Zoon van Hassan, en blijkbaar nu ook familie van mij. Vader is
dus niet zo kuis geweest als hij liet uitschijnen. Er was mij verteld dat
Hassan een halfbroer van me is. Hassan en zijn vrouw zijn ondertussen vermoord
door de Taliban dus moet ik vaders fouten oplossen. Die plicht heb ik dan ook
met veel moeite en goede wil volbracht. De eerste Amerikaanse weken van Sohrab
zijn reeds voorbij. Toch blijft hij een sobere jongen. Ik weet nog altijd niet
hoe zijn stem zou klinken. Maar dat vergeef ik hem, aan zijn gezicht kan je
zien dat deze jongen al veel heeft meegemaakt. Daarom zal ik hem de komende
weken ook niet raar aankijken als hij voor de zoveelste keer weer voor die lege
stilte in huis zal zorgen. Zijn glimlach kregen we toch al één keer te zien. Ik
had al enkele hoopvolle uitstappen gedaan, maar niets leek te werken op zijn
humeur, hij bleef nog altijd even triestig. Gisteren daarentegen kregen we het
lumineuze idee om hem een vlieger te kopen, in de hoop dat de Afghaanse tradities
zijn lachspieren toch een beetje zouden stimuleren. En ja hoor, na enkele
spelletjes gingen de mondhoeken van Sohrab eindelijk enkele centimeters omhoog.
Het bracht een onbeschrijfelijk geluksgevoel in mijn lichaam. Na al die
mislukte pogingen was er dan toch een succes!
Sohrab veegde een
regendruppel van zijn oorlel en schuifelde een beetje heen en weer. Hij zei niets.
Ik dacht eraan dat Soraya me een paar maanden geleden had gevraagd hoe zijn
stem klonk. Ik had gezegd dat ik me dat niet kon herinneren.
'Heb ik je weleens verteld dat je vader
de beste vliegeraar in Wazir Akbar Khan was? Misschien wel van heel Kabul?' zei
ik, terwijl ik het losse eind van de tar vastknoopte aan de lus van touw die
aan de staander vastzat. 'Wat waren de buurtkinderen jaloers op hem. Hij joeg op vliegers en keek nooit naar de lucht;
mensen zeiden altijd dat hij op de schaduw van de vlieger joeg. Maar ze kenden
hem niet zoals ik hem kende. Je vader joeg niet op schaduwen: hij... wist het
gewoon.'
Er waren een stuk of vijf vliegers opgelaten. Mensen stonden in groepjes bijeen
met hun theekopje in de hand en hun blik strak op de lucht gericht.
'Wil je me helpen vliegeren?' zei ik.
Sohrabs blik ging van de vlieger naar
mij. Terug naar de lucht p. 291
Vandaag heb ik haar ontmoet. Zij, diegene, die enige, waar
ik mij al jaren voor verborgen houd. Niet omdat ik niet gezien mag worden. Neen,
omdat ik haar wel mag, omdat hier iets diep in mij wel veel meer wil dan alweer
het zoveelste gezicht voor haar te zijn. Ik heb lang gewacht om deze jonge
vrouw meer dan alleen mijn gezicht te geven. En nu is de tijd rijp, en niet alleen
de tijd. Ik voel me rijp, en aan haar zoekende blik voel ik met zekerheid dat
zij het ook is. Ik sprak haar aan op de Afghaanse markt. Eerst met smoes dat ze
de groeten moest doen aan haar vader. Ik wandelde daarna weg uit angst maar
vond een minieme portie hoop in het enige wat wij toen al deelden. Een passie
voor boeken. Zoals altijd zat ze daar te lezen, en nu zag ik mijn kans schoon
om haar via een boek beter te leren kennen. Het lukte me min of meer om Welk boek ben je aan het lezen? uit mijn
keelgat te krijgen. Hierna volgde een boeiend gesprek over lezen en schrijven. Zo
is het dat ik Soraya heb leren kennen!
