nu weet ik niet meer op welke bladzijde ik zat.” Maar de koning was niet meer te kalmeren.

    “Ik ben hier met een zeer belangrijk probleem bezig en jij zit hier maar wat te lezen.”

    “Een belangrijk probleem,” schreeuwde zijn vrouw. “Een belangrijk probleem? Is het dan zo erg dat jouw dochter een beetje in haar neus peutert? Dat hebben wij toch allemaal wel eens gedaan. Ze is amper 5.”

    De koning zweeg. Zijn hoofd zag nu zo rood dat het leek alsof zijn gouden kroon op een tomaat stond. “Ik heb nooit in mijn neus gepeuterd,” zei hij verontwaardigd. “Trouwens neuspeuteren kan heel gevaarlijk zijn. Er komen bloedneuzen van, je smeert overal vieze microben in het rond. Weet je wel wat dat is een microbe?” Vroeg hij plots aan de prinses.

    De prinses zat wat droevig naar het uiteen gespatte soldaatje te staren, dat nu zonder benen op de vloer lag, maar toch lustig door muziek maakte door twee kleine dekseltjes tegen elkaar te slaan. Zijn benen lagen 20 centimeter verderop wat zielig over de grond te schokken.

    “Natuurlijk weet ik wat een microbe is, papa. Dat is zo een ding dat jij gebruikt om je stem luider te doen klinken als je tegen de mensen spreekt.”

    “Dat is een microfoon, liefje” zei de koningin, die alweer op weg was om haar boek terug te halen. “Een microbe is een soort klein, eng beestje, dat je niet kan zien, maar dat in je lichaam zit en je ziek kan maken. Pas op er bestaan ook goede microben, maar dat leer je wel op school.”

    “Ik hoop dat je het nu hebt begrepen,” zei de koning zachtjes tegen de prinses. “Neuspeuteren is echt niet leuk. En nu moet ik eventjes weg, want ik denk dat ik een nieuw speelgoedsoldaatje zal moeten gaan kopen.”

    “Ja,” riep de koningin hem nog na. “Breng meteen ook maar een nieuw kastje mee, want dat is ook stuk gevallen.” Met deze woorden keerde ze zich weer naar haar boek en begon verder te lezen.

     

    Die nacht begon zoals de meeste nachten op het kasteel. Iedereen trok zijn pyjama aan, poetste zijn tanden en ging naar bed. Behalve de koning natuurlijk, want die zat  samen met zijn meester-poetser in zijn werkkamer. De meester-poetser was zoals elke avond bezig met het zorgvuldig poetsen van de twee kronen van de koning toen het gebeurde.

    “Huuuuuuuuullllp!.” Een luide gil galmde door de gangen van het paleis. In geen tijd zwaaiden alle deuren van de lange slaapkamergang open en verschenen tientallen pyjama’s verschrikt op de gang. Ook de koning, wat wel een beetje raar was, want niemand had de koning ooit gezien met een half gepoetste kroon op.

    “Wat was dat?” Vroeg hij. Maar er was geen tijd voor een antwoord, want daar klonk de kreet alweer.

    “Huuuuuuuuuullllp!”

    “Dat is de prinses,” riep er iemand.

    “Zij wordt aangevallen,” vulde iemand anders aan.

    “Door piraten,” zei een diepe stem.

    “Misschien ontvoerd?”

    “Zijn het spoken?” Zei iemand met bange stem

    “Doe niet onnozel,” antwoordde iemand. “Hier zijn geen spoken.”

    “We moeten gaan kijken,” besloot de koning.

    Hij begon door de gang te lopen naar de kamer van de prinses, maar alleen twee sterke nachtwakers met scherpe speren volgden hem meteen. Alle anderen aarzelden en volgden heel wat trager op veilige afstand.

     

    In de prinsessenkamer kwam het enige licht van een klein lampje in de wand van de hoek. Toen de koning wilde binnenstappen hield één van de wachters hem tegen.

    “Wacht u even, Sire,” zei hij met een zware stem. “Het kan gevaarlijk zijn.” Hij duwde de deur wat verder open en keek voorzichtig naar binnen. Het gegil was nu gestopt. De koning duwde nu zelf de wachter opzij en knipte het licht aan. Waar was de prinses? Er was niemand.

    “Er is niemand,” fluisterde een stem van op de gang.

    “Ze is ontvoerd,” klonk het.

    “Door piraten, dat zei ik toch al,” zei de man met de diepe stem.

    “Misschien toch spoken,” probeerde de bange stem opnieuw.

    “Ach man, zwijg nu toch eens over die stomme spoken. Hier zijn geen spoken.”

    “STILTE!” Bulderde de koning luid. “Iedereen terug naar zijn kamer. Nu meteen.”

    Luid mompelend keerde ze allen terug.

    De koning liep naar het bed en trok de dekentjes opzij. Daar lag ze. De prinses lag zachtjes te snikken. “Ik heb een probleempje, papa,” zei ze wat verlegen.

    “Hmm, wat is dan dat probleem?” Bromde de koning, terwijl hij probeerde om zijn door het poetsen gladde kroon recht op zijn hoofd te houden. “Trouwens waarom praat jij met zo een raar stemmetje.”

    “Mijn vinger zit vast in mijn neus,” snikte de prinses.

    “Wat?” Gilde de koning. “Wil jij mij voor de gek houden of wat?”

    De prinses draaide zich om en liet haar neus met vinger aan haar papa zien. Deze verborg zijn hoofd in zijn handen en schudde. Met een diepe zucht draaide hij zich om naar de wachter. “Haal mijn raadgever,” zei hij. “Haal mijn raadgever.”

    Terwijl de wachter verdween klonk er opnieuw gestommel in de gang. “Waar is ze?” Het was de stem van de koningin. “Waar is mijn kindje?” De koningin stormde de kamer in en rende naar het bed. Toen ze de prinses zag begon ze luid te snikken. De koning zag het en liet zich vermoeid in een stoel zakken. ‘Hoe is het mogelijk?’ Mompelde hij. ‘Ze heeft haar kroon niet op.”

     

     De raadgever was een lange, magere man met een beetje een streng gelaat. Hij keek wat boos om zich heen en streek de plooien uit zijn bont gekleurde pyjama voor hij voor de koning ging staan. Hij had een lang gezicht met een soort vogelneus en diepe, bruine ogen. Op zijn hoofd stonden slechts enkele plukken grijs haar. De prinses vond dat hij wat op een geplukte kalkoen leek.

    De koning liet zijn blik eventjes glijden over de groen met paars en rood gekleurde pyjama van de man en krabde zich eventjes in het haar toen hij daarop dan nog de gele pluimkraag van het jasje zag.

    “Zo, raadgever. Jij laat wel lang op je wachten, hoor.”

    “Ik word niet alle dagen ’s nachts uit mijn bed gehaald voor een probleem van de koning, Sire,” antwoordde de raadgever. Hij keek even rond en fronste even bedenkelijk. “Rare plek voor een vergadering overigens, Sire. Zijn de vergaderzalen van het paleis bezet, misschien?”

    “Het probleem zit daar,” zei de koning met een hoofdknik. De raadgever keek naar de koningin, met de prinses op schoot en schrok.

    “Nu al,” stamelde de man. “Maar u kent de koningin toch nog niet zo lang.”

    De koning keek de man even verbaasd aan. “Neen, sufferd,” snauwde hij. “De koningin is het probleem niet, niet deze keer. Kijk maar eens naar de prinses. Haar vinger zit vast in haar neus.”

    Er verscheen een grijns op het anders zo ernstige gezicht van de raadgever. Even leek het erop alsof hij luidop ging beginnen lachen, maar hij kon zijn gezicht in de plooi houden.

    “Ik wacht op voorstellen,” drong de koning aan.

    “We moeten een dokter laten komen,” zei de raadgever. “Die kan zelfs de prinses haar vinger afsnijden, zodat het minder opvalt.” De koningin en de prinses slaakten allebei een verschrikt gilletje.

