Roofdieren Al ziet een poes er nog zo lief uit, het is toch echt een roofdier. Dat betekent dat hij jacht maakt op andere dieren. Maar in dit geval is roofdier ook de naam van een groep dieren die allemaal een beetje op elkaar lijken: de familie van de roofdieren. Maar dat ze echt op elkaar lijken, is niet helemaal waar. Bij de roofdieren horen namelijk wel 270 verschillende soorten dieren. Ook de hond, de bruine beer en de zeehond. Een roofdier herken je aan de scherpe, puntige tanden. Die kun je bij jouw kat goed (laten) zien. (Zie plaatje 1.) Ook scherpe nagels en goede ogen en oren zijn kenmerken van de meeste roofdieren. Verder kunnen roofdieren erg verschillen: bijvoorbeeld de zee-olifant (weegt een paar duizend kilo) en de wezel (weegt nog geen honderd gram).
Katachtigen In de roofdierenfamilie zitten groepen dieren die nog meer op elkaar lijken: ze zijn nog meer familie van elkaar. De hondachtigen bijvoorbeeld. Daar hoort natuurlijk de hond bij, maar ook de wolf, de vos en de jakhals. De katachtigen zijn een andere groep. Daar hoort dus de kat bij (ook al noem je die meestal poes), maar ook de tijger, de leeuw, de lynx en de poema.
Grote katten, kleine katten In de groep katachtigen heb je dan nog de grote en de kleine katten. De grote zijn de leeuw, de tijger, de luipaard, de jaguar en de sneeuwpanter. De andere katachtigen noemen we bijna allemaal kleine katten. (Alleen de nevelpanter en de jachtluipaard zijn weer aparte katten.) In totaal zijn er wel 29 soorten kleine katten, maar daar zitten toch ook grote jongens zoals de poema en de lynx bij.
De wilde kat De wilde kat hoort ook bij de kleine katten. Hij lijkt erg veel op de huiskat, zoals hij eruitziet en zich gedraagt. (Zie plaatje 2.) Er zijn drie soorten wilde katten: De boskat: Die komt uit Europa en Klein-Azië en lijkt precies op onze gestreepte huiskat (ook wel tabby genoemd), maar hij is een stuk groter en schuwer. Hij leeft goed verstopt in de afgelegen bossen van bijvoorbeeld Duitsland en Polen. De Afrikaanse en Arabische wilde kat: Deze kat leeft in Noord-Afrika en het Midden-Oosten. Hij is een stuk kleiner dan de boskat en ook veel minder schuw. Deze wilde kat is waarschijnlijk de voorvader van onze huiskat. De Aziatische wilde kat: Die leeft in Azië en wordt ook wel steppekat genoemd.
Katten onder elkaar
Alleen Bijna alle katachtigen trekken er het liefst in hun eentje op uit. Alleen de leeuw leeft in groepen. De kat jaagt ook in zijn eentje. Hij doet dat met besluipen en bespringen. In zijn eentje kan hij een prooi makkelijker ongezien besluipen. Eénmaal heel dichtbij zijn prooi, valt hij aan: met een sprong, soms eerst een heel kort sprintje. Een kat achtervolgt zijn prooi dus niet, zoals een wolf dat doet. Ook kan een kat in zijn eentje meestal geen grote prooien aan. Een wilde kat vangt vooral muizen, hagedissen en vogeltjes.
Territorium Meestal verdedigt een kat een eigen gebied, een territorium, tegen andere katten. Met een geurspoor laat hij weten welk gebied van hem is. In zijn territorium is hij heer en meester. Vrouwtjes hebben ook een eigen territorium. Meestal zijn een poes en een kater maar heel kort samen. Daarna moeten ze niets meer van elkaar weten. Een vrouwtje houdt wel haar jongen heel lang bij zich. (Zie plaatje 3.) Ze voedt ze helemaal op en leert ze jagen. Pas als haar jongen groot en zelfstandig zijn, moeten ze een eigen plekje zoeken.
