 Daar wordt een laatste horizon gewist en bergen golven, wind en stuifzand zich met al het oude weg, dat oude licht
waarin de dichter na te drijven lag achter het stilgevallen daggordijn, de armen wit langszij, licht trappelend,
en niemand hoorden toe het luchtig bed, het vliegertouw, de ingewaaide bal, de levenstekens van een zomerdag
die afliep en de wijk nam naar een pad dat voert door bleke duinen zoals hier de blankste top die zonder uitzicht is
op hoe een man of vis diep uit het niets geworpen wordt en op een bank gestrekt die zich zomin als wat er ligt bewaart. Liefs Myriam
|