    “Je mag je grapjes voor jezelf houden, raadgever,” blafte de koning. “Het is nu niet het moment voor flauwe humor. Maar je hebt me wel een idee gegeven.” De koning draaide zich naar de wachter en zuchtte: “Haal de dokter. Haal vlug de dokter.”

     

    Toen de dokter even later de kamer inkwam grijnsde de raadgever opnieuw. De magere, oude dokter droeg een wit nachtkleed met daarover de jas van zijn deftigste pak. Hij keek erg verward door zijn brilletje met de dikke glazen en zette meteen zijn zwarte dokterstas neer.

    “Oh, majesteit,” begon hij met een krassende stam. “U moet meteen gaan zitten, hoor.” Hij liep naar de koning en duwde hem lichtjes, maar kordaat in de dichtstbijzijnde stoel.”

    “Wat heeft dit te betekenen?” Protesteerde de koning, maar de dokter legde hem met een handgebaar het zwijgen op.

    “Blijf u rustig zitten, majesteit. In uw toestand mag u zich zeker niet opwinden. Waar heeft u pijn?”

    De koning duwde de armen van de dokter opzij en ging staan. “Ik heb helemaal geen pijn, man,” riep hij. “Hoe komt u daarbij?” De dokter staarde wezenloos voor zich uit. “U heeft toch een ongeluk gehad,” zei hij. “De wachter hier zei mij om spoedig naar hier te komen omdat u in het donker een splinter in uw neus had.” De koning greep zich alweer naar het hoofd. “Een splinter in mijn neus? Ik heb helemaal geen splinter in mijn neus. Er is iets met de prinses.” De dokter schrok nu echt. “Een splinter of zes?” Riep hij verbaasd uit. “Hoe kan dat nu?” “Neen,” schreeuwde de koning wanhopig. “Het gaat om de PRINSES!” “Och hemel,” antwoordde de dokter. “Toch niet van een glazen fles.” Het gezicht van de koning kreeg al een paarse kleur van opwinding. Het leek of er elk moment rook uit zijn oren kon komen. De raadgever kuchte even en stapte tot bij de dokter. Terwijl de oude man angstig keek hief de raadgever de arm op. Zijn hand gleed door de wilde haren van de dokter en trok in een vloeiende beweging iets geels uit het oor van de man. Hij liet het kleine voorwerp aan de koning zien. De dokter grijnsde wat verlegen. “Oeps, mijn oordopje,” zei hij, terwijl hij nog een geel dingetje uit zijn andere oor haalde. “Die was ik helemaal vergeten.” De koning zakte terug in de stoel.

     

    “Dat ziet er niet zo goed uit,” zei de dokter toen hij de prinses had onderzocht. “De vinder zit klem achter het bovenste deel van het neusbeen. Ik heb alles geprobeerd, maar de prinses zal geopereerd moeten worden. Tenzij een sterke man die vinger daar weer uit kan trekken.”

    “Maar dat is het,” riep de koning. “We hebben een sterke man nodig.” Hij gebaarde naar de wachter. “Wachter. Lanceer een oproep; via radio of tv, maakt mij niet uit. Ik wil dat hier morgenochtend de sterkste man uit mijn koninkrijk voor het paleis staat.”

    “Ik zal de prinses iets geven om te slapen,” zei de dokter, toen de koning hem wou bedanken. Even later lag de prinses al in dromenland, met een vinger stevig vast in haar neus. De dokter wierp nog een blik op de halfgepoetste kroon en ging weer slapen.

     

     “Majesteit! Euh … Sire!” De koning kreunde en draaide zich om in zijn bed, weg van de ergerlijke stem uit zijn droom. “Mijn koning u moet wakker worden,” klonk het opnieuw. Wat een nare droom was dat? De koning trok slaperig het deken helemaal over zijn hoofd, alsof hij daarmee de boze droom kon verjagen. “Majesteit!” De stem had nu een stuk luider geklonken. Opeens ging zijn schouder heen en weer. O.O. Een droom kon toch niet met je schouder schudden. De koning opende zijn ogen en keek eventjes boven het deken uit. “Eek,” schrok hij, toen hij het gezicht van de wachter slechts op enkele centimeter van zijn gezicht ontdekte. Meteen was de koning klaarwakker. “Wat doe jij hier?” Snauwde hij. “Weet jij wel dat je een koning niet zomaar kan wakker maken als hij dat niet wil?”

    “Maar, Sire,” stamelde de wachter. “Uw raadgever heeft me gestuurd. Hij zei dat u best onmiddellijk mee kon komen.”

    “Man, man, man,” mompelde de koning terwijl hij zich uit zijn bed liet glijden, recht zijn donzige pantoffels in. Hij nam niet eens de moeite om zijn pyjama om te ruilen voor zijn kleren en liep achter de wachter aan. De slaperige stem van de koningin hield hem net voor de deur tegen. “Wacht, mijn koning,” zei ze. “Zo kan u toch niet meegaan.” De koning keek naar zijn pyjama en haalde de schouders op. “U kan toch zo niet onder de mensen komen,” ging de koningin verder. “U heeft uw kroon niet op.” De koning graaide met een zucht zijn pas gepoetste kroon mee.

     

    De wachter leidde de koning met snelle pas naar het balkon aan de voorzijde van het kasteel. De raadgever stond daar wat zorgelijk door het raam te kijken.

    “Wel?” Snauwde de koning, niet bepaald vriendelijk. De raadgever antwoordde niet maar wees gewoon naar buiten. De koning keek in de aangegeven richting en schrok.

    Buiten, op het grasveld voor het paleis stonden honderden mensen. Sommigen hadden een tentje opgezet in het gras, anderen hadden een kampeerwagen meegebracht. Er heerste een enorme drukte en links en rechts doken al kraampjes op van bakkers en worstenverkopers.

    “Wat heeft dat te betekenen?” Riep de koning. “Mijn hele grasveld is straks nog vernield.” De raadgever haalde de schouders op en deed zijn mond een paar keer open en toe, maar geluid kwam er nog steeds niet uit. Zonder aarzelen zwaaide de koning de deur naar het terras open en stapte naar buiten. Onmiddellijk begonnen de twee trompettisten aan weerszijden van het terras op hun lange trompetten te blazen, zo luid dat zelfs de koning ervan schrok. Ook de mensen op het plein keken meteen op en begonnen meteen naar hun koning te wuiven. Een van de trompettisten liet zijn trompet zakken en schreeuwde met luide stem. “Iedereen stil en rustig. Uw koning spreekt tot U.” Door het applaus en het gezwaai was de boosheid van de koning zo goed als verdwenen.

    “Euh, goede morgen iedereen,” zei hij in de microfoon, die de trompettist hem voorhield. Iedereen antwoordde. “Natuurlijk zijn jullie hier allemaal welkom in mijn paleis,” ging de koning voor. “Maar ik had jullie hier eigenlijk niet verwacht vandaag. Wat komen jullie hier eigenlijk doen?” Een grote man vooraan deed een stap naar voren. “Wij hebben gereageerd op de oproep op radio en tv,” schreeuwde de man. Iedereen knikte instemmend.

    “Ik heb toch alleen maar gevraagd aan de sterkste man van het land om hierheen te komen,” zei de Koning. “Dat klopt,” antwoordde de man. “Ik ben de sterkste man van het land.” “Dat is niet waar,” klonk het vanachter de rug van de man. “IK ben de sterkste man van het lang.” “Neen, IK,” riep iemand rechts. “Neen hoor IK,” klonk het links. Opeens begon iedereen door mekaar te roepen dat hij de sterkste man van het land was. De koning krabde zich in het haar. Daar had hij niet op gerekend. Nu zaten er hier wel honderd sterke mannen in zijn gras. Hij draaide zich opzij naar zijn raadgever. “Ik heb geen tijd voor dit,” fluisterde hij. “Hoe gaan we dit oplossen.” “U moet een wedstrijd houden, Sire,” zei de raadgever. Diegene die wint is echt de sterkste.” De koning zuchtte.