Mens en kat
Egypte De kat stamt af van de wilde kat. Niet van de Europese boskat, maar van de Noord-Afrikaanse, of ook wel Nubische kat. Deze soort is lang niet zo schuw als de Europese boskat. Sommige Nubische katten zijn ongeveer 4000 jaar geleden bij mensen in Egypte gaan wonen. Ze denken dat de katten op de vele muizen afkwamen die rondscharrelden in de huizen en graanschuren. De katten die niet bang waren, raakten al snel met mensen bevriend, en werden tam. De Oude Egyptenaren vonden die vriendelijke muizenvanger zo aardig dat ze hem heilig verklaarden. Als iemand in die tijd een kat doodde (ook al was dit per ongeluk), kon hij de doodstraf krijgen. Een kat die doodging, werd soms als mummie bijgezet in een graf. (Zie plaatje 4.)
Naar Europa De tamme Egyptische kat kwam door de handel ook in China en Zuid-Europa terecht. Bij de Romeinen was het 2000 jaar geleden ook al een geliefd huisdier. Iets later was de tamme kat ook in ons land te vinden. Nu zijn over de hele wereld meer dan honderd miljoen katten huisdier. De meeste zijn gewone huiskatten: een mengelmoes van vormen en rassen. Vaak is niet precies bekend wie de vader en moeder is. Vroeger was het zelfs mogelijk dat een wilde kat de vader was. Daardoor lijkt onze poes soms meer op de Europese boskat dan op de Afrikaanse voorvader. Vooral een huiskat met een gestreepte vacht, het tabby-patroon, lijkt veel op een kleine, wilde boskat. Verder kan de huiskat allerlei kleuren en patronen hebben: rood gestreept of effen wit, schildpadkat (zwart met geel) of lapjeskat (wit, met zwarte en rode vlekken).
Raskatten Pas ongeveer 150 jaar geleden zijn mensen echt begonnen met het fokken van de raskat. Fokkers letten erop welke poezen en katten samen jonkies mochten krijgen. Ze kozen katten uit (van overal ter wereld) met opvallende kenmerken. Bijvoorbeeld met blauwe ogen, lange haren of aparte kleuren. Met die katten gingen ze verder fokken. Zo zijn er kattenrassen ontstaan. Elk ras heeft precies dezelfde kenmerken van uiterlijk en gedrag. Het zijn stamboek-katten. Alleen met die katten mag verder worden gefokt, en hun jongen zien er allemaal hetzelfde uit. Bekende raskatten zijn een Siamees of een Pers. Andere rassen zijn bijvoorbeeld een Abessijn, een Ragdoll of een Burmees. De vreemdste raskat is een Sfinx. Die is bijna helemaal kaal. (Zie plaatje 5.) Als de vader een onbekende is, zeggen we dat er bastaarden worden geboren. En als de bastaard zelf weer jongen krijgt, zijn dat vaak mengelmoesjes: allemaal verschillend gekleurde kittens.
Verwilderde katten Een kat wordt lang niet altijd goed verzorgd. Sommige verwaarloosde katten gaan zwerven. Buitenshuis kan een kat zich ook prima redden zonder hulp. Hij leeft dan van afval of van beestjes die hij zelf vangt. Veel katten verwilderen dan helemaal en krijgen ook verwilderde jonkies. Verwilderde katten zijn een groot probleem. In natuurgebieden verstoren ze de rust van het kleine wild. Rond woningen maken ze een hoop rommel en lawaai, en ze jagen daar op allerlei huisdieren zoals kippen, duiven, konijntjes en hun jongen. Daarom worden veel wilde katten gevangen. De Dierenbescherming probeert via de asiels nieuwe baasjes voor ze te vinden, maar dat lukt bijna niet. De verwilderde katten krijgen vaak een operatie, dan kunnen ze geen jongen meer krijgen. Daarna worden ze weer vrijgelaten.
Lichaam
Lenig De kat lijkt nog precies op zijn wilde voorvader. Zijn hele lichaam is erop gebouwd om te jagen. Met zijn smalle, lenige schouders kan een kat door nauwe openingen schuiven en goed sluipen. In zijn achterpoten heeft hij sterke spieren. Daarmee kan hij hoog springen en snel sprinten. Zijn buigzame rug helpt hem bij het sluipen en springen. De lange staart zorgt voor het evenwicht bij een sprong of in een scherpe bocht. Er wordt wel gezegd dat een vallende kat altijd op zijn pootjes terechtkomt. En inderdaad komen ze meestal goed terecht.
