Net als alle zoogdieren ademen walvissen lucht met behulp van hun longen. Ze zijn warmbloedig, brengen levende jongen ter wereld (onder water), voeden deze jongen met melk uit speciale melkklieren, en hun lichaam is bedekt met (weinig) haar.
De walvissen nemen bij het duiken slechts weinig lucht mee naar beneden; de longcapaciteit is bij de grote soorten maar ongeveer de helft van die bij de landzoogdieren. De zuurstofvoorraad is niet opgeslagen in de longen, maar in het spierweefsel, hier hechten de zuurstofmoleculen zich aan het eiwit myoglobine. De neusgaten worden bij het bovenkomen reflectorisch geopend. De uitademing gaat gepaard met een hevig gesnuif (blazen) door de neus(spuit)gaten. Bij de grote soorten ontstaat dan een fontein van door afkoeling gecondenseerde waterdamp, die tot circa 8 meter hoog kan worden; vorm en afmeting ervan zijn specifiek per soort.
Baleinwalvissen hebben in hun bek baleinen, zeefachtige structuren waarmee het voedsel, kleine vissen en microscopisch plankton, uit het water wordt gezeefd. De baleinen bestaan uit keratine.
De blauwe vinvis is het grootste dier dat ooit op aarde heeft geleefd. Hij kan 33 meter lang worden met een gewicht van 170 ton.
De walvissen behoren tot de bekendste diermuzikanten. Met geluiden van tussen de 20 Hz tot 10 kHz proberen mannetjeswalvissen de vrouwtjes te verleiden. De gezangen die zij zingen bestaan uit verschillende frasen, die uren kunnen duren, en worden soms jarenlang onthouden.
Zie Walvisjacht voor het hoofdartikel over dit onderwerp.
Gedurende de laatste eeuwen zijn vele walvissoorten bijna tot uitsterven gebracht door de behoefte aan hun vlees en vet (gebruikt voor lampolie). Amber is een product dat wordt gewonnen uit het lichaam van de potvis en dat wordt gebruikt in de fabricage van parfum. Door internationale verdragen is de jacht op walvissen sterk aan banden gelegd. Door Canada, IJsland, Japan en Noorwegen en enkele andere landen wordt nog steeds op walvissen gejaagd voor consumptie - soms onder het mom van wetenschappelijk onderzoek. Door enkele inheemse bevolkingsgroepen in Canada, de Verenigde Staten en de Stille Oceaan wordt nog op kleine schaal op bedreigde walvissoorten gejaagd.
Het paard behoort tot de onevenhoevigen (perissodactyla) en heeft per been slechts één teen. Van oorsprong heeft een paard vijf tenen waarbij de hoef feitelijk de vergrote nagel van de middelvinger is. Andere overblijfselen van de tenen zijn de griffelbeentjes (ring- en wijsvinger), de zwilvrat (duim) en het spoortje (pink).
Paarden zijn planteneters (herbivoren), maar geen herkauwers. De voortanden gebruiken ze om gras en dergelijke mee af te rukken, waarna dit door de kiezen vermalen kan worden. Zowel hun gehoor als hun reukvermogen zijn bijzonder goed ontwikkeld. De manen, het lange haar op de bovenzijde van de hals, zijn vermoedelijk ontstaan als bescherming tegen roofdieren zoals katachtigen, die het paard op de rug springen en in de nek bijten. Door dan de aanvaller met bokkende bewegingen van zich af te schudden, verliest het paard enkel wat van zijn manen. De staart wordt gebruikt om insecten te verjagen.
Paarden hebben in het totaal 20 of 18 tanden.Een hengst (mannelijk paard) heeft 2 extra tanden tussen de snijtanden en voorkiezen: de haaktanden. In de boven- en onderkaak hebben een hengst en een merrie : 6 snijtanden, (2) hoektanden, 6 voorkiezen en 6 kiezen. Tussen de snijtanden (voortanden) en de kiezen zitten de tandeloze kaakranden (diasteem), ook wel De Lagen genoemd. Hier ligt het bit op tijdens het rijden.
De grootte (hoogte) van een paard wordt traditioneel gemeten bij de schoft. Bij een schofthoogte tot 1,47m spreekt men van een pony, bij een schofthoogte van 1,47m tot 1,57m spreekt men van een klein paard (ook wel E-pony, of 'damespaard' genoemd) en bij een schofthoogte van 1,57m en hoger spreekt men van een paard.