Mijn bedoeling was om
weer gewoon langs te lopen, en ik dacht ook dat ik dat gedaan had, maar ineens
stond ik aan de rand van het witte tafelkleed van de Taheri's over krultangen
en oude stropdassen heen naar Soraya te staren. Ze keek op.
'Salaam,' zei ik. 'Het spijt me dat ik
mozakem ben, lastig, ik wilde u niet storen.'
'Salaam.'
'Is generaal Sahib er vandaag?' zei ik. Mijn oren gloeiden. Ik kon mezelf er
niet toe zetten om haar aan te kijken.
'Hij is die kant op gegaan,' zei ze. Ze wees naar rechts. De armband gleed
omlaag naar haar elleboog, zilver tegen olijfkleur.
'Wilt u zeggen dat ik langs geweest ben om de groeten te doen?' zei ik.
'Dat zal ik doen.'
'Dank u wel,' zei ik. 'Ik heet trouwens Amir. Voor het geval u dat moet weten.
Dan kunt u het tegen hem zeggen. Dat ik langs geweest ben. Om... de groeten te
doen.'
'Ja. '
Ik schuifelde met mijn voeten, schraapte mijn keel. 'Ik ga maar weer. Neem
me niet kwalijk dat ik u gestoord heb.' 'U hebt me niet gestoord,' zei ze.
'O, gelukkig.' Ik hield mijn hoofd scheef en schonk haar een halve
glimlach. 'Ik ga maar weer.' Had ik dat al niet gezegd? 'Khoda hafez.'
'Khoda hafez.'
Ik begon te lopen. Stond stil en draaide me om. Ik zei het voor ik de kans
kreeg om de moed te verliezen: 'Mag ik vragen wat u aan het lezen bent?'
Ze knipperde met haar ogen. P.121
Ik heb lang getwijfeld of ik dit wel zou schrijven. Maar het
word mij teveel, ik kan het mentaal niet meer aan. Er dwalen gedachten als
spoken door mijn hoofd. Het grote probleem is dat ik Hassan elke dag opnieuw
moet zien. Hij doet me herinneren aan wat vorige week gebeurt is. En nu ik nog
amper tegen hem wil spreken, laat staan spelen, is het voor hem ook wel
duidelijk wat er aan de hand is. Hij mag dan ook wel zijn psychologische
problemen hebben, hij zal nooit weten wat ik moet doorstaan. Normaal zouden
twee beste vrienden nu steun zoeken bij elkaar, haar hier gebeurt juist het
omgekeerde. Ook al wou ik het liever anders, maar ik kan er gewoon niets aan
doen. En daarom heb ik met veel spijt in mijn hart, Hassan verraden door in
zijn lemen hut mijn uurwerk te verstoppen. Daarna ben ik, zoals een echte etter
die ik ben, bij vader gaan klagen dat iemand mijn uurwerk moest gestolen
hebben. Toen vader ontdekte dat het uurwerk onder Hassan zijn kussen lag, zijn
Hassan en zijn vader vertokken. Vader drong nog aan om te blijven, maar in Afghanistan
staat een zware straf op stelen, en dus vond Hassans vader het al genereus genoeg dat er geen straf
volgde voor hun twee.
Ze hadden beiden
gehuild; ik zag het aan hun rode, gezwollen ogen. Ze stonden hand in hand voor
Baba, en ik vroeg me af hoe en wanneer ik het vermogen had gekregen om zo veel
pijn te veroorzaken.
Baba stak meteen van wal en vroeg: 'Heb je dat geld gestolen? Heb je Amirs
horloge gestolen, Hassan?'
Hassans antwoord was één enkel woord, uitgesproken met een dunne, raspende
stem: 'Ja.'