Nagels De nagels van de kat zijn vlijmscherp en krom. Aan elke voorpoot heeft hij er vijf, aan de achterpoten elk vier. Normaal zitten de nagels teruggetrokken. Zo slijten ze niet en maken ze ook geen lawaai bij het sluipen. Een kat kan zijn nagels uitslaan op het moment dat hij wil krabben of een prooi wil grijpen. Hij moet zijn nagels regelmatig scherpen aan een boomstam of aan een speciale krabpaal (anders gebruikt hij de meubels in huis!).
Bek Aan de tanden van je kat kun je goed zien dat het een vleeseter is. De hoektanden zijn lang en scherp. Hij kan er gemakkelijk een prooi mee vastgrijpen en verslepen. De kiezen hebben geen platte knobbels, maar een vlijmscherpe rand. Zijn onder- en bovenkies vallen als een soort schaar langs elkaar heen. Zo knipt hij brokjes vlees af. Maar echt kauwen lukt hem niet, hij slikt de brokken zo door. De tong van een kat is erg ruw. Dat heb je vast wel eens gevoeld als hij je likt: net schuurpapier. Met de kleine stekeltjes op zijn tong schraapt een kat de restjes vlees van botten af. De ruwe tong is ook handig bij het schoonmaken van zijn vacht.
Zintuigen
Ogen De ogen van een kat zijn een stuk beter dan die van jou. Een kat ziet zes keer zo scherp als jij, en ook in de schemering kan hij nog prima kijken. Dat komt door zijn pupillen: bij een kat gaan die in het donker veel wijder open dan bij ons. In het donker ziet het kattenoog er bijna als één grote, zwarte pupil uit. Soms lijken de ogen wel licht te geven. Dat komt door een speciale laag in het oog die het licht terugkaatst. (Zie plaatje 6.) Zo kan de kat nog beter zien in het duister. In het zonlicht knijpt de kat zijn pupillen dicht tot een smal streepje.
Oren Een kat hoort veel beter dan wij. Als jij denkt dat het stil is, hoort een kat nog allerlei zwakke geluidjes. Het gepiep van een muis bijvoorbeeld. Ook kan een kat zijn oren alle kanten op draaien. Zo kan hij het geluid beter opvangen en bovendien precies ontdekken van welke richting het geluid komt. In het pikkedonker kan hij zo met zijn oren te weten komen waar het muisje zit.
Neus Ook al lijkt zijn neus maar klein, een kat kan er toch erg goed mee ruiken. Door de lucht goed op te snuiven, weet hij bijvoorbeeld of er een andere kat in de buurt is geweest. Ook etensrestjes ruikt hij al van ver. Verder zorgt een kat altijd dat hij zelf heel schoon is. Zo draagt hij zo weinig mogelijk geurtjes bij zich, en wordt hij minder snel geroken door een prooi als hij op jacht gaat.
Tast Op de neus van de kat zitten een heleboel lange snorharen. Daarmee kan hij heel goed voelen wat er vlakbij zijn kop is. In een donker bos of in een duister hol vindt hij zo beter de weg. Ook zijn lange wenkbrauwharen werken als voelsprieten.
Taal
Tevreden of bang Praten zoals jij doet een kat niet. Maar je kunt wel goed aan een kat merken of-ie het naar zijn zin heeft of dat-ie bang is. Daarvoor gebruikt hij allerlei geluidjes en gebaren. Als je goed oplet, heb je snel in de gaten wat een kat je wil vertellen. Spint of knort hij of laat hij korte miauwtjes horen, dan is hij tevreden. Een kat die op schoot wil liggen, je handen likt, zijn nagels zachtjes in je duwt, kopjes geeft of met zijn lijf langs je benen strijkt, laat merken dat hij het naar zijn zin heeft en je aardig vindt. Verder gaat een tevreden kat zich lekker wassen, een dutje doen of flink spelen. Een bange kat zal meestal eerst stoer doen, bijvoorbeeld als hij een hond ziet. De kat maakt dan een hoge rug en zet zijn haren overeind. (Zie plaatje 7.) Vooral aan zijn dikke staart is te zien dat hij niet blij is. Als zijn stoerheid niet helpt, kan hij gaan blazen en zijn tanden en nagels laten zien. Daarna wordt het vechten, of zoekt de kat snel een veilig plekje. Op een hoge plank of onder de kast bijvoorbeeld.
