satirische stukjes over belangrijke en vooral onbelangrijke zaken
05-09-2010
WAAROM ZE ZWEEG
Nooit sprak ze over haar jongst zoon, Stefaan. Het was nu al meer dan een heel jaar dat ik haar om de twee of drie weken bezocht, voor een losse babbel bij de koffie, waarbij ze wel over alles wou praten, maar niet over Stefaan. Ze woonde alleen in een appartement op de zevende verdieping, met een mooi uitzicht op het stadscentrum. Telkens als ik toekwam, zat ze in de zetel aan het raam, van waaruit ze Gent zowel onder de regen als onder de zon kon zien. Ze kon nog zelf de deur openmaken, maar ik wist dat van die zetel, omdat ze me van daaruit kon zien aankomen. Haar ogen waren nog goed, beweerde ze, alhoewel ze zowel een leesbril als een bril om ver te kijken nodig had. Buiten mij liet ze niemand binnen, tenzij de dokter, de verpleegster en de poetsvrouw. Ze kende niemand anders meer. "Ze zijn allemaal al dood, meneer". Ze sprak me altijd met meneer aan, alhoewel ik haar met de voornaam aansprak, en ze telkens vroeg me me ook met voornaam aan te spreken. Haar dunnen haren waren grijs zoals past voor iemand van tachtig jaar. Diepe voren doorploegden gans haar gezicht, maar ze kon nog goed lachen. Haar tanden was ze allemaal kwijt, een kunstgebit had ze niet, en ze had er ook geen behoefte aan. "Te duur, meneer, wij oude mensen moeten op onze centen letten ". Toch was er bij de koffie steevast gebak en voor mij een glaasje Gognac. Zelf dronk ze niet. Geen alcohol, had de dokter gezegd. Haar kleren waren grijs en donkerblauw, wat ze ook droeg. Altijd wist ze een goede combinatie uit haar kleerkast te toveren, alhoewel die allesbehalve propvol was. Koken deed ze zelf niet meer. Men bracht warme maaltijden aan huis. Maar de bloemen, die ik telkens meebracht, schikte ze zelf in de vaas. Ze luisterde nog aandachtig naar de radio, en was op de hoogt van alle nieuws. Niet dat ze van gans dat politie gedoe veel begreep, maar als er een overval of een geweldpleging was gebeurd, kon ze alles navertellen. Ze hasd drie kinderen gehad. De oudste twee waren overleden. Haar schoondochters konden haar niet bezoeken, maar soms kwamen de kleinkinderen samen met de achterkleinkinderen. Maar over haar jongste zoon, Stefaan, die nu 52 jaar was, sprak ze nooit. Niet dat ze ruzie hadden, voor zover ik wist. HIj woonde ook niet ver, in één van de randgemeenten. En hij was nog goed te been, en had zeker de tijd om haar samen met zijn dochter te bezoeken; als hij gewild zou hebben. Meer wist ik niet van Stefaan, en dat kleine beetje informatie had ik dan nog uit derde hand. Zo gaat dat in het leven: je brengt je kinderen groot, en als ze op eigen benen kunnen staan, zijn ze weg. Ik durfde het onderwerp Stefaan niet aan te roeren . I sprak gewoon over de kleinkinderen in het algemeen. Vanddag was het anders. Ik zag duidelijk, dat ze gehuild had. De koffie was klaar maar er was geen gebak; en ook de bloemenvaas stond niet op tafel. Ik vroeg bezorgd Is alles goed, Maria?'. Ze zweeg en perste de flarden van lippen op elkaar. Toen gaf ze me een rouwbrief. Daarin las ik dat Stefaan X plotseling overleden was Hij was vermeld als de zoon van haar overleden man en zijzelf. Geen vermelding van echtgenote of vriendin. En als enige op de lijst zijn dochter. Ik keek vragend en hulpeloos naar haar. Er blonk een zilveren traan in haar linkeroog. "Kun je me niet wat meer vertellen?" vrieg ik. Ze antwoordde niet. Stilzwijgend dronken we koffie. Tot ze zich plotseling niet meer kon houden; en dan kwam alles eruit. Hoe Stefaan, toen hij ongeveer veertig jaar was, betrokken was in een zwaar ongeval, en meer dan een jaar in coma had gelegen. Men had toen reeds alle hoop opgegeven, maar toch was hij er doorgeraakt. Maar hij leed aan een ernstig geheugenverlies. Hij herkende zelfs haar, zij moeder, niet meer. Zijn vrouw was wegens de ganse situatie van hem gescheiden. Zijn dochter was aan lagerwal geraakt. Het leven kan wreed zijn. Ik probeerde haar te troosten, maar vond de woorden niet. Toen ik wegging vroeg ze zachtjes: "Wanneer kom je terug?" Ik beloofde haar volgende week terug te komen. Toen ik die week kwam, stond ik voor een gesloten deur. Ik belde aan bij de buren. Ja, ze wisten waar ze was. In het UZ. Ze had een overdosis slaappillen genomen, maar de dokter, ongerust omdat hij niet binnen kon, had de slotenmaker laten komen. Ja, haar toestand was nog steeds zorgwekkend. Ze lag op intensive care.