Apen (Simiiformes, ook wel Simiae of Anthropoidea) zijn een infraorde uit de orde der primaten (Primates). Alle primaten die niet tot de infraorde van de apen behoren worden halfapen genoemd. Een groep halfapen, de spookdiertjes, wordt beschouwd als de nauwste verwant van de apen en samen worden ze geplaatst in de onderorde Haplorrhini.
De apen zijn verdeeld in twee groepen ("parvordes"), de breedneusapen (Platyrrhini) uit Midden- en Zuid-Amerika en de smalneusapen (Catarrhini) uit Afrika en Azië. Deze parvordes worden soms als aparte infraordes gezien. Tot de smalneusapen behoren ook de mensapen en de mensen. In verscheidene talen wordt een onderscheid gemaakt tussen apen en mensapen (bijvoorbeeld het Engels: monkey (aap) en ape (mensaap)). Het Nederlands maakt dit onderscheid niet, en mensapen worden ook apen genoemd.
Apen leven voornamelijk in warmere streken, die veelal begroeid zijn met bomen. In de tropische regenwouden komen de meeste soorten voor. De meeste apen zijn dan ook goede klimmers, die een groot gedeelte van de dag in bomen doorbrengen. Slechts enkele soorten wagen zich op de open vlakte (bijvoorbeeld de huzaaraap) of in rotsachtige streken (verscheidene bavianen en makaken) of leven in koudere streken (bijvoorbeeld de Japanse makaak die in Japan tot boven de sneeuwgrens kan worden aangetroffen, of de stompneusapen uit de Himalaya). De gelada, een aan de bavianen verwante apensoort, leeft op de hogergelegen grasvlakten van het Ethiopisch Hoogland. Apen zijn over het algemene herbivoor, die voornamelijk van vruchten, noten, bladeren, stengels en boomsappen leven. Sommige soorten eten ook dierlijk materiaal, als insecten en vogeleieren. Vooral kleinere apensoorten als de klauwaapjes leven voor een groot gedeelte van insecten. De meeste apen zijn groepsdieren, die leven in grote troepen. Solitaire soorten, als de orang-oetans, zijn ver in de minderheid.
Apen zijn over het algemeen middelgrote boombewonende dieren. Bij veel soorten is de staart langer dan de rest van het lichaam. Bij enkele apen van de Nieuwe Wereld heeft deze staart zich ontwikkeld tot een grijpstaart. Bij mensapen ontbreekt de staart geheel. De benen zijn langer dan de armen. Apen hebben relatief grote hersenen en een grote, bolvormige hersenkas, waarmee ze zich onderscheiden van de halfapen. Veel soorten worden als vrij intelligent beschouwd: ze zijn vindingrijk, speels en passen zich gemakkelijk aan veranderende omstandigheden aan. Ook zijn apen meer op hun zicht aangewezen dan de halfapen, die een beter ontwikkeld gehoor en reukzin hebben. de ogen staan recht naar voren gericht.
De olifanten (Elephantidae) vormen een familie uit de orde der slurfdieren (Proboscidea), waartoe de grootste hedendaagse landzoogdieren behoren. Grotere landzoogdieren (zoals het Indricotherium) hebben bestaan, maar zijn uitgestorven. Het woord olifant komt van het Italiaanse elefanti, dat weer uit het Arabisch werd overgenomen van El-Hanti. De Arabieren namen het woord over van de Indiërs. Het Hindi woord hanti komt van het Sanskriet hantis (hij heeft grote handen ofwel voeten): olifant.
Olifanten onderscheiden zich van andere dieren doordat ze een lange slurf bezitten, die zij als grijporgaan gebruiken, bijvoorbeeld om voedsel op te pakken en zich met water en zand te bestrooien.
Een mannetje wordt stier of bul genoemd, een vrouwtje heet koe en een jong heet kalf.
Olifanten leven in matriarchale groepen, bestaande uit enkele volwassen koeien met hun kalveren. Volwassen bullen leven voornamelijk solitair en voegen zich alleen bij de groep om met geslachtsrijpe koeien te paren. Tijdens de paartijd raakt een bul, door hormonale veranderingen, zodanig opgewonden (de musth) dat hij onberekenbaar en daardoor zeer gevaarlijk wordt. In het dichtbevolkte India vallen kuddes woest geworden Aziatische olifanten soms dorpen en plantages aan waarbij in een aantal gevallen vele doden zijn te betreuren.
Volwassen olifanten bereiken vaak een gewicht van 3 tot 5 ton bij een schofthoogte van ongeveer 3 meter. Uitschieters zijn mogelijk; de zwaarste olifant woog ongeveer 12 ton, maar dit was niet de grootste olifant. Dit record werd behaald door een bul die meer dan 4 meter hoog was met een gewicht van ongeveer 8 ton.
