Hij voelt zich een man, die
jongen. Maar geen man zoals men denkt. Hij is anders, of probeert het toch te
zijn. Hij is een man die soms verdrietig is. Dan kruipt hij in een hoek, trekt
zijn knieën tot aan zijn kin en huilt. Hij is een man die door niemand wordt
begrepen. Soms wordt hij woest en schreeuwt hij, gooit dingen kapot, en vloekt.
Hij vloekt soms op het leven, die man. Dan wordt het leven kwaad en schreeuwt
dingen terug. Dan is de man verdrietig en huilt hij. Soms denkt de man, is het
te moeilijk voor hem. Is hij misschien wel te zwak om te overleven. Voldoet hij
niet aan de wet van de natuur. Hij neemt soms een pen vast, schrijft dan wat
woorden op en doorstreept ze. In zichzelf hoopt hij dat op een dag de wereld
zijn woorden begrijpt en er van gaat houden. Ze ziet als een manier waarop ze
tegen de wereld aan moeten kijken en hoe ze het leven moeten ervaren. Soms wil
de man dat iemand naar hem toekomt, hem op de schouder tikt en hem een knuffel
geeft. Geen woord als uitleg is dan nodig. De man zou vriendelijk glimlachen en
verder doen met wat hij bezig was. De man wil dat de mensheid fout is en zijn
manier van leven juist is. Hij wil dat iedereen zich excuseert voor het leed
dat hem is aangedaan. En dat ze hem respecteren voor zijn woorden. Dat hij mag
zijn zoals hij probeert te zijn. Anders.
Hij voelt zich een man, die jongen. En af en toe, als hij
huilend in zijn hoek zit. Denkt hij na over wie hij is, over wat hij weet, over
wat er allemaal te weten valt. Soms stopt hij met huilen en loopt hij weg.
Neemt hij alles wat hij voelt en schrijft het op. Voelt zich dan niet in deze
domme wereld, voelt zich erbuiten. Het lijkt alsof hij kijkt hoe iedereen dom
is en hoe hij ziet wat ze fout doen. Soms zit hij midden in de domme wereld en
ziet hij zichzelf dingen fout doen. Dan voelt de man zich geen man meer. Want
eigenlijk is de man geen man, maar een jongen.
Het is een idee waar ik van
droom. Een zachte preveling, niets meer dan dat. Het is waar ik, als eeuwig vastgebonden
persoon, wanhopig naar verlang. Vrijheid. Vrij om keuzes te maken, om vormen
aan te nemen, om richtingen uit te slaan, vrij van oordeel. Vrij van het
oordeel. Verlost van het idee om perfect te zijn. Het in staat zijn om te doen
wat men niet goedkeurt in hun kleine bolle hoofden. Om het te doen zonder
schaamte omdat het een keuze was die je zelf maakte. In andere woord en is
onbeperkte vrijheid zich niets aantrekken van reputatie, van ego, van standen.
Zich onderwerpen aan wat echt telt, aan keuzes en beslissingen die je helder
genomen hebt. Het kunnen ingaan tegen, tegen de stroom, tegen de wil, tegen
onrechtvaardigheid, tegen hetgeen waarin jouw idee verschilt.Vrij van schaamte.
Het is nacht, roetzwart is de
hemel en het landschap is verlaten. De maan krijgt geen licht door de wolken
heen. Het regent zacht, in een grote vijver ontstaan ontelbare kringen die
elkaar genadeloos doorbreken. Op een oude, houten steiger hangen 2 kleine
voeten boven het water. De kleine Ik zit
op de het einde en kijkt uit over het meer. Zijn blik glijdt over de randen van
het meer, overwoekerd met riet. Geen vogels die luid kwakend hun nest
verdedigen, geen geritsel in de bomen. De doodse wereld drukt op hem. Elk van
zijn handen zijn gebald tot vuisten en ontklemmen zwarte woorden. De kleine Ik
huilt en de wereld huilt mee. Regendruppels vallen op zijn kruin en volgen
haren naar beneden. Zijn verdriet is groot, net zoals de bomen om hem heen,
zoals de kringen in het water die nooit lijken te eindigen. Net zoals zijn
tranen, gevoed met liefde. De jongen kucht even en spreekt dan zacht voor zich
uit: Moeder, waar is uw kind? Hij zwijgt en kijkt op naar de hemel. Hij wacht
op een antwoord dat hij alleen kan horen.
Het regenen vermindert maar zijn
haren zijn doorweekt. Hij trekt snel zijn kleren uit en laat zich met een
zachte plons in het koele water zakken.
Hij doorbreekt de stilte, het ruisen van het water door de slagen van
zijn armen klinkt hol in de duisternis. Hij creëert cirkels, net als de regen
en zwemt naar het midden van het meer. De kleine Ik huilt niet langer, Hij
drijft voorzichtig spartelend voor zich uit en voelt de eerste maneschijn. Hij
haalt diep adem en duikt. Hij wil zichzelf dwingen zo diep te gaan dat hij niet
op tijd terug boven kan komen. Het meer is spiegelglad, enkel de maan
doorbreekt het beeld. De kleine Ik verdrinkt en de wereld zwijgt. Geen gil, geen
schreeuw. Geen plotse helper die zonder aarzelen het water induikt. Niets of niemand.
Met een enorme rochel komt de
kleine Ik boven water. Hij hapt naar lucht en slikt zo verscheidene slokken
water in. Hij probeert al hoestend de steiger te bereiken en hijst zichzelf op
het droge. Hij ligt op de harde houten planken en ziet duizenden sterren. Hij
probeert ze vluchtig te tellen maar sluit met een zucht zijn ogen. Hij rilt,
een koude wind steekt op maar de kleine Ik merkt het nauwelijks. Hij is moe. De
kleine Ik is het leven moe. Zo moe..