     

    “Een wedstrijd!” Mopperde de koning toen hij weer alleen in zijn werkkamer zat. “U moet een wedstrijd houden,’ zegt die idiote raadgever van me. “Wat voor een wedstrijd? Dat hij dan zelf maar iets bedenkt. Hij is toch de raadgever!” De arm van de koning strekte zich uit naar het belletje waarmee hij zijn raadgever kon oproepen, maar voor hij kon bellen vloog de deur met een klap open. Wat nu weer? Kon er hier dan niemand meer kloppen voor het binnenkomen. De koningin verscheen voor hem, zwaar hijgend.

    “Wel?” Zei hij. “Wat gebeurt er?”

    De koningin opende en sloot haar mond zonder een geluid voort te brengen. Blijkbaar had ze heel hard gelopen. De koning keek haar aan en schudde het hoofd. “Hoe is dat nu toch mogelijk?” Dacht hij. “Nu heeft ze weer haar kroon niet op.”

    “De prinses,” stamelde de koningin uiteindelijk toch.

    “Wat scheelt er met de prinses?”

    “Je moet meekomen, mijn koning.” Er verscheen weer wat hoop in de ogen van de koning. “Is haar vinger uit haar neus misschien?” Vroeg hij. “Neen,” schudde de koningin. “Dat is het nou net. Het is erg; heel erg.” Ze draaide zich om en spurtte opnieuw weg. De koning liet het belletje van de raadgever rinkelen en ging dan achter de weghollende koningin aan.

     

    De raadgever kon het gerinkel van het meegenomen belletje perfect volgen en kwam kort na de koning aan in de kamer van de prinses. De koning keek even kritisch naar het groen met bruine sjaaltje van de man dat helemaal niet paste bij het hemelsblauwe hemd en de fel oranje broek.

    In de kamer was het nog donker. De gordijnen zaten dicht en het wandlampje wierp een zwak geel licht over de omgeving. In een hoek zat de prinses droevig op een stoeltje heen en weer te wiegen. De koning wou vragen wat er scheelde maar de raadgever sprak eerder.

    “Potverdorie,” riep de man voor hij zich kon bedwingen. “Nu zit haar tweede wijsvinger vast in haar andere neusgat.”

    “Ik kon het niet helpen, papa,” snikte de prinses met een heel hoog stemmetje. “Die neusbeesten zijn zó vervelend.”

     

    Even later zat de koning in de grote raadzaal van het paleis. Naast hem zat zijn raadgever, maar ook de dokter, de koningin, de tuinman, alle keukenpersoneel, zijn schrijfster, zijn chauffeur en de poetsvrouw zaten wat onwennig aan de grote tafel.

    “Houthakken is een goed idee,” sprak de dikke kok. “Als we die sterke mannen nu elk de opdracht geven om zo vlug mogelijk twee omgehakte bomen naar hier te brengen, dan weten we meteen wie de sterkste is.”

    “Geen sprake van,” zei de koning. “Heb je wel gezien hoeveel er hier op mijn grasveld zitten. Als je die allemaal bomen laat hakken hebben we binnen de kortste keren 200 boomstammen en geen enkele boom meer in mijn mooie park.”

    “Misschien kunnen we hen de koets van de koning laten voorttrekken,” stelde de chauffeur van de koning voor.

    “We zoeken sterke mannen, chauffeur,” moeide de raadgever zich. “Geen paarden.”

    “Ik heb een idee,” zei de poetsvrouw, zwaaiend met haar stofdoek. “We bouwen een boksring en laten ze tegen mekaar vechten.”

    “Oh neen,” schudde de dokter ongerust. “Dat kunnen we niet doen. Dan is het hier eerder een ziekenhuis dan een paleis.”

    De koning luisterde ongeduldig naar alle gekke en rare ideeën tot plots de tuinman zich in het gesprek mengde. “Waarom geven we hun geen zwaar rotsblok? Diegene die dat het verste kan gooien is de sterkste.”

    “Dat is het,” riep de koning uit. “Dat is een prachtig idee. We gebruiken het grote rotsblok dat voor het paleis ligt, waar de beeldhouwer mijn standbeeld ging uithouwen. Proficiat tuinman. Komaan, we gaan meteen aan de slag.”

     

    ’s Avonds stond de koning op het grasveld temidden van een heleboel sterke mannen te kijken naar de raadgever, die nog de uitslag van de wedstrijd aan het berekenen was. De raadgever droeg nu een paars verenpakje met als toppunt een gele puntmuts. Hij gaf het papiertje aan de koning, die meteen de microfoon pakte en de mensen toesprak.

    “Beste mensen hier allemaal op mijn ondertussen vertrappelde grasveld. Jullie hebben allemaal de spannende wedstrijd kunnen volgen op onze zoektocht naar de sterkste man van het land. Diegene die het rotsblok het verste heeft gegooid zal de prinses verlossen uit haar pijnlijke toestand. Op nummer drie is geëindigd: Toon Spierbal. Geef hem een applaus. Net niet de sterkste man van het land op de tweede plaats: Frank Melkpap. Bravo. En dan de winnaar, niemand minder dan Henk IJzerarm. Gefeliciteerd Henk.” De koning stak de arm van IJzerarm in de lucht, wat niet goed meeviel gezien de man net wou knielen voor de koning. “Jij mag met mij mee naar de ongelukkige prinses. Kijk daar staat ze aan de rand van het grasveld. Doe je best en trek die vingers uit haar neus.”

    Henk IJzerarm stapte vol vertrouwen op de jonge, wat angstig kijkende prinses af en klemde zijn reusachtige handen om de frêle armpjes van de prinses. Met een geweldige kreet begon hij te sleuren aan de armen. Maar meteen begon de prinses alle kanten op te zwaaien. Hoe meer sterke Henk trok hoe meer het tweetal op een soort draaimolen begon te lijken. De prinses vloog van links naar rechts over het terrein en maakte kirrende geluidjes, waaruit bleek dat ze dit eigenlijk best wel leuk leek te vinden. Het zweet begon van arme Henk zijn voorhoofd te druipen en hier en daar begon er al iemand uit het publiek luidkeels te lachen met dit toch wel enigszins grappige tafereeltje. “Jullie moeten meedoen aan een film,” schreeuwde iemand luid. “De zwierige prinses!” Nu ging iedereen lachen, behalve natuurlijk de koning en de koningin en de raadgever, die keek maar sip, want iemand had in het gewoel zijn gele puntmuts van zijn hoofd geslagen.

     

    Hijgende Henk zette de prinses voorzichtig neer en ging uitgeput op het grasveld zitten. “Het lukt niet Sire,” zuchtte hij. “Daarvoor moet je zo sterk zijn als twee paarden.” De koning lachte opeens. “Goed idee, IJzerbrein,” zei hij. “Raadgever, waar ben je. Ah daar. Wat doe jij op handen en knieën op de grond eigenlijk? Doet er niet toe. Haal eens vlug twee paarden uit de stallen.”

    Even later had de prinses aan elke arm een paard vastgemaakt. De koningin leek er niet echt helemaal gerust in. “Ben je zeker dat dit een goed idee is, mijn koning?” Vroeg ze wat bedeesd. Maar de koning wou van geen wijken weten en gaf bevel om de paarden te doen trekken. Voorzichtig stapten de paarden uit mekaar tot de touwen rond de armen van de prinses strak gespannen stonden. Als een pluimpje werd de prinses de lucht in getild. Haar voeten bengelden algauw op centimeters boven de grond. “Auw,” riep ze luid. “Papa, dat doet pijn.” “Eventjes nog,” zei de koning vol vertrouwen. “Je vingers schieten zo meteen weer los.” Dan gebeurde het. Er klonk een luide knal. De prinses schreeuwde. “Oh neen,” zei de raadgever geschokt. “Dat is nu wel heel vervelend.” “Wat is er gebeurd?” Wilde de koning weten. “Een van die stomme paarden is op mijn puntmuts getrapt.”

