Na Bogota zouden bussen onze trouwste reisgezel worden. De volgende stop werd Villa de Leyva, volgens Colombianen het mooiste dorp van het land. Het lijkt een idyllisch dorpje vol zitte huisjes. Af en toe zie je er eentje waar je jezelf als gepensioneerde al zou kunnen zien zitten in de tuin met een rieten hoed, moesten de plannen om in Toscane tussen de wijngaarden te gaan rentenieren niet doorgaan om een of andere reden. De straten, geplaveid met keien, kronkelen tussen de huizen door. Moeder merkte op dat alleen de rijkeren hier kunnen wonen De meeste huisjes zijn ingericht als dessert -of souvenirshop. Na een tijdje rustig heen en weer kuieren, gunde ik mezelf de keuze tussen een zelfgemaakte gekleurde ketting of een of ander dessert. Ik koos voor kaastaart met een vulling van passievrucht op een speculoosbodempje krokant bodempje. Elke hap deed me aan de Sri Lankaanse schone Annelies denken. Bitterzoet. Het mooiste dorp van Colombiua deed zijn naam eer aan, al bleef het een dorp en is het moeilijk om te genieten met een handvol onbekende toeristen naast je. Klein Duimpje zou er op zijn zevenmijlslaarzen door hink-stap-springen.
Op naar de volgende bestemming. San Augustin is een plekje met heel bekende preColombiaanse archeologische sites in Zuid-Colombia. Oorspronkelijk was het niet de bedoeling om er te passeren aangezien we dachten om per vliegtuig van Colombia naar Ecuador te reizen, maar toen we een liefde ontwikkelden voor bussen hadden we het geluk om alsnog een bezoekje te wagen aan San Augustin. We zouden ons de volgende dagen in een wannabe 4x4 laten rondleiden van site naar site en tussendooor stoppen voor sporadische wandelingetjes langs de Magdalenarivier (zijrivier van de Amazone) en haar watervalletjes. De Magdalena is een woeste rivier die alles wat op haar weg ligt meeseurt en waar zelfs de grootste raftkampioenen moeite mee zouden hebben. Op de weg naar de derde hoogste waterval van Zuid-Amerika, passeerden we plattelandshuisjes en plaatsen waar ze nog geen wegenwerkers uitgevonden hebben. Aan de kant van de weg langs een van de eenvoudige huisjes lag een hond te slapen met een kitten trots rechtop op zijn rug zittend. Het geluk zit in de kleine dingen.
Om tot bij de sites te geraken moesten we ons een weg banen langs kleine junglepaadjes. Plots zie je overal om je heen eeuwenoude standbeelden opduiken, in de vorm van iets overstijgend tussen mens en dier, aldus mijn reisgids. Voor mij leken de meeste beelden echter op kwade apen die hun tanden op elkaar klemden. De (soms enorme) beelden bewaakten graftombes en sarcofagen die we ook konden bezichtigden en die verschilden in grootte en ornament naar gelang de rijkdom van de overledene.
's Avonds wandelde ik rond in het dorp. Ik hield van die momenten alleen met mijn eigen gedachten. Ik ging op zoek naar een supermarkt, werd het plotseling pikdonker. Later hoorde ik dat de elektriciteit was uitgevallen omdat er een guerilla aan de gang was in de omgeving. Het was toch even slikken, al moet ik toegeven dat dit tot nu toe het enige moment tijdens ons reis was dat ik me toch een klein beetje onveilig voelde.
Vervolgens namen we de nachtbus naar Popayan, nog dieper in het Zuiden gelegen. Ze noemen Popayan de witte stad, de reden lijkt me vanzelfsprekend. De bus naar onze bestemming had een luxe die ik nog nooit in bussen gezien had: brede zetels die je bijna plat kon leggen, een comfortabele voetsteun en een televisietoestelletje voor iedereen individueel.
In die dagen voelde Moeder zich erg slecht dus ik verdeelde mijn tijd tussen verpleegster en verkenner spelen. Wanneer ik mijn laatste functie vervulde werd ik in de stad omgeven door verkopers met bekers vers fruit en andere dingen, alsof het in de zijstraten van het hoofdplein eeuwig markt is. Ik geraakte aan de praat met een oud vrouwtje, die me haar hele huishouden uit de doeken deed. Toen ik haar vertelde dat ik verder moest gaan om voor Moeder te zorgen, wensten we elkaar alle voorspoed in de wereld toe. Na zo een gesprek voelde ik een vlaag van geluk in me opwaaien, omdat ik wist dat onze wensen voor elkaar oprecht waren. Wanneer Moeder zich eindelijk beter voelde gingen we heerlijk eten in soort lokale tapasbar (Castilla Mora, onthoud de naam!) die werd uitgebaat door een enorm charmante en warme gastheer. Nadat onze buikjes weer tevreden waren zetten we onze reis verder.
