Woensdagavond 9 maart verwachten Carol en Maurice ons terug. We vertrokken dus vanmorgen uit Opotiki en zijn momenteel in Whakatane, een veel meer levendige stad dan Opotiki. Zonder de lekke band en de vermoeidheid van de chauffeur waren we, naar nu blijkt, beter nog een halfuurtje verder gereden tot hier. Je kan van hieruit naar White Island, een eiland dat ongeveer 70 km uit de kust ligt, en waar de enige werkende vulkaan van N-Z sputtert. Er zijn twee mogelijkheden waarbij je een geleide wandeling op dit eiland krijgt : per helikopter, maar dat is ons te duur (250 EUR pp), of per boot, maar daarvoor waren we te laat hier want er is maar een afvaart per dag, om 9.15 u. We zien nog wel of we van bij Carol en Maurice hier terugraken voor een vulkanisch slot van onze reis. We maakten hier alvast weer een mooie wandeling aan de boord van de Stille Oceaan, langs een wandelpad met heel wat beziens- en wetenswaardigheden over de Maorigeschiedenis.
Na ons bezoek aan Napier reden we verder noordwaarts naar Gisborne. Daar vonden we voldoende tijd voor wat sigtseeing, oa voor een prachtig zicht op Poverty Bay. In de omgeving zette Captain Cook, de Britse ontdekkingsreiziger, in de 18de eeuw voet aan wal op het Noordereiland. In Gisborne staat dan ook een beeld van hem en van zijn wakkere scheepsjongen Nick Young, die als eerste land ontwaarde. Gisborne gaat er prat op, de eerste stad ter wereld te zijn die de zon van de nieuwe dag ziet rijzen. Het is dan ook gelegen aan het meest oostelijk punt van NZ, Eastland, en het dichtst bij de datumlijn.
Vandaar reisden we nog steeds verder noordwaarts, richting East Cape. Eastland is een ongeschonden streek, waar percentsgewijze nog veel Maori`s leven. De huizen en hoeven zijn er niet steeds van de mooiste. Mag hierin een klasseverschil worden gezien ? We ontmoetten op de State Highway (SH) een hele kudde schapen en koeien op verplaatsing, zeker een 100-tal, onder begeleiding van verschillende Maori`s, te paard of op een quad. De tocht verliep dus langs een slingerende weg, maar langs voortdurend wisselende landschappen : grazige heuvels, hoge bergen, in rijen die zich vaak uitstrekten tot aan de zee. Waar een riviermonding is, glij je naar een dal, en meestal vind je daar een beschut strand. Het sein om opnieuw de voeten te baden in de Stille Oceaan. Vanmiddag picknickten we in Te Anau, waar er zoals in veel van de kleine dorpen waar we voorbijreden, een Maori-gemeenschapshuis is en rijk geschilderd scultpteerwerk te bewonderen is in zijn authentieke omgeving. Vanavond zijn we geland in Opotiki, eveneens aan de Stille Oceaan, maar eerder uitgestorven. Net op tijd, naar bleek. De SH is hier vaak in niet te beste toestand, vandaar een lekke band, die echter nog op de valreep voor sluitingstijd kon worden hersteld in een bandencentrale. Alle zaken sluiten in NZ overigens naar onze normen buitensporig vroeg, om 17 a 17.30 u. Daarna lopen de centra van de stadjes letterlijk leeg.