     

    De koning had niet de minste belangstelling voor de gele puntmuts en liep vlug naar de prinses die kreunend op de grond lag, met beide vingers nog vast in de neus. “Het touw is gebroken,” zei iemand. “Beter dat dan de armen van de prinses,” zei iemand anders. De koning zette de prinses overeind en gooide zijn handen wanhopig in de lucht. “Het heeft geen zin,” schreeuwde hij luid; zonder microfoon. “Niets helpt. Jullie kunnen allemaal terug naar huis. Bedankt voor de hulp en neem jullie kraampjes ook maar mee terug.”

    “Wat dan met de prinses?” Vroeg iemand. Maar de koning liep al mompelend in de richting van het kasteel. “Waar is de dokter? Die moet de prinses morgen dan maar opereren en als het niet anders kan, de vingers afzagen.”

     

    Die avond heel laat zat de koning moe naar zijn kroonpoetser te kijken toen er plots op de deur werd geklopt. De koning vond de storing niet zo erg wat hij vond het kroonpoetsen vanavond toch niet zo boeiend als anders. Een van de wachters kwam de kamer binnen.

    “Sire. Er staat een oud vrouwtje voor de poort die u wil spreken.”

    Een oud vrouwtje. Wat wilde die nu weer? Maar de koning was nieuwsgierig genoeg om toch met de wachter mee te lopen. Zo nieuwsgierig dat hij vergat om zijn kroon op te zetten.

    Het vrouwtje was echt wel heel oud. Ze liep zo kromgebogen dat ze bijna met haar neus haar knieën kon aanraken. Ze had heel dun grijs haar, verborgen achter een sjaaltje van zwarte stof. Haar handen zaten vol met knobbels en haar gezicht had meer rimpels dan een pas gewassen linnen broek.

    “Hoe kan ik u helpen, mevrouwtje?” Zei de koning met respect, want voor dergelijke oude vrouwtjes moet je altijd respect hebben. Haar stem kraste toen ze antwoordde. Het klonk een beetje als fietsen zonder achterwiel. “Helpen? Helpen? Ik kan u helpen Majesteit.” De koning lachte toegeeflijk. “Waarmee kan u mij helpen, lieve vrouw?”

    “Ik kom uw dochter verlossen.”

    De koning schrok. Dit had hij niet verwacht. Dan lachte hij luid. “Maar mevrouwtje toch. Hoe wilt u dat doen? Een hele sterke man lukte het niet. En ik denk niet dat U sterker bent dan twee paarden.” Het oude vrouwtje lachte haar bijna verdwenen tanden bloot. “Sterk ben ik niet meer, Sire,” zei ze. “Maar soms is sterk zijn niet goed genoeg.” De koning besloot om toch te zien wat het vrouwtje van plan was en leidde haar naar de kamer van de prinses.

    “Leg je maar neer mijn kind,” sprak het vrouwtje. “Zo met je hoofd wat achterover.” De oude vrouw haalde een klein flesje uit haar handtas en boog zich over de prinses heen. “Ze weet toch wel wat ze doet?” Vroeg de koningin ongerust. Op elke vinger liet de vrouw enkele druppels van een geelachtige vloeistof druppelen. “Zo,” zei ze. “Nu enkele minuten wachten. Goed probeer maar kind.” Zonder de minste moeite haalde de prinses haar vingers uit de neus. De koning juichte. De koningin juichte. De prinses huilde van blijdschap, of misschien ook wel een beetje van de gele vloeistof die in haar neusgaten binnenliep.

    “Maar mevrouw,” riep de koning. “Wat is dat toch voor een wondermiddel dat u ons heeft meegebracht? U bent werkelijk een echte tovenares!”

    “Ach welnee,” zei de oude vrouw streng. “Niks tovenares. Gewoon een beetje olie.”

    08-06-2009 om 10:09 geschreven door Patrick  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 4/5 - (6 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    08-02-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De prinses

    Zijn alle prinsessen lief.

    Alle rolluiken van het kasteel waren al meer dan een week gesloten. Niemand had de koning of de koningin de laatste tijd nog buiten gezien. Ook de kleine prinses leek wel van de wereld verdwenen. Eigenlijk was de koning razend. Hij liep vloekend heen en weer door de grote zalen van zijn paleis.

    “Waarom?” Schreeuwde hij tegen de koningin. “Waarom eet de prinses geen groenten?”

    De koningin haalde de schouders op. Zij wist het niet. De koning zuchtte en liep naar de eetkamer.

    De mooie prinses zat aan het eind van een hele lange tafel. Voor haar stond een bord met een hele berg groenten op. De prinses keek er erg vies naar.

    “Eet je groenten nu eens op!” Zei de koning streng.

    “Ik lust geen groenten,” snauwde de prinses terug. “Groenten zijn beikes.” De koning gooide wanhopig zijn armen in de lucht en begon weer heen en weer te lopen.

    “Je weet het,” zei hij. “Tot je je groenten hebt opgegeten gaan we hier niet meer weg.”

    “Kan mij niet schelen,” antwoordde de prinses ondeugend. “Ik zit hier goed. Ik heb een zachte stoel en ik wou toch al niet met mijn stom speelgoed gaan spelen.”

    De koning werd nog bozer, maar voor hij iets kon zeggen sprak de koningin al.

    “Misschien zijn de groenten echt niet lekker?” Ze zweeg vlug toen de koning haar boze blikken toewierp.

    “Niet lekker,” schreeuwde hij. “Niet lekker! Ik heb de beste kok van het hele land.” Hij boog zich over zijn dochter heen, pakte haar vork en stak een hapje in zijn mond. “Mmmm. Heerlijk. Daar krijgt een mens honger van.” De koning klapte even in zijn handen. Een bediende verscheen meteen.

    “Breng de kok hierheen,” zei de koning. Even later verscheen een kleine man in de eetzaal. Hij droeg een wit T-shirt en een blauwwit geruite broek met een witte voorschoot. Op zijn hoofd droeg de man een hoge witte koksmuts.

    “Ga naar je keuken en houd je klaar,” zei de koning. “Ik wil dat je allerlei soorten groenten klaarmaakt voor de prinses. Er moet er toch een soort zijn die zij lust.”

    En zo verschenen er binnen de kortste keren allerlei schotels op de reusachtige eettafel: bloemkool, bonen, spinazie, venkel, rode kool, appelmoes, komkommer, sla, ratatouille en nog veel meer. De prinses bekeek ze allemaal en reageerde telkens op dezelfde manier.

    “Dit eet ik niet hoor.” De koning kon het niet meer aanzien. Hij had elke schotel geproefd en zat nu puffend achterover in zijn stoel weggezakt.

    “Misschien moeten we wat vriendjes uitnodigen,” stelde de koningin voor. “Als ze anderen ziet eten gaat ze misschien zelf ook mee-eten.”

    “Dat is een goed idee,” riep de koning en hij stuurde zijn bedienden meteen op pad. Spoedig was elke stoel bezet door een of ander vriendje of vriendinnetje van de prinses. Maar het hielp allemaal niet. Hoe de andere kindjes ook smulden van dit feestmaal, de prinses bleef koppig weigeren om de schotels aan te raken.

    De kok kwam helemaal overstuur de eetzaal in gelopen. Hij moest bijna wenen toen hij tegen de koning zei dat dit de laatste schotel was. In zijn handen had hij een bord witloof. O neen, dacht de koningin. Dat gaat de prinses zeker niet lusten. “Kindjes lusten geen witloof,” zei ze luidop tegen haar koning. “Maar witloof is superheerlijk,” zei de koning. “Hij had net een blaadje doorgeslikt.” Hij zette het bord voor de prinses en ging verder. “Dit is jouw laatste kans, meid. Als je dit niet opeet, dan laat ik de draak komen.” Daar moest de prinses heel hard om lachen.