Ik bracht bloemen mee, toen ik naar het UZ ging. Ze knipperde even met de ogen, toen ik mijn naamnoemde, ter teken van herkenning. Ik zou haar niet meer levend terugzien.
Vandaag is, wat gisteren was En morgen zijn zal De Leie sleept zich voort Zichzelf gulzig omarmend Vandaag, zoals gisteren, zoals morgen.
De mensen staan vroeg op en werken zich het zweet uit het lijf Ze zijn hard; de vlasstiel is hard Het brood komt niet zomaar op tafel Bittere strijd, dag in, dag uit.
Zijn ze gelukkig, die mensen? Ze sluiten zichzelf op, pijnlijk Hun ogen draaien als de wind Gevallen vlas is dood, honger De rijke vlaschaard de feesttafel.
Ze ploegen, zaaien en maaien Geen tijd om hun kind te aaien De levensstrijd begint vroeg hier Aan de oevers van de Leie De rijken zullen er niet om schreien.
DRUILOOR VAN EEN PASTOOR
Wie ben je, druiloor Van een pastoor Je blik naar de sterren Waarachter je God Waarin je zelf niet meer gelooft
Heilig Jozef, heilige Maria, De weg is lang, steil En vol bochten Tochten, bochten, tochten, bochten.
Ach, bid toch je brevier Want de duivel is hier Je bonnet zal je niet beschermen Als je gedachten zich verstrooien Heilige Jozef, Heilige Maria.
Bid de paternoster De hemelpoorten zullen opengaan Als je in je koude graf schuift Je hersenen verwateren Je beenderen zijn zelfs niet eeuwig
DE KETSERS
Ze zwoegen en beulen Trekken en sleuren De boot moét vooruit Door 't gareel op je rug.
De Leie kronkelt zich Zoals alleen de Leie kan kronkelen Nu eens links, dan weer rechts Het water stinkt er naar vlas.
De ketsers hebben geen thuis Vandaag de boot,morgen verder De ketsers hebben geen thuis Hun leven zelf is een kruis
Ieder jaar op dezelfde dag, de 14de november, ontstak ze drie kaarsen bij het beeld van Onz-Lieve-Vrouw op de beukenhouten kast in het salon. 14 november 1967 was de dag van de storm, die het schip waarop haar man en haar twee zoons waren, deed kapseizen. Ze had haar beste jurk aan, en las uit de Bijbel, hopend op wat troost uit de hemel. Want ze was er rotsvast van overtuigd dat Frans, Jef en Luk in de hemel waren. Zo had meneer pastoor het gezegd, en wie zal nu meneer pastoor tegenspreken? Nadat ze een uur gelezen had, deed ze haar zwarte wintermantel aan, zetten een zelfgebreide muts op, en omsjorde haar hals met een sjaal in geel en groen (de kleuren van de voetbalploeg van Jef) en begaf zich naar zee. Vandaag was de zee relatief kalm. Ze kocht in de winkel drie boeketten anjers, in drie verschillende kleuren en ging traag naar de waterlijn in de verte. Aangekomen aan de grens tussen aarde en water gooide ze één na één de boeketten anjers in het water, telkens een Onze Vader biddend. Zo was dit nu al het veertiende jaar. In al die tijd had ze niemand in haar huis ontvangen, tenzij de buurvrouw Agnes, die ook vissers-weduwe was. Meestal zegden ze weinig. Ze spraken over de zee, de vooruitgang van de veiligheid op de schepen, over de dwaze toeristen, en soms over de restaurant-gangers, die nu vis zaten te eten. Zelf at ze ook gaarne vis. En alhoewel het vleesverbod op vrijdag opgeheven was, aten beide buurvrouwen toch vis op vrijdag. Dan kookten ze om beurt voor twee. Zo'n maaltijd was deugddoend. Ze gaf haar het besef dat ze niet alleen was. Gisteren is Agnes begraven. Veel volk was er niet in de kerk, en aan het graf nog minder. De weduwe wierp stilletjes een bos anjers op de kist, en liep dan van het kerkhof weg, de ogen vol tranen. Ze begaf zich naar het zeetje, en staarde in de verte. Een bende meeuwen maakte een hels kabaal. Ze bad tot Maria, die ook een zoon had verloren, en vroeg Haar om nu naast Frans, Jef en Luk, ook goed voor Agnes te zorgen. 14 dagen later kwam de brief. Hij bleek van de zoon van Agnes te zijn. Hij bedankte de buurvrouw van zijn moeder en beloofde haar, dat hij haar spoedig eens zou opzoeken, om meer te weten over de laatste jaren van zijn moeder. De brief was verzonden vanuit Reykjavik.