Gisteren, zaterdag, vereerden we de hoofdstad van Nieuw-Zeeland met een bezoek. Wellington is niet de grootste stad van het land maar is toch de zetel van parlement en regering, misschien wegens zijn ligging aan het uiterste zuidpunt van het Noordereiland. Vrijdagavond waren we hier erg laat aangekomen. Vanuit Nelson reisden we met de CityLinebus van Nelson naar Picton. Daar moesten we om 18.05 u vertrekken met de Interislanderferry naar Wellington. Het begin van deze overtocht gaat door de Marlborough Sound, een fjord. Het was de bedoeling daar bij klaarlichte dag nog te kunnen van genieten. De boot vertrok echter met een vertraging van 1.30 uur, en zo konden we alleen nog in het begin de fjord bewonderen. Het einde van de dag gaf echter bij momenten een heel bijzondere lichtinval. Met bijna 2 uur vertraging kwamen we dan in Wellington aan, nog net op tijd om in ons bed te rollen in de Down Town backpackers, voorheen een sjiek hotel, waar in 1953 koningin Elisabeth van Engeland verbleef met haar gevolg tijdens haar Coronation Tour door Nieuw-Zeeland, lid van het Gemenebest. Zaterdag gingen we dan eerst onze huurauto ophalen. Daarvoor moesten we terug raken bij de Interislanderterminal, maar... er was geen shuttlebus. Een erg vriendelijke schilder wachtte aan het station iemand op met zijn bestelwagen en was zo vriendelijk, ons met pak en zak naar de terminal te voeren. Edwin moest wel plaatsnemen op het schildersmateriaal achterin de wagen. We rijden nu opnieuw rond met een Hyundai Getz, een knalrode nog wel. Mits de nodige zwaailichten kan hij doorgaan voor een brandweerautootje. Hij had amper 7.600 km op de teller en ruikt dus nog nagelnieuw. Wellington is eerder klein, maar erg gezellig en alles ligt op wandelafstand van elkaar. We zagen o.a. de Beehive (bijenkorf), het nieuwe parlementsgebouw, de regeringsgebouwen, een mooie houten kerk, St. Paul, en namen de Cable Car om bovenop een hoge heuvel in de botanische tuin te genieten van een weids panorama. Tot slot bezochten we het museum `Ons Land`, een erg modern gebouw, met heel veel interessante gegevens over de geschiedenis van N-Z. In Wellington zijn Belgische cafes een hype, en die mochten we niet aan ons laten voorbijgaan. In Cafe `Leuven` aten we (N-Z) mosselen met, voor wie het wilde, een blonde Leffe, en voor de Bob een (Italiaans) watertje.
`s Avonds werden we verwacht in Otaki, een township 60 km ten N van Wellington, waar we waren uitgenodigd door Kevin en Robyn, familie van Carol. We kregen er een heerlijke maaltijd, hadden een erg gezellige en (voor beide partijen) leerrijke babbel (nl over Belgie en N-Z en hun problemen) en kregen er een zacht bed. Vanmorgen werden we gewekt door regen op het veluxraam. Dit zette meteen de toon voor deze zondag. Het weer is niet om over naar huis te schrijven vandaag. Na het afscheid van Kevin en Robyn reden we van de west- naar de oostkust van het Noordereiland. We zijn dus nu weer aan de Stille Oceaan. Vannamiddag deden we even Hastings aan en nu zijn we in Napier. Beide steden liggen amper 17 km van elkaar en werden in 1931 verwoest door een aardbeving. Dat was het signaal voor de wederopbouw in een heel typische stijl : Hastings volgens het patroon van een Amerikaanse stad, en Napier noemt zich terecht de hoofdstad van de art deco. Voor ons als liefhebbers van deze stijl is het hier dus likkebaarden, zij het nog steeds in de regen... Nu, morgen beter ; dan reizen we noordwaarts langs de oostkust van het Noordereiland, richting Gisborne.
Aan het einde van de Heaphy Track bracht een 4x4 busje ons naar Karamea waar we van een douche (de eerste na 5 dagen) en een degelijk avondmaal zouden kunnen genieten, alsook van een eigen bed. We hebben beiden de tocht overleefd zonder blaren, zonder extra te zuchten (behalve de laatste kms van de dag) en hebben allebei zelf onze rugzak gedragen, die tot 10 kg woog. De investering in een gepersonaliseerde rugzak bij Deweert in Oostende loonde beslist de moeite. Tijdens het avondeten kuchte John eens plechtig en begon toen aan de overhandiging van enkele memorabilia. Vooreerst een dikke brochure en een topografische kaart met heel wat uitleg over de Heaphy Track. Nadien enkele mooie postkaarten die hij zelf fotografeerde en een Heaphy balpen. De mooiste bekroning was echter dat elk een diploma kreeg. Dat wordt uiteraard een pronkstuk bij thuiskomst. Een CD met foto`s van onze prestaties wordt nog nagestuurd, als bewijsmateriaal.
Vanmorgen vertrokken we dan met de minibus van John naar Nelson terug. Een heel lange tocht : 5 u, bijna 200 km. Geen mirakel dat men ooit overwoog om Nelson en Westport met een N-weg te verbinden, oa over een deel van de Heaphy Track (80 km). Toen werd de Kahurangi echter natuurpark en werden deze plannen opgeborgen.
