DAG 29: Zondag 27 mei 2018.
Onder mijn voeten: Thuré - 35 kilometer van Descartes.
Het bezoek van de echtgenotes heeft zijn gevolgen, maar we blijven eerlijk.
Ik vind samen met Walter dat we het spel eerlijk moeten blijven spelen. Descartes lag op zo een 35 kilometer van Pussigny en beeld je een gelijkzijdige driehoek in waarbij de drie hoekpunten de drie dorpen Pussigny, Descartes en Thuré zijn. De drie zijden zouden elk 35 kilometer zijn. In Pussigny kwam ik aan op vrijdag voormiddag om 10.30 uur. In Descartes was de camping (omdat we de bezoekers toch wat comfort wilden aanbieden wat betreft sanitaire hygiëne en culinaire fascilitatie). In Thuré vertrekt de volgende voettrip. De dames stellen hun vertrek zo lang als mogelijk uit, wat in deze omstandigheden niet zo uitzonderlijk te noemen valt. Om 14.00 uur gaan ze op de loop maar het tijdstip is volgens de planning toch te laat om nog een tocht aan te vangen. Om complicaties in de programmatie met Jos zijn bezoek aan ons te vermijden hebben we besloten de tocht van Descartes naar Thuré met de wagen te overbruggen.
In de voormiddag bezoeken we nog de plaatselijke zondagsmarkt na een heel aangenaam terrasje in de hoofdstraat. De plaatselijke vrouwelijke kelner verschiet zich haast een bult wanneer die vier mensen reeds om 10.00 uur een pression 1664 bestellen. En vermits we met vieren zijn, doen we die bestelling zelfs nog eens over. Hopelijk zijn er onderweg naar de camping toe, niet te veel valkuilen want ikzelf en Jack zijn te voet. Er worden croissants en "pains au chocolat" gekocht voor ons middagmaal en na een poosje besluiten we toch maar een verlenging te breien aan ons dagelijkse kost leventje. We eten alle koeken op zoals grote mensen na bier wel nog al eens plegen te doen, en begonnen alles op te ruimen om de vrouwtjes uit te wuiven. Het afscheid was wederom eens pijnlijk maar net zoals mooie liedjes nooit blijven duren, troostte ik Walter dat ook deze lelijke tonen niet blijven duren. Binnen veertien dagen staan we opnieuw borst tegen borst. Even later kom ik tot de vaststelling dat door mijn vergetelheid, Marie Rose mijn GSM en bankkaarten, maar vooral mijn identiteitskaart (in het GSM-hoesje) mee huiswaarts nam in haar sacoche! Ze zijn al te ver onderweg om terug te keren. Hopelijk krijg ik niet te maken met de Marechaussee of Gendarmerie volgende dagen. Ik ga mij gedeisd houden.
Walter en ik rijden naar Thuré waar het eenvoudige wandelleven morgen zijn draad opnieuw zal opnemen. Mijn beentjes bibberen al en vermits ik van een heel goed jaartal ben en uiterst goed werd bewaard met nooit hard te hoeven werken, belooft dit nog een mooie tocht te worden. Een crash zit er tot heden nog niet in en al weet ik dat Hilde in Herent zit te wachten om aanmoedigende woorden te sturen zodra ik in een dipje zal zitten, voorlopig is hier nog geen nood aan beste Hilde.
Morgen trek ik voor 25 kilometer zuidwaarts en nu komt Poitiers echt wel in het vizier. In de vierde eeuw vestigde men er reeds de bisschoppelijke zetel van het bisdom Poitiers, en in 732 versloeg Karel Martel er de Saracenen. Vermoedelijk als alles verloopt zoals het moet, kom ik op 10 juni aan in Bordeaux en volgt er daar een aflossing van de wacht en de begeleiding. Sonja en Marie Rose nemen dan de onnoemlijk zware taak van Walter over en zullen zich erg goed moeten prepareren om hun werklast evenzo degelijk uit te voeren als mijn luxekok op dit ogenblik. Punten worden er pas gegeven bij de aankomst in Finistera.
Vanavond houden we de maaltijd heel schappelijk: we drinken een tomatensoepje met balletjes en korstjes met een boterham. Voor mij, mmmmmmmm heel lakker (Joppe) en hoeft het niet meer te zijn.
Tot morgen met terug fotos en verhalen van onderweg.