Voortplanting
Man en vrouw Een mannetjeskat heet een kater. Een vrouwtje heet een poes. De jongen heten kittens. Maar de namen worden veel door elkaar gebruikt. Kater wordt soms afgekort tot kat. Of mensen gebruiken kat voor poes en kater. Een echte kattenliefhebber heeft het meestal over zijn poes, ook al is het een kater. Meestal is een kater iets groter dan een poes. Ook zwerft de kater vaak verder van huis, en maakt hij eerder ruzie. Vooral in de paartijd, als er meer katers op een vrouwtje afkomen. Als een poes verliefd is, laat ze dat duidelijk weten door in de tuin of op het dak luid te miauwen. De kater beantwoordt dat gekrijs met een nog veel harder geschreeuw. Op dit krolse gejank volgt meestal een paring. Of een gevecht tussen katers, of een woedend geschreeuw van iemand die er wakker van is geworden...
Zwanger en geboorte Een mens is negen maanden zwanger, een poes maar negen weken. Een zwangere poes zoekt al een tijdje voor de geboorte een rustig plekje om haar jongen te krijgen. Bijvoorbeeld een donker hoekje in de schuur of een kartonnen doos met lappen in de kamer. Ze krijgt niet één maar wel drie of vijf jongen, en soms wel acht. Geen wonder dat er zo veel poezen rondlopen in ons land. En het is lang niet altijd makkelijk om een goed tehuis voor al die jonge poesjes te vinden. Veel mensen laten hun poes of kater daarom bij een dierenarts onvruchtbaar maken, dan krijgen ze geen jonge poesjes meer.
Zo groeit een kitten De kittens komen blind, doof en hulpeloos ter wereld. De moederpoes laat ze melk bij haar drinken en likt de jongen vaak schoon. Na ongeveer tien dagen gaan de oogjes open en kan het jong ook horen. Na vier weken hebben de katjes leren lopen en doen ze allerlei spelletjes. Zo leren ze jagen en worden ze steeds handiger. Twaalf weken oud kan het jonkie zonder zijn moeder en mag het naar een nieuw thuis.
Verzorging
Kiezen Bijna even belangrijk als een kat goed verzorgen, is een kat kiezen. En soms kan het zelfs het beste zijn om te kiezen voor géén kat. Bijvoorbeeld omdat je ergens woont waar de kat niet naar buiten kan. Of als je niemand kent die in de vakanties voor je kat wil zorgen. Of als iemand in je huis allergisch is voor katten. Dus denk wel goed na voor je aan zon katje begint, want je moet er zijn leven lang voor zorgen. Je kunt al een kitten uit een nestje kiezen als hij vier weken oud is. Maar je mag hem pas meenemen als-ie twaalf weken is. Je kunt voor een jonge of volwassen kat ook in een asiel gaan kijken. Het grote voordeel is dat die kat al zijn injecties al heeft gehad. En met de verzorging van een volwassen kat ben je lang niet zo druk als bij een jong poesje. Denk bij je keus ook goed na of je een kater of een poes wilt. En of het een raskat moet zijn of een gewone huiskat.
Opvoeden Een kat leidt zijn eigen leven. Je kunt hem niet africhten zoals een hond. Maar je kunt hem wel een paar dingen leren. Dan maakt-ie tenminste geen rommeltje in jullie huis. Zet bijvoorbeeld een krabpaal en speeltjes klaar, dan laat hij de meubels en gordijnen met rust. Het belangrijkste is dat hij poept en plast op de kattenbak, of buiten. Een kat is zelf al heel netjes. Zet een kattenbak op een rustig plekje, laat de kat een paar keer zien waar de bak is, en dan gaat-ie hem vanzelf gebruiken. (Zie plaatje 8.) Maak de bak elke dag schoon, want een poes heeft een hekel aan viezigheid. Een poes leert zelf door een kattenluikje naar binnen en naar buiten te gaan. Dat maakt het leven voor de poes en jezelf wel zo gemakkelijk. Kattenkwaad kun je ook voorkomen: zeg elke keer nee als je ziet dat de kat iets stouts doet. Sla een kat niet.