    “Draak,” hijgde ze. “Draak. Papa, je kan me niet meer alles wijsmaken hoor. Draken bestaan niet.” Haar vader, de koning, glimlachte breed. “O jawel hoor, mijn kleine prinses,” zei hij mysterieus. Deze draak bestaat wel echt. Het is een draak die geen groenten lust, maar kleine meisjes zoals jij verorbert hij des te liever.” Zonder haar antwoord af te wachten verliet de koning de eetkamer, de smullende kinderen achterlatend. De koningin volgde hem vlug.

    De prinses keek naar de andere etende kinderen toen er plots op de deur werd geklopt. De deur zwaaide open en iedereen slaakte een kreet van schrik toen er plots een … hele grote draak binnen waggelde. Het beest was groen en had vieze, vettige schubben van onder tot boven. Hij had een enorme buik, die zo groot was dat hij met een akelig geluid over de grond sleepte als de draak bewoog. De kop van het beest was lang en groot en had twee stekelige oren en twee enorme neusgaten, waaruit zo nu en dan eens witte rookwolken opstegen. Er hing een stank van verbrand hout rond het beest. Aan zijn poten zaten verschrikkelijk scherpe klauwen en op zijn rug had de draak twee grote vleugels, netjes dichtgevouwen.

    De draak schuifelde moeizaam de eetzaal binnen. Hij moest voorzichtig zijn om zijn hoofd niet tegen het plafond te stoten. De draak zag er niet zo goed uit. Zijn hoofd zwaaide wat heen en weer en telkens hij een stap genomen had liet hij een enorme boer, waardoor er steeds witte wolkjes opstegen uit zijn neus en mond. Het akelige beest sleepte zich tot bij het eerste kindje en keek met walging naar de rijkelijk gedekte tafel.

    “Beuuuk”, deed hij met een zeer diepe, raspende stem. “Wat een stank hangt er hier zeg. Ik word er helemaal niet goed van. Wat doen al die verschrikkelijk vieze groenten hier op de tafel. Eeeik.” Opeens kramde de dikke buik van het lelijke beest samen. Pprrrrot!! Uit de draak zijn achtereind kwam een knallende reuzenwind. De dichtstbijzijnde kinderen knepen met hun vingertjes hun neusjes dicht tegen de geur.

    De lelijke draak boog zich over het eerste kindje heen. “Jij ziet er een sappige brok uit,” zei het lelijke beest. “Jou lust ik wel, denk ik. Zeg eens wat heb jij vandaag gegeten.” Het kleine meisje kon bijna niet bewegen van de schrik. Maar ze zei dapper: “Ik heb worteltjes gegeten, meneer. En witte kool en maïs.” De draak onderbrak haar. “Booooaaak,” braakte hij. “STOP! Zwijg nu meteen over groenten. Ik moet bijna overgeven. Ach, ach, ach, groenten zijn zo vies.” Hij ging naar het tweede kindje. Dat beefde ook al van de angst. Maar ook dat kindje had groenten gegeten en de draak werd nu nog kwader. Toen hij bij het vijfde kindje was aangekomen steeg er al heel veel rook op uit zijn neusgaten. “Neen, meneer,” zei het jongetje kordaat. “Ik heb geen groenten gegeten.” De draak lachte kwaadaardig en slokte het kind in een adem naar binnen. “Zo,” zei hij. “Zijn er hier nog kindjes die geen groenten lusten.”

    De prinses ging nu rechtop staan op haar stoel. “Stop er nu maar mee, papa,” schreeuwde ze. Ik weet wel dat jij het bent. Je hebt je gewoon in een draak verkleed. Ik vind dit geen leuk spelletje. Je maak mijn vriendjes bang.” De draak gooide zijn hoofd wild naar achter. “Haha,” riep hij. “Jij denkt dat ik geen echte draak ben. Wacht maar even af, jij onbeleefde prinses.” De draak haalde diep adem en blies toen met open bek drie hele hete stralen vuur in de richting van de prinses. Het vuur stortte zich op het bord met het witloof, zodat dit meteen gebakken werd. De kindjes gilden allemaal van angst. Ook de prinses was nu heel erg bang geworden. De draak stond nu heel dicht bij haar. “Zo, jij lust dus ook geen groenten,” fluisterde de draak met zijn hete adem in haar oor. Vlug grabbelde de prinses een vork en ze begon wild alle groenten op te eten die er in haar buurt stonden. De draak deinsde terug. “Booak, wat is dit,” riep hij. “Jij eet toch van die vieze groenten. Bweek, ik moet hier weg. Ik kan die geur niet uitstaan. Mijn buik begint al helemaal te grommen. Hé, maar wat voel ik nu. Mijn maag blaast zich helemaal op. Ik kan nog maar met moeite vooruit.” Ineens begon de dikke buik van de draak hevig te schokken. De draak slaakte een rauwe kreet. Het vijfde jongetje had hem beet gehad. Hij had wel groenten gegeten. En nu begon de draak wild heen en weer te zwaaien. “Ik moet braken,” riep de draak nog voor hij helemaal opzij viel en met een luide bons op de vloer terecht kwam. Zijn bek sperde zich wijd open en alle kindjes die de draak had opgeslokt konden uit zijn buik ontsnappen. De draak vond dit zo erg dat hij zijn vleugels spreidde en door een gesloten ruit van het paleis naar buiten vloog en luid wenend in de verte verdween.

    De koning en de koningin kwamen ongerust terug de eetzaal in gelopen. “Wat was dat lawaai,” wilde de koning weten. Maar de prinses wees alleen maar naar de tafel en zei: “Kijk eens papa. Ik heb al mijn groenten opgegeten.”

    “Wat een flinke meid,” zei de koning.

    “Ik ga dit vanaf nu elke keer doen, papa” zei de prinses met nog een laatste blik op het groene monster dat stilaan uit het zicht verdween.

    08-02-2009 om 22:24 geschreven door Patrick  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (8 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    07-02-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Nieuw verhaal
    Ik doe een poging om een misdaadverhaal te schrijven. Is het de moeite waard? Wie wil het lezen?

    We waren er met zijn tweeën, die bewuste avond. Zij en ik. Ik; de sukkel, de idioot; volledig in haar ban, volledig bedwelmd door haar parfum, door haar lange, golvende haren, verdrinkend in de onpeilbare diepte van haar blauwe ogen. Ik was onmiddellijk gekomen, veel te snel door de bochten scheurend, gewoon omdat zij mij had gebeld. Met een kurkdroog gevoel in mijn mond staarde ik naar het lijk. En naar de bloedspatten op haar lichtgroene jurkje. Naar het bebloede mes in haar rechterhand. Stommerik, fluisterde ik mezelf toe.

    Ik had haar slechts een paar uur geleden ontmoet. Op het feestje twee verdiepingen lager in ditzelfde stijlvolle, moderne huis. Ik werd tot haar aangetrokken als een blauw weeskind tot een lamp. Het was een exclusief; lees smaakloos feestje, met opgetutte vrouwen in diep uitgesneden glitterjurken en gladde kerels met blauwe en roze streepjeshemden met een witte kraag en paars vlinderdasje.

    Als een baken van verademing zweefde zij gracieus door de bomvolle kamers; een stralende glimlach schenkend hier, een schouderklopje daar. Heel haar wezen schreeuwde uit dat zij hier niet thuishoorde en toch het bindmiddel was van dit feestje.

    Ik slenterde wat doelloos van de ene hapjesschaal naar de andere, een half opgewarmd glas goedkope champagne in de hand. Zonder het te willen viel ik op. Mijn grijze broek vloekte luid met mijn blauw ruitjesjasje. Het was niet eens mijn eigen jasje, want ik had geen uitrusting voor dergelijke chique feestjes. Mijn broer droeg zo’n jasjes.

    Na een kwartier materialiseerde ze ineens naast me. De rest van het feestje vervaagde tot een onbetekenend geroezemoes.

    “U bent hier niet op uw plaats,” zei ze met de volle, warme stem van een radiopresentatrice. Ik grijnsde, in een poging om de veel te hete bladerdeegkrab waardig door te slikken.