Vandaag deed Nelson zijn naam van de stad in N-Z met het mooiste weer alle eer aan. We konden picknicken in het zonnetje.
Om 14.30 u vertrokken we dan met de Intercitybus naar Picton. Het openbaar vervoer in N-Z is ronduit slecht. Treinlijnen zijn er bijna niet, en vele zijn vervangen door dergelijke intercitybus. Voordeel is wel dat de chauffeur onderweg wat uitleg geeft over de bezienswaardigheden, want het zijn comfortabele touringbussen.
Nu wachten we in de ferryhaven van Picton, in het noordelijk punt van het Zuidereiland, op onze ferry naar Wellington. Hij is aangekondigd met een uur vertraging. We hopen dat hij de haven nog voor het invallen van het donker verlaat, want we varen door de Marlborough Sound, een echte fjord.
Vannacht slapen we in een backpackers in Wellington en morgen bezoeken we deze stad, de hoofdstad van N-Z.
De Heaphy Track wordt momenteel uiteraard niet meer gebruikt als pad voor lastdieren. De mijnen in het noordwesten van het Zuidereiland hebben ofwel hun belang verloren of worden op een andere manier bereikt. Sinds 1996 isde Heaphy Track gelegen in het op een na grootste natuurgebied van Nieuw-Zeeland, het Kahurangi National Park. In dergelijke parken zijn alle vreemde planten en dieren verdwenen. Toen de Britten in Nieuw-Zeeland aankwamen, waren hier geen viervoetige dieren. Deze werden dus alle door blanken ingevoerd, gewild (bv. vee) of ongewild (bv. ratten). Het Nieuw-Zeelandse DOC (Department of Conservation), een regeringsdienst, waakt er angstvallig over dat zoveel mogelijk geimporteerd goed wordt verwijderd, en dit zeker in de nationale parken. De Heaphy Track is een van de negen `Great Tracks` van Nieuw-Zeeland, in het buitenland minder bekend dan bv. de Milford Track, maar zeker niet minderwaardig. Je passeert er op je tocht doorheen de meest gevarieerde landschappen. Je begint in het noordelijke woud, gaat via heideachtige vlakten en moerassige gebieden naar het subtropisch regenwoud in het westen. Eenmaal je de monding van de Heaphystroom hebt bereikt, is het zicht overweldigend. Al van ver hoor je de vervaarlijk grommende golven van de Tasmaanse Zee, die tussen Nieuw-Zeeland en Australie (3000 km verder) ligt. Het laatste stuk loopt langs ons onbekende subtropische gebieden. Warm maar erg vochtig.
Wat blijft ons bij van de Heaphy Track ? Vooreerst de shoe pole. In een veenachtig gebied staat een oude houten paal waaraan ettelijke schoenen hangen. Heel wat passanten verloren hier, voor het pad verhard was, de juiste weg en lieten een schoen achter in het ven. Die werden door rangers (soort boswachters in de nationale parken) verzameld en aan de shoe pole opgehangen. Zo zie je het belang van mensen die voor iemand anders een degelijke weg banen. Ten tweede de Remu en de Rata. Dit zijn twee typisch Nieuw-Zeelandse boomsoorten, die op een erg vreemde wijze langs de Heaphy Track in symbiose leven. Een vogel liet een poep vallen op de Remu en daarin stak een Ratazaadje, dat kiemde en bovenop de Remu groeide. Dat deed de Rata door lange wortels uit te laten groeien tot in de vruchtbare grond. De Remu diende de Rata tot steun. De Rata was verder geen parasiet. Beide leidden hun eigen leven. Maar op den duur stierf de Remu af en bleef de Rata bestaan. Of hoe planten elkaar tot steun kunnen zijn en elkaar op den duur loslaten voor een zelfstandig bestaan of... de dood. Ten derde dat we geduld moeten leren hebben. De derde dag van onze tocht kregen we enkele regenbuien te verwerken, de ene al fikser dan de andere. Op den duur klaarde het weer op, maar we ontmoetten een ranger die onze gids (die trouwens ook tot de reddingsploeg van het natuurpark behoort) ervoor waarschuwde dat er voor de avond en de nacht zware regen werd voorspeld. We kwamen aan bij Lewis hut voor de nacht, en