Eten Een kat is een vleeseter. Een stuk vlees zal hij dus zeker lusten. Maar gewoon kattenvoer ook, en dat is minder duur en een stuk gemakkelijker voor jou. Je hebt kattenvoer in blikken en in pakken (droogvoer). Je kunt het beste allebei geven: het droge voer om te knabbelen en het vleesvoer om te smikkelen. Een poes zal niet gauw te veel eten. Meestal eet hij precies zoveel als goed voor hem is. Als hij dik wordt, kun je wat minder geven. Let er wel op dat blikvoer snel kan bederven als de kat niet gelijk alles opeet. Droog voer blijft veel langer goed. Zorg ook altijd voor vers water. Af en toe een speciaal kattensnoepje kan geen kwaad. Wel echt slecht is: melk, restjes van je eigen eten, mensensnoep en (kippen-)botten: de kat kan stikken in de botsplinters.
Gezondheid Al vanaf het begin moet je met je kat naar een dierenarts voor injecties. Bijvoorbeeld een prik tegen de kattenziekte. Dit bezoek aan de dierenarts moet je ongeveer elk jaar herhalen. Verder moet je altijd goed opletten of je kat wel gezond is. Is de vacht droog en glanzend? Zijn de ogen, tanden en oren schoon? Zijn de nagels niet te lang en loopt hij nog tevreden rond? Als je denkt dat er iets mis is, kun je de dierenarts om raad vragen. Bij een langharige kat is het goed om hem elke dag even te kammen, tegen klitten. Elke dag de tanden poetsen met een dieren-tandpasta is ook prima, maar je moet wel durven en volhouden
Weet je nog dat de bloedcellen zich in het beenmerg delen en langzaam groeien en hun taak leren voordat ze in het bloed komen?
Deze cellen die nog moeten leren en nog niet klaar zijn voor hun taak noemen de dokters blasten of onrijpe cellen.
Als nu deze onrijpe cellen zich niet langzaam en netjes delen maar heel erg snel en raar, dan zijn er erg snel heel veel cellen en zij hebben niet de tijd gehad om hun taak goed te leren. Spoedig zijn die rare cellen met zoveel dat ze de andere, de goede bloedcellen, gaan verdringen. Ze verspreiden zich in het hele beenmerg en als er zoveel zijn dat er niet meer bij kunnen, dringen ze zich in je bloed zonder dat ze iets geleerd hebben. Met het bloed komen ze in je hele lichaam. Daar staan ze dan een beetje te niksen en storen de goede cellen in hun werk. Deze rare cellen, die niets doen en andere van hun werk houden, zijn leukemiecellen. Wanneer je van de onrijpe cellen veel te veel hebt, dat heb je leukemie. Wij noemen ze dan indringers.
De indringers doen zelf niets ergs maar ze staan overal in de weg. Stel je eens voor dat er op een dag een wit konijntje bij je thuis naar binnen huppelt. Één konijntje doet niets in je huis en stoort jou helemaal niet. De volgende dag komen twee witte konijntjes je huis binnen, de dag erna vier, de dag daarna acht totdat er zoveel zijn dat je er telkens over valt. Dan word het moeilijk. De konijntjes doen niets ergs in je huis, maar je kunt niets meer doen, omdat al die konijntjes je overal in de weg zitten. Zo gaat het ook met al die onrijpe cellen in je lichaam.
Waar komt leukemie vandaan?
Dat is nu de belangrijkste vraag. Waarom gaan die onrijpe cellen zich zo heel snel en raar vermeerderen. In vele landen proberen de dokters daar achter te komen, maar nog steeds weet niemand het.
We weten wel waardoor het zeker niet komt en dat is ook er belangrijk.
Leukemie is geen erfelijke ziekte; jouw kinderen hoeven niet bang te zijn dat ze ook leukemie zullen krijgen.
Je kan iemand niet aansteken als je leukemie hebt. Je kan het niet aan iemand anders geven zoals bij griep of als je verkouden bent.
