Handig progje...
Eigenschappen van het Overhoor programma

De bediening van dit overhoorprogramma is zeer eenvoudig. Je typt eerst zelf (eenmalig) de te overhoren vragen en bijbehorende antwoorden in. Je mag helemaal zelf bepalen waar die vragen over gaan. Vervolgens sla je deze op in een bestand. Je kunt ook op deze site kijken of iemand anders jouw lijstje al heeft ingevoerd en deze dan downloaden.

Het programma kan je vervolgens op meerdere manieren overhoren:

  • Training: Hierbij neem je het antwoord in gedachten en controleer je jezelf door op de spatie te drukken.
  • Meerkeuze: Naast het juiste antwoord toont het programma nog 3 antwoorden en wordt jouw keuze gecontroleerd.
  • Invullen: Het antwoord volledig invullen, waarbij het programma ook spellingsfouten kan herkennen.

Het programma kent verschillende opties:

  • Vraag en antwoord omwisselen. Handig bij talen.
  • Vragen die fouten werden beantwoord blijven repeteren totdat deze goed zijn.
  • Opslaan van alle vragen die 1 of meer keer fout werden beantwoord, in een aparte tabel, zodat deze later nog eens extra geoefend kunnen worden.
  • Meerdere tabellen tegelijk laden.
  • Intelligente keuze van de multiple choice antwoorden door het zoeken van gelijkende vragen/antwoorden.
  • Tijdens een overhoorsessie kun je ontdekte fouten nog aanpassen, of overgaan op een andere overhoringswijze.
  • Een steekproef nemen van 20 vragen uit de totale lijst
  • Tijdens invullen vragen om een hint

Je kunt ook enkele Schermafbeeldingen van het programma bekijken.

Aarzel niet langer, gewoon het programma downloaden en installeren, want het is gratis!

Wil je graag uitspraak bij de lessen of ben je dyslectisch? Kijk dan bij dyslexie.

De vicieuze cirkel

 

Als ik blijf kijken

Zoals ik altijd heb gekeken

Blijf ik denken

Zoals ik altijd heb gedacht

 

Als ik blijf denken

Zoals ik altijd heb gedacht

Blijf ik geloven

Wat ik altijd heb geloofd

 

Als ik blijf geloven

Wat ik altijd heb geloofd

Blijf ik doen

Zoals ik altijd heb gedaan

 

Als ik blijf doen

Zoals ik altijd heb gedaan

Blijft me overkomen

Wat mij altijd overkomt

 

Maar… als ik mijn ogen sluit

En mijn ware zelf voel van binnen

Dan kom ik deze cirkel uit

En kan ik steeds opnieuw beginnen

 

Nieuws Webwereld (NL)
Nieuws Nieuwsblad
  • “Een detectiveroman hoeft niet onder te doen voor Tolstoj”: experts tippen 5 manieren om je brein fit te houden
  • Minister Vandenbroucke (Vooruit) investeert 1,1 miljoen euro in donorbanken voor moedermelk
  • Mazelen en kinkhoest in opmars, maar niemand weet hoe het zit met vaccinaties: “Slecht moment om blind te varen”
  • Voor het eerst erkenning van moskee geschorst: Rutten schrapt Aalsterse moskee voor een jaar
  • Jeanne en Lea zijn een tweeling, maar zijn toch in een andere stad geboren: “Bij de gemeente stonden ze aan de grond genageld”
  • Jonge moeder (27) wil paragliden om haar angsten te overwinnen, maar dat wordt haar fataal
  • Belgische militairen die Oekraïense gevechtspiloten trainen: “Alsof je een oude Nokia-gsm voor de nieuwste iPhone inruilt”
  • Nvidia komt met nog krachtiger chip voor AI-toepassingen
  • Congolese journalist Stanis Bujakera veroordeeld tot zes maanden cel
  • Amerikaans Hooggerechtshof stuurt oud-adviseur Trump naar gevangenis in zaak bestorming Capitool
    Zoeken in blog

    Wat is schoolrijpheid ? 

    De term schoolrijpheid wordt soms gebruikt voor de fase waarin een kleuter rijp is om voor het eerst naar school te gaan, maar meestal in de context van de overgang naar de lagere school.
    Doorgaans heeft een kind rond de leeftijd van zes jaar voldoende werk- en leerhouding ontwikkeld en beschikt het over de vaardigheden om te leren lezen, schrijven en rekenen.

