Ik zit in de trein van 8.04 uur, op weg naar Londen. Er is bijna geen bijna geen plek waar ik liever zou zitten dan hier naar de huizen langs het spoor kijkend. Wanneer de trein stopt bij het sein, wat vrijwel altijd gebeurt, heb ik een volmaakt uitzicht op mijn lievelingshuis langs het spoor: nummer 15. Ik ken het hele huis uit mijn hoofd. Ik weet dat de bewoners van het huis (die ik niet ken, maar wel Jason en Jess noem) een volmaakt, stralend stel zijn.
Een paar huizen verderop staat mijn oud huis. Daar woont Tom nog, mijn ex-man, samen met zijn nieuwe vrouw Anna en hun pasgeboren dochter Evie. Ik kan bijna niet naar het huis kijken. Ik woon nu noodgedwongen bij mijn vriendin Cathy op een kamertje die ze over had.
Tom heeft me verlaten voor Anna. Ik steek het op mezelf. Ik had een kinderwens die niet vervuld kon worden en begon te drinken. Ik was een last voor hem, en hij zocht troost bij een ander.
Ik drink nog steeds. En wanneer ik op de trein terug naar Ashbury zit, maak ik een van de kleine flesjes Chenin Blanc open die ik bij het winkeltje op het station van Euston heb gekocht.
|