Soms vragen je ouders zich af of ze je wel altijd voldoende en goed te eten hebben gegeven, of dat ze wel op tijd met je naar de dokter zijn gegaan en nog vele andere dingen. Zulke vragen hebben niets met leukemie te maken.
In ieder geval is het voor iedereen belangrijk dat je er niets aan kan doen als je leukemie hebt. Niemand heeft iets vergeten of niet gedaan en niemand had het kunnen verhinderen.
Hoe herken je leukemie?
Waaraan merk je eigenlijk dat je ziek bent? Je voelt je niet prettig of alles doet je zeer. Dat komt omdat ergens in je lichaam iets niet goed is. Dat merken ook andere organen die niets hebben. Als je ziek bent en je wordt maar niet beter, ga je naar de dokter. De dokter wil precies weten wat je voelt; daarom vraagt hij jou en je ouders wat de klachten zijn.
KLACHTEN DIE DOOR LEUKEMIE VEROORZAAKT WORDEN ZIJN ZEER VERSCHILLEND
Je bent altijd moe
Je hebt heftige koortsaanvallen, bent ineens verkouden of hebt ontstekingen
Je krijgt heel vlug blauwe plekken
Je botten doen je zeer
Maar onthoudt dat zulke klachten ook door andere ziekten veroorzaakt kunnen worden. Veel kinderen kunnen ineens koorts hebben, verkouden zijn of blauwe plekken hebben; dat wil niet zeggen dat je leukemie hebben.
Als jij of je moeder alle klachten aan de dokter hebt verteld, dan gaat de dokter je onderzoeken. Naast deze klachten kunnen er ook nog andere kenmerken zijn die op een ziektewijzen (symptomen genaamd) .
Symptomen voor leukemie zijn bijvoorbeeld: koorts, witte huid en bleke lippen, veel blauwe plekken, veel kleine blauwe stippen; net speldenprikken, opgezette lymfeklieren (wegversperringen), een grote lever of een grote milt.
Dit kunnen echter ook allemaal symptomen zijn die op een andere ziekte wijzen en niets met leukemie te maken hebben. Daarom is het voor dokters ook zo moeilijk om leukemie te herkennen. Om geen vergissingen te maken, onderzoekt de dokter je nog verder in het ziekenhuis. Hij onderzoekt je bloed. Hij laat een bloedbeeld maken om te kijken of je misschien te veel of te weinig van je verschillende bloedcellen hebt. En omdat de onrijpe cellen in je beenmerg groeien, laat hij ook je beenmerg onderzoeken.
Daarvoor moet hij een heel klein beetje beenmerg uit het binnenste, het zachte, gedeelte van je bot halen. Dit doet hij met een kleine naald en dit noemt de dokter puncteren. Hoe een beenmergpunctie precies gedaan wordt leg ik verderop in het werkstuk uit. De dokter onderzoekt het beenmerg ook onder een microscoop, net als je bloed. Hij telt de verschillende bloedcellen en kijkt hoeveel onrijpe cellen erin zitten.
Verschillende soorten leukemie
Leukemie kan je erg snel ziek maken en de soort leukemie heet acute leukemie. Leukemie kan ook langzaam beginnen; dan heet het chronische leukemie. Chronische leukemie komt zelden voor bij kinderen. Als kinderen leukemie krijgen, is het bijna altijd acute (snelle) leukemie.
Bij leukemie kan de dokter door de microscoop de verschillende soorten van onrijpe cellen uit elkaar houden. Nu zijn het dus indringers, want je hebt er te veel van deze onrijpe cellen. Meestal zijn de indringers de bloedcellen die eigenlijk bedoeld waren om tot lymfocyten (de commissarissen en de controleurs) op te groeien. Deze vorm van leukemie heet Acute Lymfoblastische Leukemie of kortweg ALL. De indringers kunnen ook bloedcellen zijn die tot granulocyten (de politieagenten) hadden moeten opgroeien, ze heten dan myeloblasten. Zulke myeloblasten veroorzaken een Acute Myeloblastische Leukemie of kortweg AML.
Alle andere vormen behalve dus ALL of AML komen zelden voor bij kinderen.
De behandeling verschilt voor iedere vorm van leukemie. Daarom moet de dokter eerst weten welke vorm van leukemie je hebt. En daarvoor moe je helemaal onderzocht worden.