    In de kleuterschool heeft een kind bovendien geleerd te functioneren in een groep. Dit wil zeggen dat verondersteld wordt dat voldoende zelfredzaamheid werd opgebouwd om zich
    voldoende veilig te voelen in de school : zich aan regels en afspraken houden, weten om te gaan met andere kinderen, nieuwe dingen durven doen en uitproberen ...

    In het eerste leerjaar komt daar nog iets bij : voldoende lang kunnen luisteren naar een
    opdracht zelfstandig en stap voor stap kunnen werken aan kleine taakjes en kunnen doorwerken aan een taakje tot het af is, zich verstaanbaar kunnen uitdrukken in goede zinnen, geïnteresseerd zijn en blijven om nieuwe dingen te leren en beheerst zijn in bewegingen.

    Vooraleer het leren schrijven, lezen, en rekenen aanvangt, dient hiervoor voldoende interesse te zijn opgebouwd en vaardigheden te zijn ontwikkeld.

    De spontane groei naar schoolrijpheid wordt al spelend thuis en in de kleuterklas gestimuleerd. De meeste kinderen worden, als zij de normale speel- en ervaringskansen krijgen, vanzelf ook schoolrijp Maar kinderen verschillen in het tempo waarmee ze die ontwikkelingsfase bereiken. Zoveel mogelijk kansen geven om ervaringen op te doen is na te streven zonder een kind te mogen forceren tot iets waar het nog niet aan toe is.

    Schoolrijpheid zou dus kunnen omschreven worden als het bereiken van een bepaald ontwikkelingspeil voor vaardigheden die belangrijk zijn bij het schoolse leren.

    Deze vaardigheden moeten we veel ruimer zien dan alleen de verstandelijke ontwikkeling.

    Aspecten binnen schoolrijpheid

    Tijdens oudercontacten hoort u nogal eens termen gebruiken die verband houden met schoolse rijpheid , met name :

    - Grove en fijne motoriek
    - Lichaamsschema
    - Ruimtelijk inzicht
    - Tijdsinzicht
    - Visuele waarneming
    - Auditieve waarneming
    - Symboolbewustzijn
    - Taalbeheersing en -vaardigheid
    - Voorbereidend rekenen
    - Denken
    - Sociale en emotionele rijpheid

    1. Grove en fijne motoriek

    Motoriek = beweging

    Grove motoriek = ruw bewegen, grove bewegingen zoals : lopen, gaan, kruipen, springen, klimmen, fietsen, gooien, springtouw, balspelen, ...

    Een goede motoriek vraagt oefening ! Geef uw kind voldoende gelegenheid en ruimte tot bewegen. Voor de meeste kinderen zijn deze kansen en ruimte voldoende aanwezig. Voor sommige kinderen wordt er van de ouders een extra inspanning gevraagd om hieraan te voldoen : naar bos, park of speeltuin gaan, samen gaan fietsen...dit geldt uiteraard des te meer voor "kijkbuiskinderen".

    Fijne motoriek = kleine, fijne bewegingen die je met handen en vingers maakt, zoals : vastpakken van kleine voorwerpen (blokjes, stukken van een puzzel,...), kleuren, knippen, boetseren, tekenen.
    Deze 'handvaardigheid' ontwikkelt zich geleidelijk aan wanneer een kind voldoende vaardig is in zijn grove bewegingen. Zo heeft het weinig zin de vingers te oefenen als de bewegingen vanuit de schouder nog stroef verlopen. Fijnmotorische beheersing en soepelheid is een voorwaarde om goed te leren schrijven. Oefeningen en spelletjes aanbieden, ook al wordt het een geknoei en rommelig , is zeker de boodschap.

    Doe deze dingen niet in de plaats van je kind maar stimuleer tot het zelf doen.

    Nog enkele suggesties :

    - boetseerklei, steeknagels, vingerverf, pop aankleden, zichzelf aankleden, timmeren, handwerkjes maken,

    - dikke stiften (niet te vlug met fijne potloden)

    - op grote oppervlakten laten werken (bord, groot papier,....)

    - touwtje springen (alleen) goede oefening voor de pols

    Uw kleuter hoeft dus nog geen letters en cijfers te schrijven ! Een soepele hand kan ook op een speelse, ongedwongen manier geoefend worden. Letters en cijfers worden aangeleerd in het eerste leerjaar !