    “Bedankt,” zei ik. Ze keek me lang genoeg in de ogen om me te doen twijfelen aan de stevigheid van mijn benen.

    “Dat was een compliment, geen verwijt,” ging ze door. Ze bracht met een scheut uit een met condens bezette fles champagne de gemiddelde temperatuur van mijn glas naar beneden.

    “Ik vrees dat ik dergelijke exquise party’s niet gewoon ben,” probeerde ik blasé te lijken. “Ik ben niet zo populair.”

    “Je vergist je,” zei ze, met haar lippen even langs mijn oor strijkend, zogenaamd om boven het oorverdovende lawaai van die ene gitaarspeler uit te komen. “Van bij je aankomst kunnen de vrouwen hun ogen niet van je afhouden. Ze hangen aan de arm van hun superrijke dandy, maar ze kijken naar jou.” Ik haalde mijn schouders op, weinig onder de indruk. Mijn eeuwige probleem; ik had het nooit door of vrouwen überhaupt in mij geïnteresseerd waren. Toch gleed mijn blik even over mijn feestgenoten. Hier en daar draaiden hoofden zich vlug weg als blikken dreigden te linken.

    “Ik ben blij dat je gekomen bent.” Ze zei het terloops, alsof ze niet goed wist wat ze zei.

    Natuurlijk geloofde ik haar. Wie zou haar niet geloven? Het klonk perfect, was precies wat ik wou horen. Dan is geloven gemakkelijk.

    “Ik ben blij dat ik er ben.” Op het moment dat ik dat zei kon ik wel kotsen van mijn eigen onnozelheid. In plaats van iets origineels grappig te zeggen, antwoordde ik met de meest voorspelbare frase die je je maar kan indenken. Het leek haar niet te deren.

    “Ik zal je voorstellen aan een paar belangrijke mensen,” zei ze. “Maar ik wil eerst je telefoonnummer. We hebben wat te bespreken.” Ik haalde te gretig mijn visitekaartje uit mijn zak, maar het kon me niet schelen. Onze vingers raakten even bij de officiële overhandiging. Ik kon haar hitte voelen, of was het mijn eigen verhitting. Ik volgde haar naar de andere kant van de kamer waar twee corpulente mannen van middelbare leeftijd wat afzijdig stonden te praten.

    “Heren,” zei ze. De twee leken helemaal niet geïrriteerd door de storing. “Dit is Glenn Davids, rijzende ster onder de columnisten. Glenn, dit is Frank Wills; grootste uitgever van het land en zijn vriend Maurice Vanderweghe; romanschrijver en notoir rokkenjager uit de jaren 70 van de vorige eeuw.” Ze wachtte niet op zijn formele protesten en boog zich naar me toe. “Ik moet me nu mengen onder de gasten,” fluisterde ze. “Maar we moeten mekaar zeker vanavond nog spreken.” En weg was ze, me achterlatend met een leeg gevoel, twee dikke mannen en een opnieuw half opgewarmd glas goedkope champagne.

    “Zo, meneer Davids,” zei Frank Wills. “U hebt toch die controversiële column geschreven over die vleescrisis binnen de regering?” Ik hoorde de man maar half, want ik had aan de heren maar één vraag te stellen. “Wie is die vrouw?”

    Goed, ik wist nu dus wie de vrouw was. Al doorbrak het zicht van het mes en het lijk de magie enigszins. Ze leek niet in paniek, enkel een beetje ontstemd, alsof ze niet geschokt maar eerder verveeld was door de situatie. Ik wou dat ik van mezelf hetzelfde zou kunnen zeggen. Maar ik ben geen held en bij het zien van de grote man met de gapende wonden in zijn borst begonnen al die bladerdeeghapjes en sausjes aan een tweede leven. Mijn maag roerde zich en ik braakte even kort, mezelf zowaar nog belachelijker voelend. Zij zag mijn ongemak en legde met een bedaard gebaar het mes, een demichef van zeer goede kwaliteit op het bureau neer. Toen ze sprak deed ze dat met licht onvaste stem.

    “Glenn. Bedankt dat je gekomen bent. Mag ik je voorstellen, dit is mijn echtgenoot.”

    Ik hapte naar adem. Het eerste wat in mij opkwam was een weinig flaterende vloek.

    “Is hij volledig dood?” Vroeg ik. Ze keek me aan en scheen me mijn domme vraag meteen te vergeven. “Als je daarmee bedoeld of zijn hart nog klopt, dan moet ik je het antwoord schuldig blijven,” zei ze met een sardonische grijns. “Die smeerlap heeft nooit een hart gehad, of misschien toch; eentje van steen.” Er viel een korte stilte omdat ik mijn gedachten poogde te ordenen.

    “Je bent terug gekomen,” zuchtte ze, alsof ze daar de hele tijd aan getwijfeld had. Ik knikte. “Ja. Een zoveelste verkeerde beslissing uit mijn leven.” Mijn sarcasme raakte haar. Ze boog het hoofd. Meteen had ik spijt.

    “Ik wilde je hier niet in betrekken,” zei ze. “Maar ik kon niemand anders bellen. We hebben niet veel tijd. Mijn echtgenoot heeft net voor zijn onfortuinlijke kennismaking met het mes nog op de rechtstreekse verbinding met de politie kunnen drukken. Binnen enkele minuten komt er hier een patrouille kijken wat er aan de hand is.” Ook dat nog. “Wil je gewoon op de vlucht slaan of wat?” Vroeg ik ongelovig. “Jouw man ligt daar dood op een stoel, jij zit onder de bloedvlekken en nu moet ik ervoor zorgen dat jij kan verdwijnen?”

    Ze keek me opeens recht in de ogen. Ik richtte nog een verdedigingsschild op maar ze doorbrak moeiteloos mijn pantser. “Het wordt nog erger,” fluisterde ze hees met een knikje naar de schrijftafel. “Hoe kan het nu nog erger worden?”

    “Het is jouw mes,” hijgde ze, terwijl bij mij op dat moment eventjes het licht uitging.

    Ik zat in mijn auto, mijn handen bleek van het verkrampt vastklemmen van het stuur. Naast mij zat Kirsten Vanhaelst, haar handen gevouwen in haar schoot, een lange blauwe regenjas over haar, met bloedspatten besmeurde, avondjurk. Op de achterbank lag een demichef mes, afgespoeld, nog glanzend van het water, met haaks op het lemmet mijn naam in zilveren gegraveerde letters.

    Voor het eerst zag ik een zweem van kwetsbaarheid in de vrouw naast me. De wijze waarop ze haar handen in elkaar kneep in haar schoot en haar licht gebogen schouders verraadden toch een vorm van emoties. Het maakte het er niet eenvoudiger op. Misschien had ik een harteloze vrouw met een grimmige grijns van gevoelloosheid over zich makkelijker uit de auto kunnen gooien, om mijn eigen hachje te redden. Zelfs dat betwijfel ik. Ik was maar een simpele columnist. Het enige spannende dat ik beleefde vloeide uit mijn pen, niet uit mijn ervaringen. Kirsten zuchtte. Ze keek schichtig achterom, maar de sirenes van de aanstormende politiewagens waren niet meer te horen. Hoe we in mijn auto terechtkwamen weet ik niet meer, maar we waren duidelijk niet gezien. We reden de stad uit in oostelijke richting. Ik dacht er niet echt bij na.

    “Bedankt,” zei ze opeens. Ik fronste. “Omdat je geen vragen stelt.” Ik haalde mijn schouders op. Ik wilde geen vragen stellen. Ik wou vooral geen antwoorden. Antwoorden betekenden problemen. Ik was niet in stemming voor nog meer problemen. Voor de stilte pijnlijk werd ging ze verder. “Waar gaan we heen?” Ik had er nog niet over nagedacht eigenlijk. Ik reed volledig op automatische piloot. Ik merkte opeens dat ik mij in de duistere straten in de wijk waarin ik woonde bevond. “Naar mij thuis,” zei ik met een overtuiging alsof ik dat al de hele tijd van plan was geweest. Ze schrok. “Naar jouw huis,” herhaalde ze. “Maar …” Ik wist wat ze bedoelde. Ik wist niet hoe ze het wist, maar ik wist het. “Mijn vrouw.” Ik zei het alsof het alles verklaarde. “Wat gaat ze zeggen?”

