Wat is het goed aan 't hart van zacht verliefd te zijn,
zijn luimen naar een verre' of naren lach te neten,
en, te elken avond weer het kommer-brood gegeten,
weer blij te mogen rijze' in iedren morgen- schijn,
deed nieuwe liefde-lach het oude leed vergeten.
ik weet niet wat geluk is; maar uw schoon gelaat
is kalm, en maakt me blijde, en doet mijn leden rillen;
en 'k lach, gelijk een kind dat door een water waadt,
en vreemde vreugde in de ogen, aarzelt in den killen
en ringlend- zilvren vloed die zijne voeten baadt.
Want ik bemin u, vrouw; en zo mij dralend schromen
slechts de ogen toe uw tegen- lachen is gemaakt:
zo was ik als een kind dat, gerens-blij gekomen
naar glanz' ge vruchten pracht in lomende avond bomen,
beducht om zoveel schoon, geen enkle vrucht en raakt.
Liefs Myriam 
|