    2. Lichaamsschema

    = weten hoe je lichaam in elkaar zit, weten dat je twee armen, benen hebt, weten hoe de delen van je lichaam heten, weten dat je een linker- en rechterkant hebt.

    Enkele suggesties :

    - praat met je kind over zijn lichaam, bv. aankleden, in bad, over de namen van de lichaamsdelen, de plaats ervan. Wat zit er onder je neus ? Waar is je schouder ?

    - ook in allerlei kinderspelletjes en liedjes komt dit aspect aan bod

    3. Ruimtelijk inzicht

    = weten hoe voorwerpen en dingen ten opzichte van elkaar een plaats hebben en dit kunnen benoemen,vb. de stoel staat naast de kast.

    Dit verloopt in verschillende stappen :

    1. Inzicht in je eigen lichaam (lichaamsschema)

    2. Vanuit je eigen lichaam de plaats van voorwerpen bepalen en benoemen (ik sta voor jou)

    3. Relaties tussen voorwerpen (Ilse staat voor mama, Arno staat naast opa...)

    Het kennen en begrijpen van dergelijke begrippen (boven, onder, voor, achter, links,...) wordt zeker belangrijk als voorwaarde om het leerstofaanbod in het eerste leerjaar te ordenen :
    Hoe kunnen ouders hieraan bijdragen ?

    Laat uw kind regelmatig zeggen waar iets staat of waar het kind zich bevindt. Gebruik zelf de begrippen (boven, onder,...).

    Men kan een kind ook af en toe opdrachtjes geven tot het nabouwen van iets (met blokken, knex,...). Het kind moet dan een voorbeeld nabouwen ! en hierbij letten op de ruimtelijke relaties. Puzzels maken oefent ook het ruimtelijk inzicht.

    4. Tijdsinzicht

    = begrippen als 'nu, straks, morgen,...' kunnen gebruiken, weten dat handelingen in een bepaalde volgorde gebeuren.

    Laat deze begrippen bij uw thuis voldoende aan bod komen om uw kind stilaan tijdsbewust te maken. Hulpmiddeltjes : wekker, dagen aftellen op een kalender (Nog zoveel dagen en dan is het mijn verjaardag…).

    5. Visuele waarneming

    Visueel = zien, heeft te maken met de ogen.

    Toch kan het zijn dat een kind goede ogen heeft maar een zwakke visuele waarneming. Visuele waarneming houdt meer in dan het gewone zien, bvb. onderscheid zien tussen kleine verschillen, aandacht hebben voor details, onthouden van wat je gezien hebt.

    Deze dingen zijn ook belangrijk voor het leren lezen. Een kind moet dan onderscheid kunnen maken tussen kleine verschillen in letters, bvb. tussen de m en n, o - a, b - d. Er bestaat ook veel speelgoed waarbij beroep gedaan wordt op de visuele waarneming :

    - welke figuurtjes zijn gelijk ? (lotto, ...)

    - puzzels

    - memory-spelen (geheugen)

    6. Auditieve waarneming

    Auditief = horen

    Horen doen onze kinderen allemaal. Losstaand van het goed horen betekent auditieve waarneming echter ook geluiden, klanken kunnen herkennen, op elkaar gelijkende geluiden en klanken kunnen onderscheiden, aandachtig kunnen luisteren,kunnen onthouden wat men gehoord heeft

    Ook auditieve waarneming speelt een belangrijke rol bij het leren lezen en schrijven. Sommige klanken gelijken immers sterk op elkaar. bvb. f-v, s-z.

    Een kind moet ook leren onthouden waar het welke klank in een woord gehoord heeft, bvb. eerst j dan a dan s is jas.

    We kunnen onze kleuter stimuleren om aandachtig te luisteren naar geluiden in zijn omgeving (dierengeluiden, geluiden in het verkeer,...) Rijmen (woorden die hetzelfde klinken, bvb. kaart-taart) is ook een goede oefening die de meeste kleuters graag en spontaan doen.

    Het leren van versjes en liedjes oefent het auditief geheugen.

    Luisteren naar verhaaltjes (voorlezen voor het slapengaan : Doen !).

    7. Symboolbewustzijn

    = weten dat een bepaald teken in de plaats staat van iets anders.