wie het wilde kon nog een bad nemen in de rustige Lewis- of Heaphyrivier. Kort nadien begon het te stortregenen. In totaal viel er tussen 19 u de ene dag en 10 u de volgende morgen 90 l water/m2. De rivieren zwollen tot onrustbarende hoogte, tot ongeveer 1 m. beneden de drempel van onze hut. We waren enkel met ons vieren tot een jonge Duitser arriveerde. `s Morgens was die erg ongeduldig om te vertrekken maar John, onze gids, maande hem tot geduld aan. Tot 10.30 u hield hij het uit, en vertrok toen met nog de vraag van John om in de volgende hut in het gastenboek zijn naam te schrijven. Zo zou hij weten dat de Duitser het kritieke traject tussen de Lewis hut en de monding van de Heaphy had getrotseerd. Wij bleven nog in de hut tot na het middagmaal en zelfs toen nog moesten we door delen van de Heaphy Track waden. Soms kwam het water tot over onze knoezels en uiteraard in onze schoenen. John wees ons op enkele gevaarlijke punten, waar de Heaphy buiten zijn oevers was getreden en waar voor de middag de waterstand veel hoger was, zodat je de grens tussen pad en waterloop niet kon zien. Wij nu dus wel. Maar het vraagt geduld, en bereidheid te luisteren naar een deskundige. Ook een les om dergelijke paden niet op je eentje te volgen. je krijgt onderweg be;oediging en heel wat uitleg. Wat wij van John onthouden, is, dat hij ook voor mensen in de hut, die niet tot onze groep hoorden, raad en uitleg gaf.
Daarnet zijn we aangekomen in Karamea aan de Westkust van het Zuidereiland, het eindpunt van de Heaphy Track die we ondernamen in het gezelschap van John, onze gids, en Kiochi, een Japanse toerist. Er zou nog een vierde persoon meegaan, maar die haakte af. We verbleven de nacht voordien in Takaka, de woonplaats van John aan de noordwestkust van het Zuidereiland en vertrokken vandaar met een shuttlebus langs Collingwood naar het beginpunt van de Heaphy Track, bij Browns Hut. Daarvoor moest dit busje langs hobbelige wegen, door verschillende beken waden, om tenslotte op een stofferige parking te eindigen. Daar hesen we elk onze rugzak op onze rug en zetten met frisse moed de tocht in. Je hebt wellicht het programma gelezen op de internetsite die we al hebben opgegeven. Vier nachten hebben we in een hut overnacht, soms samen met andere snurkers, soms enkel met ons gevieren. Voor het eten zorgde gelukkig John. Andere trekkers nemen dat nog zelf mee samen met lichte potjes en pannetjes. Meestal is het wel lichtgewichtkost wat ze dan meenemen : muesli voor `s morgens, gedroogde maaltijden voor `s avonds en crackers en andere snacks voor `s middags. Voor ons was het betere kost dank zij een ingenieus systeem dat John toepaste : aan elke hut had hij een koffer waarin hij voorraad bewaarde. Die doos van pandora ging hij dan `s avonds openen om een maaltijd te bereiden, en om er de toespijs voor het ontbijt en de picknick voor `s middags te gaan uit halen. We moesten enkel ons plastic gerei zelf meedragen en elk een brood, maar dat minderde uiteraard gaandeweg. De Heaphy Track is in totaal een kleine 80 km lang. Het is een pad dat doorheen de bergen van het woud aan de noordkust van het zuidereiland leidt naar het subtropisch regenwoud aan de westkust. De maori, de oorspronkelijke bewoners, trokken langs een qnder trace, dat de kust dichter volgde, maar dat nog lastiger was. Charles Heaphy, een Britse kolonisator, leerde dat pad van hen kennen en de Britten namen het ook in gebruik om van Nelson te trekken naar de goud- en kolenmijnen aan de westkust. Aangezien het pad te lastig was voor paarden, ontwikkelde John Mc Cae, een andere Brit, een ander trace, en dat is genoemd naar een rivier die de naam van zijn voorganger draagt (en die we ook tweemaal dwarsten over een swing bridge). Een van de hutten is wel naar Mc Cae genoemd.