Vanuit Popayan zouden we met een andere nachtbus naar het grensstadje Ipiales rijden. Ik verheugde me al op een gelijkaardige nachtbus aan de vorige. Helaas zou er deze keer compleet onverwacht geen plaats meer zijn op de bus. Na uren wachten in de terminal besloten we dan maar om, zoals enkele anderen, onze positie in het gangpad in te nemen. Urenlang zaten/lagen we daar. Ik had nooit eerder zo vurig gewenst dat ik moddervet was, om toch maar wat vetkussentjes te hebben om de boel toch net dat tikje comfortabeler te maken. Bovendien bleek de bus ook nog eens vertraging op te lopen door technische mankementen en het gepruts dat daarop volgde. Een hele tijd later kwamen we dan toch aan in Ipiales, een lokaal bedevaartsoord. De kerk in Ipiales, die tussen de rotsen ligt op een brug hoog over de rivier is ronduit indrukwekkend. Een overrompeling van mensen komt hier zijn toevlucht tot God zoeken en als je de kerk ziet dan weet je waarom. Toen we even later wilden terugkeren naar onze collectivo (gedeeld minibusje), werden we opgehouden door een soort van paperazzi. Een twintigtal mensen geraakte betoverd door mijn wilde blonde haar en vroeg om foto's te mogen nemen met mij. Dat was echter niet voldoende: ook mijn fototoestel zou gevuld worden met foto's van mezelf samen met de ene vreemde bewonderaar na de andere. Moeder vroeg om in Ipiales te eten, maar ik vond de hele boel eerlijk gezegd behoorlijk awkward. Ik kon me niet snel genoeg haasten om verder te gaan en de grens met Ecuador over te steken. Net over de grens moesten we opnieuw overstappen op een andere bus naar de hoofdstad. 's Avonds, het was al bijna nacht, kwamen na een lange en vermoeiende reis eindelijk in Quito aan...
Na de vermoeiende tocht naar Ciudad Perdida, zouden we enkele dagen proberen om onze adem terug te vinden in Santa Marta. De verzengende hitte hielp om me minder schuldig te voelen over de urenlange siestas die we invoerden, in bed of gezellig in een hangmat terwijl we onze neus langzaamaan zagen verbranden. 's Avonds durfde ik me weer in de stad te begeven, vergezeld van een zacht briesje en een hernieuwde wilde kracht. Colombia bezit een bijzonder soort gastvrijheid. In de supermarkt staat een of andere jongeman te rappen, op straat krijg ik geinteresseerde blikken toegeworpen en de geuren van streetfood nodigen uit om te blijven eten.
Op de tweede dag werd ik ook wat actiever tijdens de middaguren. Tijdens een van mijn korte promenades in de buurt, zag ik onverwacht twee jongemannen aan ons hotel aankomen. Het waren de Franse dansers die deel uitmaakten van het reisgezelschap van enkele dagen voordien: een warm weerzien.
Nadat we afscheid hadden genomen van onze Franse vrienden, was ook voor ons de tijd aangebroken om opnieuw op pad te gaan. Volgende bestemming: Medellin, de stad waar ooit de beruchte drugsbaron Pablo Escobar regeerde. Het klimaat is hier wat milder met temperaturen ongeveer tussen 25 en 30 graden. Medellin is volgens mij vooral en bezoekje waard wanneer je met vrienden het nachtleven wil induiken en even wilt vergeten dat je eigenlijk niet zo een getalenteerd danser bent. Ik was hier echter met Moeder, dus wij verkenden de stad overdag. Het stadscentrum lijkt een overspoeling van beelden van de artiest Botero, die het zijn handelsmerk maakten om al wat dik is op te hemelen en al wat mager is te verdikken. Over dik gesproken: ik wist natuurlijk al langer dat de vrouwen in Latijns-Amerika bekend stonden voor hun volupteuze achterwerken. Ik was echter volledig onbekend met hun welgevormde buiken. Als de stad gezellig samendrumt in de metro voel ik de buiken tegen mijn kont aan schuren, want de mensen zijn natuurlijk ook wat kleiner. Het is een merkwaardige ervaring die ik niet direct als aangenaam zou omschrijven.