    Het is belangrijk dat een kleuter leert omgaan met symbolen voor het eerste leerjaar aanvangt.

    Onze letters en cijfers zijn immers niks anders dan symbolen.

    In de dagelijkse omgang met uw kind komen symbolen voortdurend aan bod, bvb. verkeersborden, picto's op gezelschapsspelen, symbolen in tijdschriften en op tv,...

    Heel wat speelgoed is op symbolen gebaseerd.

    8. Taalbeheersing en taalvaardigheid

    Van een vijfjarige kleuter verwacht men :

    - een duidelijke uitspraak van alle letters

    - een goede zinsbouw

    Een kind met spraakproblemen kan zich geremd voelen bij het praten en misschien later ook bij het lezen.. Bij foutief taalgebruik is het niet zo goed uw kind telkens op de fout te wijzen en te onderbreken. Dit kan tot spanningen leiden. Het is beter het foutieve gewoon op de juiste manier te herhalen (bvb. Ik heb aan het koordje getrekt. ouder : Aan welk koordje heb je getrokken ?).

    Ook een goede woordenschat is belangrijk : hetgeen de leerkracht vertelt of wat in straks in leeslesjes staat, moet betekenis krijgen. Heel wat taal leren we door dagdagelijkse taken bij ons thuis : in de keuken, in de speelkamer, op zolder, ....

    Enkele suggesties :

    - praat zoveel mogelijk algemeen Nederlands met uw kind zodat de taal thuis en op school dezelfde is.

    - geef uw kind de kans om iets te vertellen. Laat het kind rustig zijn verhaal doen. Neem de tijd om te luisteren.

    - voorlezen bij plaatjes is ook een goede taalstimulans. Praat met uw kind over het verhaal. Laat ze vragen stellen of stel zelf vragen.

    9. Voorbereidend rekenen

    Een kleuter mag maar moet nog niet weten hoeveel 5 + 2 is, maar moet toch geleidelijk aan enkele dingen kennen, nodig voor het echte rekenen.

    - begrippen als meer, minder, eerste, laatste, evenveel

    - dingen kunnen rangschikken, ordenen in een rij, bv. auto's van klein en groot

    - concreet een aantal voorwerpen kunnen tellen, tot ongeveer 8, en terugtellen…

    - kunnen werken met hoeveelheden, bv. bijdoen, afdoen, wegdoen

    Het voorbereidend rekenen komt uitgebreid aan bod in de kleuterschool. Ouders kunnen dit thuis ook stimuleren :

    - stimuleren tot tellen : bv. tafel dekken (hoeveel vorken heb je nodig?) ; snoepjes voor vriendjes..
    - allerlei speelgoed : domino, spelletjes met dobbelsteen,...

    10. Denken

    - Leren verbanden leggen tussen begrippen, voorwerpen

    - Zelfstandig kleine problemen leren oplossen.

    Geef niet altijd zelf de juiste oplossing maar laat uw kind zoeken.

    11. Sociale en emotionele rijpheid

    Uw kleuter leert in een groep te werken, d.w.z. beurt afwachten, andere kinderen niet storen, weten wat de opdracht is en deze zelfstandig kunnen uitvoeren.

    Voldoende interesse, doorzettingsvermogen en aandacht kunnen opbrengen om met succes te leren lezen, rekenen is zeker permanent na te streven...

    Voldoende zelfstandigheid is ook een belangrijk aspect. Geef uw kind de kans om iets alleen te proberen. Zo kan meer zelfvertrouwen en succeservaring opgebouwd worden.Zo wordt geleerd geleidelijk aan ook systematisch te werk gaan bij het zelfstandig oplossen van bepaalde problemen.

    Men kan thuis ook geleidelijk aan enige inspanning en concentratie van het kind gaan eisen. Eerst een puzzel afmaken en dan pas... ; aandacht geven bij een verhaaltje voorlezen. Ook gezelschapsspelen zijn met een vijfjarige al te doen. Zo leert men immers rekening te houden met anderen, zijn beurt af te wachten, omgaan met verliezen en winnen..

    GBS De Hei
    Zorghoekje
    14-10-2008
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Pesten of plagen???
    Verschil tussen pesten en plagen Minimaliseren

    Pesten is niet hetzelfde als plagen. Het verschil tussen plagen en pesten voel je meestal direct aan. Om plagen kun je lachen – van pesten moet je huilen. Pesten komt ook niet af en toe voor, zoals plagen. Pesten gebeurt vaak, soms dagelijks.