Vanmorgen na ons vertrek uit het motel aan Lewis Pass hadden we nog een drietal uur rijden voor de boeg tot we in Nelson kwamen. Dit is de stad met het meeste zonneuren van heel Nieuw-Zeeland. Vandaag echter niet : in de regen stapten we naar een eetgelegenheid deze middag. Nelson is wel een mooi aangelegde havenbuurt rijk. Omstreeks 1830 en de volgende decennia kwamen hier heel wat Britse emigranten aan, op zoek naar geluk. De havenbuurt herinnert hier nog aan door een mooi monument dat zelfs alle namen van deze inwijkelingen van de eerste generatie vermeldt. We aten in een restaurantje in een houten gebouwtje dat ooit van een scheepswerf was. Lekker, en een mooi uitzicht ondertussen. Nadien brachten we de huurauto naar de verhuurfirma bij de luchthaven. Even later werden we daar opgehaald door John van Kahurangi Walks die ons en een Japanner met zijn minibusje naar de Golden Bay bracht, naar het dorp Takaka, waar hij woont. We moesten over een hoge heuvel, met de langste helling van heel Nieuw-Zeeland : Marble Mount. Hier liggen grote rotsen marmer gezaaid, ombruikbaar echter voor exploitatie wegens de hardheid en de kleur. Nu zijn we in Takaka in een backpackers. Morgenochtend vertrekken we voor een vijfdaagse trektocht te voet langs het Heaphy Track, onder begeleiding van John. Tot donderdag vind je dus geen nieuws meer op onze blog wegens geen internet onderweg. Maar we beloven je nadien een uitgebreid verslag. Wil je ons toch volgen, kijk op Google, en voer daar in Kahurangi Walks ; klik dan op Heaphy Track en je vindt ons programma voor de komende dagen.
In onze `backpackers` aan Lake Tekapo hadden we bij het ontbijt een bevreemdende ontmoeting. Je moet hier zelf voor je ontbijt zorgen en daarvoor is er een gemeenschappelijke keuken. Terwijl wij ons brood belegden, was een moeder voor drie kinderen (tussen 4 en 8 jaar) ontbijtgranen aan het klaar maken. De kinderen keken TV. Toen ze aan tafel kwamen, begon een van hen te wenen : `Ik wil naar school o; mijn tas met mijn spullen`. Vader kwam de keuken binnen en we begonnen een gesprek. Het was een familie uit Christchurch, wiens huis getroffen was door de aardbeving en die in de streek van Tekapo bij een vriend kwamen logeren voor een tijdje. In een door de aarbeving getroffen huis is niet alleen onmogelijk omdat dak en muren beschadigd zijn ; er is ook geen elektriciteit, lopend water, en geen afvoerleiding werkt nog. Moeder slqqgde erin haar dochtertje te troosten met de belofte dat ze zo snel mogelijk naar de school zouden gaan kijken om haar lievelingsspullen. Hoe lang ze daar zouden moesten blijven bij hun vriend, wisten ze zelf echter nog niet, zeiden ze ons. Wat konden we anders dan ze veel moed wensen ? Vrijdag was er, zoals ze in de Tour de France zeggen, een tussenetappe. We moesten immers van in de onderste helft van het zuidereiland in het noorden ervan raken. Toen we rond 9 u vertrokken aan Lake Tekapo, was het wel bewolkt, maar droog. Even verder raakten we in de motregen. We moesten een hele rij heuvels over, maar van het landschap konden we niet zo veel genieten ; het was opgehouden met zachtjes regenen. Je begrijpt het al : een grijs wolkendek en felle regen. Voorbij Geraldine raakten we in de Canterbury plains, de grote vlakte aan de oostkant van het zuidereiland. Ook daar hield het niet op met regenen. Dat gaf echter minder, want landschappelijk heeft deze streek niet zoveel te bieden. Naarmate we Christchurch naderden, werd het verkeer drukker. We moesten een wijde boog rond de stad maken, langs de luchthaven, om de weg naar het noorden te bereiken. We bleven dus zo`n 20 van het door de qqrdbeving zwaar getroffen stadscentrum. Langs de weg waar wij reden, was van schade niets te merken, behalve een tweetal huizen die aan een hoek van het pannendak schade hadden. Het stadscentrum zelf is naar we in de krant lezen, `no go zone` en de avondklok is er om veiligheidsredenen zelfs ingesteld. We kwamen weer voorbij een streek met veel wijngaarden, en de regen hield op. Gelukkig, want nu doken we weer de heuvels en verder de bergen in. De Alps strekken zich werkelijk over heel dit eiland uit. We hadden geboekt in een motel. Niet de eerste keer, dus wisten we wat we mochten verlangen : een ruime kamer met badkamer en alles erop en eraan tot zelfs een terrasje toe. Ook hier noet je voor ontbijt zelf zorgen, maar daarvoor heb je een eigen keukenhoek in je kamer. Prima dus en voor een schappelijke prijs. Dit keer was ons motel echter... op een boerderij. In een houten gebouw waren drie prachtige verblijven ingericht, met een oninneembaar zicht. De vriendelijke boerin stelde ons zelfs van alles ter beschikking zonder een dollar vergoeding te aanvaarden : boter, brood, eieren. Met wat we zelf nog bij ons hadden, maakte Mia een heerlijk avondmaal. Zo hoefden we dat halfuur naar het dichtste dorp niet meer te rijden. De hoeve was gelegen op Lewis Pass, halverwege tussen Christchurch en Nelson. Na ons ontbijt namen we afscheid. Mia heeft al een verrassing voor de gulle gastvrouw in petto : bij Carol en Maurice liggen nog enkele kantwerkjes en daarvan stuurt zij er beslist een op.
