Voor de eerste keer sinds ik in Afrika was, kwam ik een Europeaan
tegen. Het was een heel wijze Engelsman die tien jaar gestudeerd had en met het
geld van zijn ouders naar Egypte was vertrokken. Hij ging naar Egypte voor één
reden. Er was er namelijk een alchemist die lood kon veranderen in goud en hij
wou weten hoe. We begonnen elkaar beter en beter te leren kennen. Net als mij
las hij heel veel boeken en wist hij heel veel over het leven en allerlei
andere dingen. We konden zo uren verder blijven praten maar we werden
onderbroken door de leider van de karavaan die ons naar Al-Fayoum zou brengen.
Hij vertelde ons over de gevaren van de woestijn en dat we naar hem moesten
luisteren als we niet wouden sterven. Iedere morgen vertrokken we en we stopten
pas als het donker werd. Ik genoot van de wind en van de vele dingen die de
woestijn me kon leren. Ik voelde me heel klein en besefte dat mijn schapen me
eigenlijk niet alles hebben geleerd. De Engelsman daarentegen verdiepte zich in
zijn boeken en zei bijna niks tegen mij. Iedere dag kwamen we een andere
karavaan tegen of kwamen er rare mensen die controleerden of we de correcte weg
gebruikten. Bovendien waren er ook geruchten dat er stammen in oorlog waren en
daarom moesten we heel alert zijn. We moesten ons focussen op ons doel en dat
was de oase. De reis duurde langer dan voorzien en we begonnen dag en nacht
door te reizen. Bovendien zouden we vast zitten in de stammenoorlog als we ons
niet haastten. Gelukkig kwamen we op tijd aan bij de oase. Ons doel was bereikt.
Maar de Engelsman moest nog de alchemist vinden en ik mijn schat.
|