De bomen roesten in het zieken licht
langs somber in zichzelf gekeerde
gedachten.
In wilde, stormdoorvlaagde regennachten
gezicht
boven de lege straten, smalle schachten
waar in een onverbiddelijke gericht
de zomer langzaam voor het najaar zwicht,
terwijl de huizen op het einde wachten.
Tegen de morgen is de strijd beslecht.
En vage geur van heimelijk bederven
heeft aan de moed wind zich vastgehecht.
Tussen een handvol dunne zonnescherven
heeft zich de zomer moeizaam neergelegd
om eenzaam en onopgemerkt te sterven
Liefs Myriam 
|