    Iemand van zijn fiets aftrekken: dat kan plagen zijn. Maar ook pesten. Het is plagen als de kinderen aan elkaar gewaagd zijn: de ene keer doet de een iets onaardigs, een volgende keer is het de ander. Het is een spelletje, niet altijd leuk, maar nooit echt bedreigend. Door elkaar te plagen leren kinderen om met conflicten om te gaan. Het hoort bij het groot worden.

    Pesten is wel bedreigend. En het gebeurt niet zomaar een keer, maar iedere dag weer, soms een jaar of langer achter elkaar. Het kan even over zijn, maar dan begint het pesten weer. Bij pesten wordt een slachtoffer uitgezocht om de baas over te spelen op een heel bedreigende manier. De pestkop misbruikt zijn macht: het slachtoffer wordt geslagen, uitgescholden, vernederd, gekleineerd.

    Naast deze openlijke vormen van pesten komen ook vormen van pesten voor die niet zichtbaar zijn. Bijvoorbeeld als een kind altijd wordt buitengesloten, nooit ergens aan mee mag doen, op geen enkel feestje wordt uitgenodigd.

    Het verschil tussen pesten en plagen op een rijtje:

    Pesten is gemeen, mag niet en het moet stoppen.

    ·       �de ene heeft veel meer macht dan de andere

    ·       �steeds dezelfde persoon is de winnaar

    ·       �het slachtoffer is niet in staat zich te verdedigen

    ·       �het slachtoffer loopt schade op, in het gevoel of met spullen of verwondingen

    ·       �de gepeste leerling gaat zich heel ongelukkig en eenzaam voelen

    ·       �er worden vaak andere leerlingen en omstanders bij betrokken

     

    Plagen is vooral een spel en het gebeurt vaak tussen vrienden. Het spel gaat om te kijken of je creatief kan reageren en dat waardeer je. 

     

    ·       �het gebeurt tussen mensen die gelijk zijn aan elkaar wat betreft macht

    ·       �er is geen winnaar of verliezer

    ·       �de waardering voor elkaar blijft bestaan

    ·       �de geplaagde kan zichzelf goed verdedigen

    ·       �niemand loopt schade op


    11-10-2008
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Dyslexie uitgelegd...
    Kinderkrant dyslexie

    kinderkrant dyslexieTom Braams maakte op zijn website een hoekje vrij waar hij het op kinderniveau heeft over dyslexie. Deze informatie kan gebruikt worden om aan een kind uit het lager of secundair onderwijs uit te leggen wat dyslexie eigenlijk is (oorzaak, gevolgen, ...). Het kind zelf kan deze informatie ook gebruiken om een werkstuk te maken over dyslexie of om in een spreekbeurt te verwerken en aan de klasgenoten uit te leggen wat dyslexie nu eigenlijk is. Daarnaast geeft deze website ook heel wat nuttige tips over het leren met dyslexie en over dyscalculie. Kortom: de moeite van het bezoeken meer dan waard.

    website van Tom Braams: http://www.tbraams.nl/kidsintro.htm

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Interessante website voor leerkrachten

    "De speelplaats" is een platform ter ondersteuning van leerkrachten in het basisonderwijs. Deze site is ontwikkeld tot een virtuele vol ideeën en hulpmiddelen om het dagelijks werk te vereenvoudigen. De website biedt een overzichtelijk aanbod waarmee u uw lessen aantrekkelijker kan maken of tijd besparen om nog beter in te gaan op de specifieke behoeften van ieder kind.

    Volgende rubrieken komen aan bod:

    • Hoekenwerk
    • On line leren
    • Downloads
    • Printerhoek
    • Spelborden

    Blobs, Bobs en Bugs begeleiden u op deze verzorgde website.

    speelplaats
    surf naar: http://www.speelplaats.org/


    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Interessant om te weten en ook eens om te zien...
    TV.Klasse Een vlieg in de kleuterklas

    Elke ouder wil graag een vlieg zijn in de kleuterklas van zijn kinderen. Wat doen ze daar precies? Hoe pakt de juf dat aan? Klasse filmt een dag in de eerste kleuterklas. Van het vroege afscheid aan de schoolpoort tot de laatste knuffel om vier uur. Daarna bekijkt opvoedingsspecialist Peter Adriaenssens de beelden. Hij laat zich verrassen en legt stap voor stap uit waarom de kinderen en de juf doen wat ze doen. Als een vlieg in de kleuterklas.