De volgende tussenstop op onze reis naar het Zuiden was Bogota. Wanneer je met de taxi door Bogota rijdt, lijkt de stad niet veel anders dan om het even welke andere grootstad. Naarmate je het centrum nadert zie je meer en meer graffititekeningen op de muren. Het zijn geen neo-nazistische tekens zoals je die de gebouwen bij ons in Belgie wel eens ziet ontsieren, maar kunst en tekeningen die een verhaal vertellen. Ik kon er uren naar kijken en er heerlijk door verdwalen. Het centrum van Bogota, La Candaleria, is simpelweg enorm charmant. Naast de talrijke tekeningen duikt de ene imposante kerk of kathedraal na de andere op. Nooit eerder voelde het zo goed om verloren te lopen.
Wanneer de avond viel en we weer een taxi terug naar het hostel namen, klonk op de radio het lied 'Burbujas de Amor' van Juan Luis Guerra, een lied dat ik intussen helemaal uit het hoofd ken en dat vroeger zo goed het verdriet van mijn verliefde tienerhart weergaf. Talrijke keren heb ik er in het donker in mijn slaapkamer op gedanst. Ah gevoelens. Dankuwel Bogota, het leven is goed.
Als je op internet op zoek gaat naar info over Colombia, kom je op een gegeven moment uit bij een bloemlezing over "Ciudad Perdida", een antieke stad, die ouder en wel tien keer groter zou zijn dan Machu Pichu, maar die je eveneens bezoeken kan via een tocht. Een ander verschil zou het contact zijn met de Indigenas, zogenoemde "traditionele Indianen".
De stad dateert van 650 AD en is bijzonder indrukwekkend. Alles wordt overzichtelijk door kaarten die de Indianen uit die tijd in rotsen gegraveerd hadden.
Ons reisgezelschap zou kunnen vergeleken worden met dat van "Lord of the Rings": Mijn moeder en ik waren alvast Gimili de Dwerg en ik. Verder waren er twee Franse dansers als elfen, nog een handvol mensen en enkele kinderhobbits. Onze reisleider was een kleine Indigeno met de naam Alejandrino, aka Mithrandrir/Gandalf. Alejandrino maakte op mij een bijzonder wijze indruk. Het leek wel alsof hij te verheven was om zich bezig te houden met mijn aardse problemen van welke conditioner nu precies de beste was voor mijn haartype. Over conditioner gesproken het leek of er een eeuwige gloed over zijn zwarte lange haren hing. Hij was de beste gids die ik me kon voorstellen.
Op onze weg kwamen we ook af en toe een Smeagol tegen.
De tocht was veel harder dan verwacht. Elke keer we weer een eindeloze heuvel beklommen en ik met een hart vol hoop dacht dat de volgende bocht het einde van de helse tocht naar boven aankondigde, werd mijn hoop even later weer omver gekegeld. Wij waren uitgeput, onze lijven waren nat van het zweet en we leken wel de Niagarawatervallen.
Onze groep werd de eerste dagen aangevuld door het zoontje van Alejandrino, Jose Manuel, waarvan we allen lange tijd dachten dat het een dochtertje was. Merkwaardige naam voor een meisje. Ik schatte JM een jaar of 4-5, maar in werkelijkheid bleek hij al een heuse jongeman van 8 jaar te zijn. Wanneer ik volledig uitgeput aan het einde van een beklimming kwam en achterom keek, zag ik JM rennend op de heuvel naar me toesnellen. Het leek alsof het kind (zonder in hyperactiviteit te vervallen) over een bodemloze schat van energie beschikte waarvan alleen hij de sleutel bezat. We zeiden niet zo veel tegen elkaar want hij kende maar enkele woordjes Spaans, maar als hij weer eens twee kevers gevonden had dan riep JM me en maakte een kleine opvoering met hoofdrollen speciaal weggelegd voor zijn vrienden kevers.
Er waren adembenemend mooie momenten. Stel u even voor: enkel het geluid van stilte. Meng dat met af toe het geluid van een vogeltje of het geritsel van een hagedis. Op de achtergrond een kabbelend riviertje...