    “Met een beetje geluk slaapt ze en zal ze niets zeggen.” Het klonk me zwak in de oren. Mijn vrouw kende geen diepe slaap. Het gekraak van een vermoeide houtnerf in de planken vloer was ruim voldoende om haar te wekken. Bovendien had ik plechtig beloofd om voor middernacht thuis te zijn. Het was op dat moment 3:15 uur. Als ik nu binnenkwam met een beeldschone vrouw, die onder de bloedspatten zat kon ik mij wel aan enig commentaar verwachten. Ik zei niets van dit alles aan Kirsten, zo dom was ik nu ook weer niet.

    “Is dit nu het uur waarop jij thuis komt. Zonder ook maar eventjes te bellen.” Ik kon moeilijk mijn cynische grijns verbergen. Misschien hadden we wel meer nodig gehad dan een beetje geluk. Voor ik kon reageren stapte Kirsten mijn woonkamer binnen. Mijn vrouw slikte haar volgende zweepslagen abrupt in en staarde met grote ogen naar deze verrassende verschijning.

    “Ik leg het straks wel uit,” zuchtte ik. “Kan jij je om haar bekommeren?” Haar zorgende kant kreeg de bovenhand en ze leidde Kirsten bezorgd en met een zekere troostende tederheid naar de badkamer. Ik sleepte mijn vermoeide lijf naar de living, die wat kleine, gedrongen ruimte, die mij op dit moment zoveel aantrekkelijker leek dan de zeeën van ruimte tijdens het feestje. Er lag nog een fles Chileense Carmenere in het koele berghok onder de trap. Ik schonk een glas uit en genoot van de smaak op mijn tong, ondanks de te lage temperatuur. Eerst te warme nepchampagne en nu te koude wijn; het was werkelijk mijn nachtje niet.

    Ik merkte pas dat mijn vrouw terug was toen ze naast mij in de zetel neerplofte. Aan de warmte van de namaakhaard was niets nep te voelen en de carmenere was sneller dan gewoonlijk naar mijn hoofd gestegen. Ik moest even ingedommeld zijn.

    Rita zag bleek. Haar anders zo heldere, blauwe ogen stonden wat wazig en haar halflange, bruine lokken kleefden wat oneerbiedig tegen haar slapen. Ze pakte het glas uit mijn handen en sloeg de inmiddels op temperatuur gekomen Chileense wijn in een teug achterover. “Wauw,” zuchtte ze. Het ging niet over de wijn. “Ik laat je één avond alleen buiten en jij maakt er meteen een serieuze mesthoop van.” Ik vulde mijn glas voor de derde keer bij. “Ik heb die mesthoop wel niet gemaakt. Ik ben er gewoon in gelopen.” Ze grijnsde en deed weer een uitval naar mijn glas, maar deze keer was ik voorbereid. “Ingelopen is een understatement,” zei ze. “Volgens mij zit je tot aan je nek in de mest.” Ik keek opzij. “Wat heeft ze je verteld?”

    Rita keek opeens weer ernstig. Ze pakte haar met vingerafdrukken besmeurde glas van de salontafel en vulde dat tot aan de rand. “Genoeg,” zuchtte ze. “Genoeg om me een beeld te vormen. Ze liet de laatste gasten op het feestje buiten omstreeks 2 uur. Dan ging ze naar boven om haar echtgenoot te melden dat het feestje afgelopen was. Ze hoorde stemmen in zijn kantoor en aarzelde, want ze dacht dat iedereen weg was. Ze sloop naar de deur, maar kon niet verstaan wat ze zeiden. Tot haar man zijn stem verhief en ze hem op licht spottende toon hoorde zeggen dat hij de directe verbinding naar de politie had ingedrukt, en dat de ander geen schijn van kans had om te ontkomen en zijn verraad duur zou betalen. Meteen daarop klonk er een ijselijke kreet gevolgd door een luide bons en het slaan van de andere deur van het vertrek. Ze raapte haar moed bijeen en ging de kamer in.” Ik hief mijn hand op.

    “Ja, stop maar. Ik weet perfect wat ze daar zag. Het beeld staat op mijn netvlies gebrand. De kans is klein dat ik dat onmiddellijk vergeet.” Ze kneep even bemoedigend in mijn arm.

    “Naar eigen zeggen raakte ze in paniek toen ze haar stervende man zag. Hij keek haar beschuldigend aan en blies toen zijn laatste adem uit, en ja, dat vertelde ze exact op deze nogal dramatische manier. Ze hadden niet echt een spetterende relatie, denk ik.” “Dat kan jij zo maar besluiten na een gesprek van amper 5 minuten,” zei ik. “Jij moet voor een vrouwenblad gaan werken. Brieven beantwoorden of zo; lieve Rita.”

    “Ben je met haar naar bed geweest?” De vraag raakte mij compleet onverwacht. Ik hoestte toen de wijn mijn keelgat niet meteen vond. “Wat is dat nu voor een vraag?” stamelde ik.

    “Ben je met haar naar bed geweest?” Herhaalde ze. “Neen,” zei ik naar waarheid. “Hoe zou ik dat aan boord gelegd hebben? Jij weet hoe onhandig ik ben met vrouwen.” Ze knikte. “Maar zij lijkt mij anders zeer handig met mannen.”

    “Zeg, ik heb wel wat anders aan mijn hoofd dan dat.”

    “Ben je verliefd op haar?”

    “Man, wat een vragen zeg. Wat is dit? De plaatselijke roddelrubriek of zo?” Ze bleef me doordringend aankijken. “Ik ben niet verliefd op haar. Hoe kan dat? Tot voor een paar uur had ik haar nog nooit gezien.” “En dan? Hoelang heeft het geduurd voor wij samen in bed lagen?” Ik dronk mijn glas leeg. “Ik was vijftien jaar jonger dan,” probeerde ik. “Ik geef toe dat ze mij niet geheel koud laat,” bekende ik dan toch schoorvoetend. “Maar ik ben niet verliefd op haar. Hooguit ‘verlust’. Als ik er enig idee van zou hebben hoe ik zoiets aan boord zou leggen dan zou ik wel met haar naar bed willen, denk ik.”

    “Dat is tenminste eerlijk,” zei Rita. “Ik neem het je niet kwalijk. Het is een buitengewoon knappe vrouw. En ik heb blijkbaar veel meer van haar gezien dan jij.”

    “Je doet me dingen zeggen die ik niet wil,” protesteerde ik, met moeite het beeld verdringend van wat er zich in de badkamer had kunnen afspelen. “Ik moet nadenken. Hoe komt mijn mes op dat feestje terecht, bijvoorbeeld.”

    “Wie zegt dat het jouw mes is?”

    “Mijn naam staat erin gegraveerd.”

    “Dat betekent niets. Iedereen kan een naam graveren. Heb je je koffer nagekeken?” Ik schudde verbaasd mijn hoofd. Zij haalde haar schouders op. Ik probeerde op te staan, maar ondertussen had de carmenere zich niet alleen in mijn hoofd genesteld. De avond eiste meer tol van mijn spieren dan pakweg 20 jaar geleden. Er schoot een pijnscheut door mijn knie. Ik strompelde moeizaam naar de keuken, waar mijn zwarte messenkoffer stond, die ik elke week meenam naar de avondschool. “Het is mijn koffer in ieder geval,” gaf ik ongewenst commentaar. “De linker sluiting sluit al niet meer zo goed als in het begin.” De koffer floepte open en zoals gewoonlijk lagen alle keukenspullen wat chaotisch door mekaar geschud. Dan zag ik het. Mijn demichef, netjes klevend tegen de magneetstrook van de koffer, mijn naam gegraveerd in zilveren letters, haaks op het lemmet. Ik keek naar mijn vrouw. Ze moet mijn gezichtsuitdrukking gelezen hebben want ze sprak haast meteen de voor de hand liggende woorden: “Jij bent echt wel een idioot.”