Olifanten hebben afgezien van de mens weinig vijanden, toch zijn er groepen leeuwen die vooral 's nachts bij drinkpoelen een aanval wagen op de in het donker veel slechter ziende Afrikaanse olifanten en een jong of verzwakt exemplaar doden. Ook solitair levende oude en verzwakte bullen kunnen gedood worden door een groep leeuwen. Bij succes zal zo'n groep leeuwen daarmee blijven doorgaan, maar normaal gesproken gaan leeuwen, zeker overdag, een kudde olifanten uit de weg.
Een koe is een vrouwelijk rund. Het is een zoogdier en wordt in Nederland hoofdzakelijk voor de productie van melk gehouden. Een melkkoe geeft in een lactatieperiode gemiddeld 25 liter melk per dag. Een koe wordt gemiddeld 315 dagen per jaar gemolken. Dit komt neer op een gemiddelde productie van 7875 liter melk per koe per jaar. Sommige koeien produceren tijdens hun leven wel 100.000 liter melk.
Een koe kan een leeftijd van 20 jaar bereiken. Tegenwoordig wordt de gemiddelde melkkoe echter maar 5 à 6 jaar oud. Wanneer de melkproductie dreigt te dalen of de koeien niet optimaal vruchtbaar zijn, worden ze vaak afgevoerd naar het slachthuis. De dieren worden dan vervangen door een vaars met vaak een beter genetisch potentieel.
Anno 2010 wordt door de melkveehouderijsector in samenwerking met de fokkerijorganisaties getracht duurzamer met de koeien om te gaan, zodat die een hogere productieve leeftijd bereiken.[1]
De leeuw (Panthera leo) is een groot roofdier uit de familie der katachtigen (Felidae). Van alle katachtigen is enkel de tijger groter. De grootte en de manen van het mannetje geven het dier een imposant uiterlijk, waardoor de leeuw in grote delen van de wereld bekend staat als de koning der dieren. In Europa heeft hij deze rol overigens pas in de loop van de Middeleeuwen overgenomen van de bruine beer.
De leeuw is vaak onderwerp van folklore en symboliek geweest. Zo staat de leeuw afgebeeld in de wapens van verscheidene landen, streken en steden, waaronder Nederland en België. De leeuw in het wapen van Nederland is een afbeelding van de Kaapse leeuw, een uitgestorven ondersoort van de leeuw. Een opgezet exemplaar van deze opmerkelijk slanke leeuwensoort wordt bewaard in de schatkamer van het Leidse museum Naturalis.
De leeuw komt nog in bepaalde delen van Afrika voor en in een klein stukje van India, maar vroeger was hij ook algemeen in het Midden-Oosten en in Zuidoost-Europa. Hoewel het mannetje er met zijn manen heel indrukwekkend uitziet doen de vrouwtjes het meeste werk bij de jacht. Leeuwen leven in groepsverband (de enige katachtige die voornamelijk in sociale groepen leeft) en leeuwinnen gaan in de regel samen op jacht
De walrus (Odobenus rosmarus) is een robbensoort die in de koude zeeën van het noordelijke halfrond voorkomt. Er worden twee tot drie ondersoorten onderscheiden, de Atlantische (O. r. rosmarus), de iets grotere Pacifische (O. r. divergens) en de Laptewseewalrus (O. r. laptevi), die soms tot de ene, soms tot de andere ondersoort wordt gerekend.
De naam "walrus" komt van het Scandinavische "val ross", wat "walvispaard" betekent.
De zoölogische naam Odobenus is afgeleid van de Griekse woorden odous (tand) en baino (gaan) en is gebaseerd op de waarneming dat walrussen zich aan land (op het ijs) soms voortbewegen door middel van hun slagtanden.
Rosmarus komt van het Zweedse woord voor walrus. Divergens (wegdraaien) komt uit het Latijn en heeft betrekking op de slagtanden.
Vele mensen vragen zich af vanwaar ik kom . Ik ben genoemd naar Malé,dit is de hoofdstad van de Malediven.
Malé (މާލެ) is de hoofdstad van de republiek de Maldiven. Deze stad, met in 2006 meer dan 104.000 inwoners, bevindt zich op het eiland Malé, onderdeel van het Kaafu-atol, en beslaat het gehele eiland. Het eiland meet slechts 1 bij 1,7 km en is volledig volgebouwd.
Het is het economische en bestuurlijke hart van de Maldiven