Ik voel jouw tranen wanneer je me verlaat. Bij het afscheid nemen voel ik jouw onmacht. Het verlangen naar wederzien dat dan ontstaat. En in jouw kus voel ik de liefde, teder en zacht. Maar liefje vergeet even de tranen en je zorgen en vergeet dan even jouw wanhoop en de pijn. Want eens komt bij ons die nieuwe morgen waarop wij voor altijd bij elkaar zullen zijn.
Ik voel mij nu zo eenzaam en voel ik mij zo alleen. Verlang zo naar jouw armen, lief en teder om mij heen. Warmte die ik krijg van jouw. Die ik steeds zo heb gemist. En zeg hoeveel ik van je hou. Als je dat nu toch eens wist...
Ergens...achter in een donker woud, heeft een rups een cocon om zich heengebouwd. Het eeuwige kruipen maakte haar vreselijk moe, ze sleepte zichzelf naar dit veilige plekje toe.
In haar cocon heeft ze kracht en warmte gekregen. Maar ze voelde zich ook eenzaam, en kon zich niet bewegen. In de cocon bleef ze klein.
Diep in haar hart wilde ze graag een vlinder zijn. Ze is alleen bang voor de enorme verandering die ze zal ondergaan, en voor wat haar straks te wachten staat.
Dapper als ze was, besloot ze zich aan de natuur over te geven, en te vechten voor een gelukkig leven. Ze voerde in haar cocon een zware strijd.
Ze raakte de controle over haar lichaam en haar leven kwijt.
Op een dag scheen er een zonnestraaltje door haar cocon. Dit is het moment waarop voor haar een nieuw leven begon.
Ze ontpopte zich in de warmte van de zonnestralen. Ze voelde dat dit de bron was waar zij echte liefde kon halen.
Haar kleurrijke vleugels spreidde ze uit in het licht. Ze genoot van haar vormen, een prachtig gezicht.
Ze vloog over zeeen,langs bergen, door dalen. Ze rustte op bloemen, en durfde nectar te halen. Ook hield ze van sterren, en vloog graag bij nacht.
De aangename stilte heeft haar tot eindeloos dromen gebracht. De wereld lag voor haar open, ze voelde zich vrij.
Diep in jouw hart zit deze vlinder... die vlinder dat ben jij.
Is er leven na de dood? Wat gebeurt er dan? Wie weet dat? Jij? Ik niet! Wat zal er met mij gebeuren, wie zal het weten, jij? ik niet! Wat zal er met jou gebeuren, wie zal het weten, jij? ik niet! Wie zal er nog aan mij denken als ik dood ben, wie zal het weten, jij? ik niet! Wie zal nog aan jou denken als je dood bent, wie zal het weten, jij? ik niet!
Ik vraag me zo vaak af: "Wie ben ik eigenlijk?" Was ik maar nooit geboren dan had ik die misstap nooit gemaakt. Het is het ergste wat mij is overkomen.
Ik vraag me zo vaak af: "Wie ben ik eigenlijk?" Ben ik dan toch geboren om deze misstap te begaan? Wat mankeer ik eigenlijk?
Ik vraag me zo vaak af: "Wie ben ik eigenlijk?" Is er nog wel plaats voor mij in deze toch wel harde maatschapij of hoor ik er niet meer bij?
Ik vraag me zo vaak af: "Wie ben ik eigenlijk?" Ik weet niet meer wat ik moet denken, straks weer alleen er voor te staan. Het is moeilijk en behoorlijk zwaar.
De traan over mijn wang en de glimlach op mijn gezicht. Mijn hart nog een beetje bang, maar mijn ogen op jou gericht.
De pijn die ik heb doorstaan en de dingen die ik moet verwerken. Met één blik in jouw ogen kan ik alles weer helemaal aan. Door jou zal ik weer aansterken.
Als ik het geluk even niet meer kan voelen en mijn hoofd weer eens helemaal leeg is zorg jij er elke keer weer voor dat ik even kan afkoelen. Door jou loopt het niet elke keer meer mis.
Ik wil je bedanken voor alles wat je doet en even zeggen dat ik je heel erg mag. Je prijzen op jouw doorzettingsvermogen en moed. Je bedanken voor mijn lach!