Vanmorgen ontbeten we op het balkon van onze kamer, met zicht op wijngaarden en heuvels. We zijn niet elke dag even chique gelogeerd, dus wilden we er wel eens van profiteren. Jammer genoeg was het aan de frisse kant zodat we de laatste koffie binnen uitslurpten. Gaandeweg kwam de zon er vandaag wel weer volledig door, en het werd een warme zomerdag. We profiteerden ervan om vanuit Cromwell eerst langs een langgerekt stuwmeer in een erg mooi dal naar Alexandra te rijden. Die route was ons aanbevolen door de schoonzoon van Carol. Het loonde de moeite, al moesten we langs dezelfde weg terugkeren. Nadien reden we door een alweer vaak wisselend landschap noordwaarts, richting Omarama. Dit was een verlaten streek. Kilometers kon je rijden zonder een spoor van bewoning tegen te komen. Lindis Valley is erg mooi maar woest. Een eerder guur landschap hier. In Omarama begint de streek waar veel merinoschapen worden gekweekt. Via Twizel bereikten we dan Mount Cook, zo`n goede 3.000 m hoog en daarmee de hoogste berg van het land. We zijn hier aan het eind van de zomer en er lag nog een pak sneeuw op de berg, waarvan de naam herinnert aan de bekende Britse zeevaarder en ontdekkingsreiziger. Nu eens stak de spits in een dunne wolkensliert, dan weer in een dikke wolkenmantel ; een zeldzame keer zagen we hem helemaal. Om maar te zeggen dat zelfs het observeren van de wolken hier avontuurlijk is. Onze tocht eindigden we vandaag in Lake Tekapo, een schilderachtig gelegen meer temidden kale heuvels waar schapen worden gekweekt. Aan het meer staat de kapel van de Goede Herder. Achter het altaar zit in de muur van dit kerkje een groot raam, zodat de gelovigen een zicht hebben op meer en heuvels. Vanuit onze kamer geen speciaal zicht dit keer. Je kan niet elke dag voor een prikje even veel geluk hebben. Maar tijdens onze avondwandeling genoten we van het bijzondere licht op de heuvels, die vaak purperachtig glansden.
Daarnet zijn we aangekomen in Cromwell, een stad in de streek Otago, ten oosten van de South Alps die we vandaag dus hebben doorkruist van west naar oost. Vanmorgen scheen de zon, niet altijd sterk genoeg nog om de wolken van rond de bergspitsen te verjagen, mar eens te meer gaf de voortdurend wisselende lucht alles een vreemd en mooi zicht. We reden over de Haast Pass, ongeveer 700 m hoog, door de `gorge` van de Hast-rivier. Voorbij de bergspitsen kwamenwe dan in een streek met enorme meren met helblauw water. Vreemd genoeg is er weinig bewoning rond. We wendden de steven naar Queenstown, een stad waar je allerlei activiteiten kunt doen, van rustig (per boot op het meer varen) tot erg avontuurlijk (parachutesprong, benjisprong, e.d.) We lieten het allemaal aan ons voorbij gaan teneinde onze portemonnee te ontzien want het minste dat je van Queenstown kan zeggen : het is exclusief. Je moet de stad wel bereiken door een enorm mooi en gevarieerd rivierdal, omgeven door hoge heuvels en... wijngaarden. De eerste, maar niet de laatste die we hier zagen.