Vandaag voelde ik hem opkomen in de
winkelstraat. Spelend met de reflectie van mezelf langsheen
winkeletalages. Het vreemde en beklijvende gevoel dat de wereld rondom
je stilstaat én dat de mensen die erin rondlopen het niet eens
beseffen.
Soms ben ik bang.
Soms denk ik dat iedereen me aanstaart, dat ze
zich naar mekaar keren om fluisterend die vreemde jongeman daar iets
verder te omschrijven, beschrijven of god sta me bij, vatten. Ik hoorde
iemand lachen én vroeg me af wat er met me scheelde. Mijn plotse blik,
het draaien van mijn hoofd gebeurde zo opzichtig, zo instinctief, dat
ze naar me keken.
Onzekerheid is het zaad van egoïsme.
De schaduw tussen de klinkers van de
winkelstraat leek plots een veilige haven, een ruimte waarin jij me zou
vergezellen. Heel even maar, een momentopname van innerlijke rust. Even
verdwijnen uit het zicht van de toeschouwers. Op adem komen. Mekaar
oppeppend voor een zoveelste optreden, een zoveelste wandeling
langsheen de coulissen van de maatschappij.
Een dame liep me haast omver, eten, drinken,
onzin én vermaak met zich meesleurend voor een week of twee, verpakt in
zakken aan 20 cent per stuk. Ze keek om maar zag me niet, ze zag alleen
maar een obstakel, een belemmering in haar zijn. Een zijn dat zich
uitte tussen het ontbijt en het middagmaal, tussen het middagmaal en
avondmaal om enkel in het onbewustzijn tussen avondmaal en ontbijt tot
leven te komen.
Ik wou huilend achter haar aanrennen om haar
eens goed vast te nemen. Elke mens verdiend minstens drie knuffels per
dag maar het onmens in mezelf hield me tegen én keek grijnzend toe hoe
ze met heel wat wegwerpcallorieën én meeneemgeluk haar eigen graf
delfde.
Het is fijn om te lezen dat het goed met je gaat beste E. Ik ken je
niet, heb je nooit gekend maar toch kijk ik telkens weer uit naar de
volgende brief. Je noemt me Isabelle maar dat geeft niet. We zijn
gebonden door een zekere vorm van perversie, nieuwsgierigheid en
leugens, een bitterzoete link die bijna verslavend werkt.
Vandaag
lag je tweede brief op me te wachten toen ik 's ochtends het huis
verliet. Anders dan de vorige zat deze in een gewone enveloppe, op
standaard briefpapier, ongeparfumeerd. Mijn vingers trilden toen ik de
belikte, vastgeplakte flap probeerde te openen. De enveloppe scheurde,
een schrijnend verwijt dat wél aan mij geadresseerd was. Net als jouw
wereld, onze wereld, vertoont de realiteit barsten, fantoompijn om een
relatie die niet de mijne is.
Ik begrijp dat je het niet fijn
vind dat ik niet antwoord op je brieven. Alhoewel ik al menig maal de
pen ter hand en harte heb genomen was het zwarte bloed kurkdroog, rolde
de point niet gewin, bleef het papier onberoerd. Ik wil wel maar kan
haar niet zijn; dus blijf ik in afwachtendheid een schuldig toeschouwer
van een schouwspel dat mij ongevraagd wordt aangeboden.
Je
schrijft dat ik de vrouw van je dromen ben én alhoewel de vorm van
dromen onvatbaar is voor elke vorm van kritiek betwijfel ik je
oprechtheid. De realiteit wordt vaak overschaduwd door ons verlangen,
dromen wijken voor daglicht als de nacht wijkt voor een ontnuchterend
ontwaken. Maar doe het niet, maak geen einde aan je leven omdat je niet
bij me kunt zijn want even confronterend als het besef dat morgen er
niet meer kan zijn, is het aanschouwen van de lezer.
Ik hou je
brief steeds bij me, vannacht nog heb ik hem bovengehaald om nogmaals
te lezen hoe je ervan hield om met het topje van je neus langsheen mijn
borsten te strelen, om me te zoenen op die speciale plek. Vannacht nog
ben ik gaan slapen met de gedachte dat ook jij ervan hield om mijn adem
in je hals te voelen én zweverig zuchtend in slaap viel toen ik mijn
lichaam tegen het jouwe hield. Maar ik kan Isabelle niet meer zijn,
voorlopig toch niet.