Mijn vrienden zijn als hoedjes van papier. Als oude bladen en kranten Uitgewaaid in weer en wind. Enkel restanten... Die je soms in oude steegjes vindt. De ene daar, de andere hier. Glitter kun je niet meer zien. Dat hoeft ook niet, misschien. Hun huiden zijn als vergane pelzen. Nauwelijks nog te omhelzen Of knus en warm te omvatten. Mijn Vrienden zijn over de Zee. De Meester kwam hen onverwacht jatten. Zo doods als een pier. Morsdood in avondrood! Opengevouwen, onbehouwen in riolen. Ik... Ik wilde toen niet mee. Toch blijven hun maskers dolen Diep in mij, in mij verscholen.
In de wacht van de nassende maan regent het groene kaas aan dijken op slijm. Een kraaiende hond weet van vlijmende riolen. Buiten waar de boom hakt schijnt een ijskoude zon uit sportieve overwegingen.
Zeg dat uit oorverdovend zwijgen rode kelen groeien & het is nog bijna te laat om vroeg op te staan. Wil je winnen win dan mee maar je had moeten willen komen, niet dat je te laat bent maar we zijn al klaar dus ga waar geverfde mensen gaan.
Varanen slurpen door St. Paul en werpen vreemde hobbys af. Zeg nog één keer zeg maar en krijg dan zeg maar flink de klere, vraag nog één keer of en verder stilte en of je dan maar dood kan vallen bij wijze van uiteraard, van wijzen bij
Het wordt koud in de gebouwen waar de bedden zijn gaan slapen op gegoten muren van beton, vier, een vloer en boven buren die de godganse dag in al die muren gaten boren. Verraden geraas in de zak, einde ligt naast begin, ergens in het midden bij de waarheid.
Jij was al groot en ik was nog klein. Toen speelden we wolfje en jij mocht hem zijn. Ik liep en ik liep, ik liep naar de top. Maar jij was er eerst en at mij toen op.
Als je maar wist dat ik van je hou. Als je maar wist dat er geen leven is zonder jou. Als je maar wist dat ik je vertrouw. Dat je maar wist ik blijf je trouw. Het is zo... ik wil alleen jou. Als je maar wist een persoon onbemind. Als je maar wist dat ik alleen jou wou.. Als je dat maar wist.
Meer nog dan een ochtendzoen heb ik s morgens moed vandoen. Wakker worden is geen kunst. Dat gaat. Van kwaad is beddengoed zich niet bewust en koude slaapt niet graag onder een deken. Het is de mat die met de wereld vergeleken veel te klein is als begin, en zelfs, met mij er middenin, een beetje knelt. Ik aarzel lang, rechtop in bed, bedenk dat net als ja of het het woordje bang vaak in mijn dagboek staat, maar dapper is mijn broer en zelf ben ik een held. Dat helpt.
Opstaan is de kunst. Meer dan een paar ochtendzoenen heb ik nood aan stoute schoenen.
Verleid me, verstik me, pak mn vrijheid af. Bemin me, beperk me, ga je gang, ik ben laf.
Je wil samensmelten, - een onnozel idee - Maar ik ben romantisch, ik ga dr in mee
Kneed me en knecht me, wees lief en gemeen. Gun me de plek van het blok aan je been.
Als jij mijn vrouw bent, ben ik je man. Dan vechten we samen, voor dat wat niet kan.
We doen nóg meer water bij onze wijn, totdat er alléén nog maar water zal zijn. Helder maar smaakloos, geen kleur meer, geen gloed, zo leven we samen, de dood tegemoet.
Weg met de eenzaamheid, leve de sleur, jaloezie, irritatie, gesprekken, gezeur. De liefde geeft hoop, de liefde heeft zin, de liefde is een valstrik, maar ik trap er zo graag in.
Steeds dezelfde fouten, steeds dezelfde pijn. Bijna net zo gruwelijk, als helemaal alleen te zijn.
Misschien is het deze keer anders, misschien is het deze keer waar. Is alle wijsheid van de wereld maar een fout, ik wil het graag geloven, want ik houd zoveel van haar.
Het spel is weer begonnen, ik zit er midden in. Verslaafd als een verslaafde, verzetten heeft geen zin.
Ik kan alleen verliezen, mijn hart en mijn verstand. De liefde laat pas los, als ze is opgebrand.
Dan ben je weer jezelf, alleen en onbemind. Maar volwassen en verstandig, totdat het weer begint.
Omdat de dood thans als iets zeer slechts wordt beschouwd, zal het doodsritueel steeds schraler worden, tot de ideale regeling een ophalen door de gemeentelijke reinigingsdienst zal zijn. Zo ver is het nog niet, maar het staat wel op het programma.