Ik heb dieren gezien die ik nooit eerder zag of waarvan ik het bestaan steeds ondergewaardeerd heb: vlinders in allerlei tinten en motieven (groot genoeg om mijn volledige gezicht te bedekken), slangen, kameleons en wilde biggetjes, drinkend bij moederzeug. Op een avond ontwikkelde ik een bijzondere vriendschap met een rosse kat met drie poten. Blijkbaar had vaderkat een bijzondere voorliefde gehad voor kattenpootjes en eentje afgebeten toen het beestje nog maar een kitten was. Wanneer ik nu aan tafel tussen de kaarsen zat, kwam mijn kleine vriend aangehuppeld en vleidde zich met zijn poepje omhoog op mijn schoot neer. Zo wachtten wij dan tot de avond in nacht veranderde.
Als ik 's avonds niet naar de opvoeringen van JM keek, dan gingen wij onder begeleiding van de Indianen naar de rivier. Met onze laatste krachten beklommen wij dan enkele rotsen om neer te ploffen op een plaats met weinig stroming tussen watervallen en enorme keien en verder niets. Daar lagen wij dan. We lieten spieren waarvan ik lang niet wist dat ik ze had afkoelen en langzaamaan kwamen onze stemmen ook terug. Ik sprak een mooie mix van alle talen die ik rijk was.
Moeder zei dat mijn innige contact met de driepotige kat er voor gezorgd heeft dat ik ziek geworden ben. Zelf had zij misschien nog wel meer last als ik van de warmte. Wij besloten daarom van die toeristen te worden die ik aan het begin van onze tocht zo verfoeide. Als ik hun tegenkwam rolde ik veelbetekenend met mijn ogen. Ik kreeg dan maar een paard en Moeder een muilezel. Mooi zo, goede keuze. Mijn maagpijn compenseerde een beetje en ik moest zelfs wat gniffelen bij het tafereel.
We zijn uiteindelijk veilig teruggekomen van een prachtig en onvervangbaar jungleavontuur. Ik nam met tranen in de ogen afscheid van onze gids, een van de mensen die ik met een vleugje pijn in het hart achterliet en nooit vergeten zal. Einde van een avontuur, op naar een nieuw.
Het wordt een mooie tijd, ik ga hier gelukkig worden. Een eerste indicatie hiervoor was toen ik op het vliegtuig succelvol brownies kon afluizen van mijn medepassagiers.
Na een bijzonder lange vlucht met enkele vervelende tussenstops (een transit op de luchthaven van Atlanta heeft veel weg van een driloefening in het leger), kwamen we aan in Cartagena, Colombia. Toen we uit het vliegtuig stapten werden we bevangen door een vochtige hitte. Ik werd instant happy. Het was een merkwaardig soort happiness, vermengd met een vleugje vermoeidheid.
De volgende ochtend werd ik veel te vroeg wakker. Ik ben er zelfs een beetje beschaamd om: zes uur is namelijk omaatjesuur. De daaropvolgende seconden rolde ik uit bed en trippelde met een hart overspoeld door nieuwsgierigheid naar het raam om het uitzicht te bewonderen... Een aangename verrassing. Even later trokken we de stad in om alles van dichtbij te bekijken. Het was nog even wennen aan de Colombiaanse drukte. De straat werd gevuld met fruitkarren en uit elk raam klonk zuiderse reggaetonmuziek waardoor de mensen zich hier voortbewegen met heupwiegende tred.
Het historische centrum van de stad is prachtig. De straten zijn volgebouwd met enorme kleurrijke koloniale huizen. De huizen in Cartagena zijn even kleurrijk als haar bevolking. Een man, met de looks van Ibrahim Ferrer van Buena Vista Social Club, testte enkele meters voor mij het volume van zijn stem uit. Hij zong een lied over een oud vergeten dorp, voor zover mijn Spaans toestaat om melanchlische liedjes te vertalen. Zo versleten wij de uren in de stad. Plots werd ik aangesproken door een jongeman. Het bruinrode huis links van mij zou het huis zijn van mijn overleden vriend Gabriel Garcia Marquez, de schrijver van '100 jaar eenzaamheid', zijn. In Cartagena zou hij voor veel van zijn verhalen inspiratie gevonden hebben. In mijn gedachten was ik al tientallen keren bij die beste man Gabriel op de koffie geweest en als het goed weer was (altijd dus) vulden onze gesprekken zich met verwondering en liters sangria.
Deze blije gedachten kleuren mijn gevoel over de stad. Misschien moet ik hier maar een huisje huren, geel of blauw.