Achter mijn handen: DE KLUIS VAN PETRUS
Charel en Petrus zijn twee buren op leeftijd die elkaar om de beurt al jaren aan een stuk poetsen bakken. Petrus is een oude melkboer die zoals het er destijds nog aan toe ging en zoals het nu niet meer zou kunnen de ronde deed met zijn paard en kar. De pony die de kar trok moest soms de drijver thuis brengen, en dat ging dan op zon gesmeerde manier dat men nu zou kunnen spreken van een zelfrijdende wagen. Petrus was een norse man van opzicht maar de ziel was koekebrood dat een paar dagen in de regen had gelegen. Zo zacht. Hij kon geen beest of mens kwaad doen, maar met een deel mensen zijn we er toch zeker van, dat zijn melk percentsgewijs toch uit een meervoud van 5 met water was aangevuld, al kan niemand dat nog bewijzen. Dus, van de doden niets dan goed. Petrus was een goede man en we hebben samen toch zoveel gelachen. Hij had nog welgeteld één bruine schuin afgesleten tand in zijn bovenste kaakbeen steken. Je kon er gewoon niet naast zien. Centraal in het middenveld, bovenaan stond die eenzame gozer bruin te blinken en telkens hij lachte, kwam die braun-tooth fier op het voorplan. Je zou Petrus alleen al daarom doen lachen. Meermaals heb ik voorgesteld om met hem op Leuven Foor te gaan staan met hem als speciale attractie: kom dat zien, kom dat zien, de enige ware man met de eenzame bruine tand, dit zal je in je mensenheugenis nooit meer kunnen gade slaan
Hij zou akkoord gegaan zijn maar plaatste mij voor een onmogelijk voorstel: alle onkosten voor mij en totale opbrengst voor hem. Geen enkele trainer zou onder zon omstandigheden tekenen, laat staan bij de ploeg blijven.
Charel was de stille sloeber van de twee. Iets intelligenter, iets minder naïef-eerlijk. Hij zou nooit veel initiatief nemen maar pushte de andere wel in zon situatie dat het scenario verliep zoals hij het zich had voorgesteld. Hij was een oudgediende van de spoorwegen en was er fier op dat er in zijn tijd in zijn entourage nooit heel hard gewerkt is geworden.
Op een dag kwam Petrus met een geldkluis thuis. Gesloten, maar de sleutel was er bij. Waar hij die vandaan had, heeft hij nooit verklaard, maar ze lag op zijn karretje tussen de zilverkleurige melkbidons. Charel kwam er aan te pas om ze uit de kar te hijsen. De sleutel stak wel in Petrus zijn broekzak. De buit werd binnen gezet in de gang en onmiddellijk werd getracht deze kluis te openen. Door de onjuiste combinatie van de drie lettersloten werd echter een OPEN-SESAM-U scenario niet mogelijk. Charel wierp zich plots op tot deskundige in deze objecten en vertelde dat hij ooit de kluis van Mijnheer Pastoor in de sacristie in de kerk van Herent ook had open gekregen door goed te luisteren naar een klik bij een bepaalde positie van elke draaiknop. Petrus liet Charel begaan.
De code werd ontmaskerd en Charel kreeg de kluis open. Wat erin zat was weliswaar een ontgoocheling. Niets, helemaal niets.
Bij de thuiskomst van Petrus, vertelde Charel fier over zijn kunde en zijn expertenwerk. Hij zegde er zelfs bij dat hij de kluis nog niet had opengedaan om Petrus als eerste te laten zien wat er in zat.
Wat hij niet aan Petrus verteld had: Charel had nog een deel fysieke oude vervallen obligatiepapieren liggen thuis, die hij niet meer moest verzilveren omdat alle coupons er af gesneden waren en de waardepapieren terug belegd waren in andere beleggingen. Hij had deze waardeloze vellen wel in de open kluis gestoken en de deur terug gesloten.
Petrus bijt met zijn bruine tand zijn onderlip haast in twee stukken wanneer hij met de draaiwieltjes de sloten de juiste combinatie te voorschijn haalt. Met de code van Charel in zijn hand krijgt hij de klus haast niet geklaard van excitatie. De deur gaat open en daar ligt een wereld van fortuin in vier vellen papier. Charel doet nog een beetje zout bij op de frietjes van geluk door de waarde van deze bons te overdrijven en te zeggen dat daar voor een half miljoen aan Belgische franken aan waardepapieren insteken.
Petrus weet met dit schokkend nieuws echt geen blijf en vraagt aan Charel wat te doen. Charel geeft hem de raad naar de bank te gaan en te vragen of deze papieren aan toonder kunnen uitbetaald worden.
De volgende dag laat Petrus kar en paard thuis en trekt erop uit naar de bank. Natuurlijk volgt daar een zware ontnuchtering en weet de bank hem te vertellen dat de waardepapieren waardeloos zijn.
Charel wist er natuurlijk van en zit thuis op Petrus te wachten. Het moeilijkste voor Charel was om zich serieus te houden, vertelde hij later. Bij aanvang van het ontdekkingsverhaal was er ontkenning en ongeloof, die sloeg om in woede, dan volgde er treurnis om te eindigen in ontnuchterende humor omwille van zijn eigen naïviteit. Eigenlijk het draaiboek van een rouwproces.
Ik heb het verhaal wel driemaal gehoord, zowel van Charel als van Petrus.
Beiden zijn niet meer, maar telkens als het dondert denk ik zonder oorzaak aan plof-poets door één van de twee kompanen.
|