Germinal Ekeren werd in Ekeren in Antwerpen opgericht in 1920 als FC Germinal Ekeren. De club speelde in geel-rode uitrusting, en had als thuisbasis het stadion Veltwijkpark. Germinal was de zevende maand van de Franse Kalender, toen een symbool van de socialistische beweging. In 1942 werd de club lid van de KBVB met stamnummer 3530. In 1952 kwam de club voor het eerst uit in de nationale vierde klasse, waar het twee seizoen bleef. In 1960 kon de club opnieuw een seizoen in deze reeks aantreden. In 1971 werd kreeg het koninklijke titel, en werd KFC Germinal Ekeren. In de jaren 80 zou de club uiteindelijk promoveren van provinciaal voetbal tot Europees voetbal. Van 1981 tot 1984 speelde de ploeg in Vierde, van 1984 tot 1988 in Derde, in het seizoen 1988/89 in Tweede en vanaf 1989 in de hoogste nationale afdeling, de Eerste Klasse. In 1991 eindigde de ploeg vijfde, en kwalificeerde zich zo voor Europees voetbal in 1991/92 en speelde één ronde tegen Celtic (2-0 in Glasgow, 1-1 thuis). In 1995 kon Ekeren na een zesde plaats zich voor Intertotovoetbal plaatsen, maar kon zich niet voor de tweede ronde plaatsen. In 1996 eindigde Ekeren derde, en verdiende zo weer een ticket voor de UEFA Cup, maar werd daar door Grazer AK uitgeschakeld na een 3-1 thuis en 0-2 nederlaag uit. In 1997 behaalde Ekeren de Beker van België, dit leverde ook deelname aan de Beker voor Bekerwinnaars op het volgende seizoen. Daar verloor Ekeren in de tweede ronde van VfB Stuttgart na een winst tegen Crvena Zvezda. Opnieuw werd Ekeren in de Belgische competitie derde zodat de ploeg in 1998/99 weer Uefa Cup kon spelen. Na een winst in voorronde tegen FK Sarajevo werd het team door Servette FC in de kwalificatieronde uitgeschakeld. In 1999 werd de club Beerschot VAC door een fusie opgenomen, de nieuwe club heette nu Germinal Beerschot Antwerpen.
Zie het artikel Beerschot VAC voor een uitgebreide geschiedenis van Beerschot
Beerschot was een club die in 1900 was aangesloten bij de voetbalbond, later stamnummer 13 kreeg. De club speelde in paars-wit in het Olympisch stadion. De club speelde decennia lang onafgebroken in de hoogste afdeling. Voor de Tweede Wereldoorlog haalde club 7 landstitels, later zouden enkel nog twee Belgische Bekers volgen. Na enkele moeilijke jaren met financiële problemen zou de club in 1999 tenslotte de fusie met Germinal Ekeren aangaan en verdwijnen.
In 1999 werd de club Beerschot VAC door een fusie opgenomen in Germinal Ekeren, de nieuwe club heet nu Germinal Beerschot Antwerpen. De club behield het stamnummer van Germinal Ekeren, om zo in eerste klasse te kunnen blijven aantreden, maar ging in het stadion van Beerschot spelen. Het stamnummer van Beerschot werd geschrapt, en daarmee kon de nieuwe fusieclub geen aanspraken maken op het palmares van Beerschot. De clubkleuren werden paars-wit van Beerschot met geel-rode bandjes die naar Ekeren verwezen.
In 2005 won Germinal Beerschot de Beker van België. Dankzij deze overwinning mocht het in het volgende seizoen Europees spelen, in de UEFA Cup. Het werd meteen overwonnen in de eerste ronde door het grote Olympique Marseille. Datzelfde seizoen daarop werd trainer Marc Brys na 7 speeldagen (met een 4 op 21) ontslagen, het eerste ontslag van een eersteklassetrainer dat seizoen. Zijn opvolger is Jos Daerden.
Zie het artikel Beerschot VAC voor het palmares van Beerschot VAC (stamnummer 13)
Germinal Beerschot draagt het stamnummer 3530 van Germinal Ekeren, en is zo eigenlijk de voortzetting van deze club. De fusieclub kan geen aanspraak maken op de erelijst van Beerschot VAC.