    Mijn vierde glas was al halfleeg toen ik de draad weer opnam. “Waarom?” Vroeg ik. Rita schrok op uit haar eigen overpeinzingen. “Waarom ben ik een idioot?” Ze zuchtte. “Dat was eruit voor ik er erg in had,” verontschuldigde ze zich, terwijl ze haar hoofd op mijn schouder vleide. “Je was in paniek. Je bent dergelijke zaken niet gewoon.”

    “Wat had ik dan moeten doen? Ik had wel echt geen tijd om het mes aan een grondig onderzoek te onderwerpen.”

    “Ik begrijp het schat,” zei ze. “Maar je moet het objectief bekijken. Je vindt een lijk dat vrijwel zeker is neergestoken met een mes waarop jouw naam staat. Op het moment dat je aankomt heeft de vrouw van het slachtoffer het mes in haar handen. Wat doe jij op zo’n moment. Je gaat het mes afspoelen, daarmee alle sporen van de eventuele dader wissend, je pakt het moordwapen mee in je auto samen met de, met bloed besmeurde vrouw. Je ontloopt de aanstormende politiewagens en neemt alle belastende zaken mee naar je eigen huis. En wat nog erger is; naar je eigen vrouw, die nota bene inspecteur is bij diezelfde politie en nu opgescheept zit met een situatie waar ze zeker niet om heeft gevraagd en niet meteen een uitweg uit ziet.”

    “Shit,” stamelde ik. “Daar had ik niet aan gedacht.” Maar verder dan dat kwam ik niet want mijn gsm kondigde op dat moment met de tune van de Doctor Who serie uit de jaren 80 een berichtje aan; van mijn collega Sven, van bij de krant. Er stond: “As j nog wakker bent kijk dn nr vrt nieuws. Zal j interessrn. Grt. Sven.”

    Op het grote plasmascherm verscheen even later het kalmerende effect van de onnozele nieuwe vormgeving van tv zender één terwijl de stem van kersverse omroepster Sandrine door de luidsprekers galmde. “Tot 6 uur vanochtend kan u kijken naar de herhaling van het laatavond journaal, deze keer voorafgegaan door een speciale nieuwsuitzending met belangrijk nieuws uit de hoofdstad.” Annelies van Herck zag er vermoeid en verward uit, alsof ze in allerijl was opgetrommeld voor deze onverwachte flash. Haar stem trilde niet.

    “Goedenacht, beste kijkers. We vernemen zopas dat de politie van de Brusselse deelgemeente Sint-Pieters-Woluwe het levenloze lichaam heeft aangetroffen van Jean-Pierre Heylen. Volgens de eerste berichten zou Heylen door messteken zijn omgebracht. Van de dader ontbreekt elk spoor. Jean-Pierre Heylen was de grote baas van de Chemiereus Styron, maar bij het grote publiek beter bekend door zijn flamboyante levensstijl. Heylen was een frequent bezoeker van glamoureuze, high society party’s. Hij had relaties met verschillende bekende Vlaamse vrouwen en was vier keer gehuwd. We schakelen nu rechtstreeks over naar onze reporter ter plaatse. Freek, ben jij al iets meer te weten gekomen over de eventuele dader of daders.

    Goede nacht, Annelies. Ik sta hier inderdaad in de residentiele wijk van Sint Pieters Woluwe, beter bekend als Stokkel, waar ooit Eddy Merck nog gewoond heeft, voor het huis van Jean Pierre Heylen. Er heerst een grote bedrijvigheid op het door grote hekken afgesloten domein van de chemiebons. Flikkerende zwaailichten van een groot aantal politiewagens werpen grillige schaduwen op de omgeving, maar op een handvol buren na hebben de loeiende sirenes geen nieuwsgierigen gelokt. In dit soort wijken is iedereen nogal op privacy gesteld, liet één van de buren ons weten. Informatie van de plaats van het misdrijf bereikt ons slechts mondjesmaat, maar ik heb hier nu toch bij mij de commissaris van de plaatselijke politie, Mr. Du Chateaux. Commissaris, kan u ons vertellen wat hier deze nacht is gebeurd?”

    “Even over 2 vannacht kregen wij een alarmsignaal door via de rechtstreekse verbinding met de villa van Mr Heylen. De agent van dienst heeft dan onmiddellijk gebeld naar de villa zoals de procedure voorschrijft. Zonder respons. Bij een volgende poging verklaarde iemand van het personeel van de villa dat hij niets verdachts had opgemerkt. Mr Heylen bevond zich volgens dit personeelslid in zijn kantoor op de bovenverdieping. De agent van dienst drong erop aan dat de man ging informeren bij Mr Heylen zelf, waarom deze de alarmknop had ingedrukt. Toen de man even later ter plaatse kwam, trof hij deze laatste levenloos aan.”

    “Is er hier sprake van een misdrijf, commissaris?”

    “Het is nog veel te vroeg om dergelijke conclusies te trekken. Volgens de eerste vaststellingen is Mr. Heylen geen natuurlijke dood gestorven. Maar op dit moment kunnen we niets uitsluiten.”

    “Moord?”

    “Moord of zelfmoord of een ongeluk? Alle pistes worden onderzocht.”

    “Was het slachtoffer alleen thuis?”

    “Blijkbaar is dit de trieste uitloper van een feestje in de villa. De laatste gasten hebben even voor twee uur het pand verlaten. Enkel een viertal personeelsleden en Mv. Heylen bevonden zich na het feestje nog op de plaats van de misdaad. Van Mv. Heylen is op dit moment geen spoor.”

    “Betekent dit dat er nog slachtoffers kunnen zijn?”

    “Ook daar bestaan geen aanwijzingen voor. Er kan van alles gebeurd zijn. Misschien is de echtgenote in paniek gevlucht of ligt zij nog ergens anders in dit reuze pand verborgen. Maar wij gaan ervan uit dat de mogelijkheid bestaat dat het hier om een uit de hand gelopen ontvoering gaat.”

    “Is Mv. Heylen ontvoerd?”

    “Dat ook is een mogelijkheid. Mr. Heylen heeft mogelijk de ontvoerders op heterdaad betrapt en is zo ongelukkig aan zijn einde gekomen. Maar dit zijn natuurlijk speculaties. We wachten de resultaten van het onderzoek af.”

    “Bedankt Commissaris. Zo Annelies. Je hoort het. De zaak is hier nog helemaal niet afgerond. Mogelijk is diegene die Kirsten Van Haelst op dit moment bij zich heeft tevens de moordenaar van Jean-Pierre Heylen.”

    Met een kracht alsof ik de knop door het grijze kastje wilde duwen, schakelde ik de tv uit. Ik zuchtte en voelde mijn hoofd zowat uiteen barsten. Rita reikte me mijn opnieuw bijgevulde glas aan. “Ik vergiste me,” zei ze hees. “Je zit tot over je oren in de mest.”

    07-02-2009 om 22:53 geschreven door Patrick  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (5 Stemmen)
    >> Reageer (0)


    Archief per week
  • 29/02-06/03 2016
  • 04/01-10/01 2016
  • 19/01-25/01 2015
  • 16/12-22/12 2013
  • 16/07-22/07 2012
  • 28/05-03/06 2012
  • 22/03-28/03 2010
  • 14/09-20/09 2009
  • 10/08-16/08 2009
  • 08/06-14/06 2009
  • 02/02-08/02 2009

    E-mail mij

    Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.


    Gastenboek

    Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek


    Blog als favoriet !

    Laatste commentaren


    Blog tegen de wet? Klik hier.
    Gratis blog op https://www.bloggen.be - Meer blogs