Ik kromp ineen, alsof ik een klap gekregen had. Ik voelde mijn hart zinken en
bijna had ik de waarheid eruit gegooid. Toen begreep ik het: dit was Hassans
laatste offer voor mij. Als hij nee gezegd had, had Baba hem geloofd, want we
wisten allemaal dat Hassan nooit loog. En als Baba hem geloofde, zou ik de
beschuldigde partij worden; ik zou alles moeten uitleggen en ik zou ontmaskerd
worden. Baba zou het me nooit ofte nimmer vergeven. En dat leidde tot nog een
inzicht: Hassan wist het. p.88
Helaas is er ook altijd een keerzijde van de medaille, en
deze is eerder traumatisch zwart. Het geeft me een ongemakkelijk en onzeker
gevoel. Ik besef maar al te goed dat ik zon gebeurtenis met anderen moet delen
om mijn hoofd te verlichten. Dit is echter heel moeilijk voor mij, hopelijk kan
via dit anonieme toch een weg vinden naar psychische vrijheid. Het zou enorm deugd doen als er enkele lezers
zijn die met me willen praten over het probleem in kwestie. Thuis merken ze wel
dat er iets niet goed zit. Maar wat zullen ze waarschijnlijk nooit weten. En
dat lijkt me best want het was laf van me om gewoon toe te kijken en niet te
reageren.
'Je laatste kans,
Hazara.'
Hassans antwoord was dat hij de arm met de steen in de aanslag bracht.
'Zoals je wilt.' Assef knoopte zijn winterjas los, deed hem uit en vouwde hem
langzaam en nadrukkelijk op. Hij legde hem tegen de muur.
Ik deed mijn mond open en had bijna iets gezegd. Bijna. De rest van mijn leven
was misschien anders gelopen als ik dat wel had gedaan. Maar ik deed het niet.
Ik keek alleen toe. Verlamd.
Assef maakte een gebaar met zijn hand en de twee andere jongens kwamen in
beweging, vormden een halve cirkel en sloten Hassan in de steeg in.
'Ik ben van gedachten veranderd,' zei Assef. 'Je mag de vlieger houden, Hazara.
Je mag hem houden, zodat hij je altijd zal doen denken aan wat ik nu ga doen.'
Toen viel hij aan. Hassan slingerde de steen naar hem toe. Hij trof Assefs
voorhoofd. Assef slaakte een kreet en stortte zich op Hassan, die tegen de
grond sloeg. Wali en Kamal volgden.
Ik beet op mijn vuist. Deed mijn ogen dicht. P.64
Papa is voldaan. Eindelijk kijkt hij is niet op me neer,
eindelijk mag ik eens trots zijn op mijzelf! Althans als papa erbij is, want
als ik alleen met Hassan op stap ben voel ik me koning te rijk, dan kan niemand
of niets mijn eer schaden. Hassan mag dan wel mijn enige en beste vriend zijn,
hij is en blijft mijn onderdaan. Behalve vandaag, want deze dag was de mooiste
uit mijn leven! Het is me gelukt om met een beetje hulp van Hassan het
vliegertoernooi te winnen. Het is de eerste keer in mijn leven dat ik vader
trots heb gezien. Ik kon zijn hoopvolle blik in men rug voelen. Hij hoeft zich
ook niet meer te bewijzen, overal hoor je nog van papas roemvolle
vliegerjaren. Je had hem moeten zien zitten, languit aan het relaxen in een
comfortabele stoel met zon heerlijke tas koffie. Onthoud mijn woorden, op een
dag zal ik meer roem bezitten dan papa kent want het is weer gebleken wie de
beste van de hele wereld is! Op die dag zal papa mij eindelijk moeten
aanvaarden als de heerser van Kabul!
Tegen drie uur die
middag waren er wolken aan komen drijven en de zon was erachter verdwenen. De
schaduwen begonnen langer te worden. De toeschouwers op de daken pakten zich in
sjaals en dikke jassen in. We waren nog maar met z'n zessen en ik was nog
steeds in de lucht. Mijn benen deden pijn en ik had een stijve nek. Maar met
elke vlieger die verslagen werd groeide mijn hoop, zoals sneeuw zich vlokje
voor vlokje op een muur verzamelt.
Mijn ogen keerden
steeds terug naar een blauwe vlieger die het afgelopen uur dood en verderf had
gezaaid. P.57