    Na het succes van “Een vlieg in de kleuterklas”, dat op enkele weken meer dan 15.000 keer werd bekeken en honderden malen gedownload om te gebruiken bij oudercontacten, in schoolopbouwwerk enz., zet Klasse twee vervolgfilmpjes online: “In de rugzak van kleuters” en “De geheimen van de kleuterjuf”.

    Wat de kleuterschool doet voor je kind?

    1. Je kleuter leert structuur brengen in zijn dag. De juf of meester werkt met pictogrammen om de dagstructuur uit te leggen.
    2. Je kleuter leert in groep leven: onderhandelen, zijn plaatsje opeisen, zijn beurt afwachten,…
    3. De juf of meester heeft oog voor de noden van elk kind. Ontwikkelt je kleuter zich anders of trager dan de anderen? De juf of meester weet hoe er mee om te gaan. Elk kind mag zich op zijn eigen tempo ontwikkelen.
    4. Je kleuter leert zelfstandig kiezen welke activiteit hij het liefst wil doen.
    5. De juf voorziet veel verschillende activiteiten zodat je kleuter geboeid blijft. Als de concentratie op is, mag hij eventjes vrij spelen.
    6. Je kleuter leert tal van nieuwe woorden: de lichaamsdelen, de kleuren, de seizoenen…
    7. De juf speelt spelletjes waarbij je kleuter moet voelen, ruiken, horen, zien en proeven. Zo leert hij zijn zintuigen benoemen en herkennen.
    8. Je kleuter leert de 4 basisgevoelens (bang, blij, boos, bedroefd) herkennen en uiten.
    9. Door te spelen met de andere kinderen leert je kleuter hoe ruzies ontstaan en hoe hij die kan oplossen.
    10. Je kleuter leert zijn bewegingen coördineren door te knippen, te plakken, te stempelen…
    11. De juf of meester versterkt het zelfbeeld van je kleuter door hem aan te moedigen en door complimentjes te geven.

    Deze lijst is uiteraard niet volledig. De kleuterschool doet immers nog veel meer dan we in het filmpje kunnen tonen.

    Bekijk de filmpjes op you tube met onderstaande linken:

    Een vlieg in de kleuterklas
    Deel 1: http://www.youtube.com/watch?v=ITyDGa1aBt4
    Deel 2: http://www.youtube.com/watch?v=ly08gGgO75Q

    In de rugzak van de kleuters
    http://www.youtube.com/watch?v=aFTsIN81iOU

    De geheimen van de kleuterjuf
    http://www.youtube.com/watch?v=6q7Bki2kgVc


    02-10-2008
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Nooit wanhopen....2

    Wat leert een kleuter in de leeftijd 4 tot 5 jaar?

     

    Sociaal emotioneel

    Je kind onderkent dat andere kinderen ook eigen gevoelens en gedachten hebben.

    Je kind kan aspecten van het eigen gedrag benoemen (waar ben ik bang voor, wat eet ik graag?) maar maakt nog geen onderscheid tussen bedoelingen van zichzelf en de anderen

    Je kind speelt in de nabijheid van een ander wel zijn er korte tussendoor contacten

    Je kind maakt gedurende dit levensjaar de aanzet tot interactie met andere kinderen en krijgt dan ook voorkeur voor bepaalde kinderen.

     

    Spelontwikkeling

    Je kind imiteert spel van anderen en doet dus alsof het iets is.

    Je kind neemt eigen initiatief tot thema's en rollen. Er ontstaat een beginnend fantasiespel en neemt aanzet tot samenspel

    Je kind kan (In het begin korte) tijd gericht met een activiteit bezig zijn en heeft daar steeds minder begeleiding bij nodig.

     

    Motoriek

    Je kind  kan over een lijn lopen. Je kind kan met 2 handen grote bal vangen, Het kan klimmen; hinkelen; springen en huppelen.

    Ook kan je kind een paar seconden op één been staan.

    Je kind maakt grovere bewegingen vanuit de pols bij bijvoorbeeld grote kralen rijgen. Je kind kan een stuk papier doorknippen.

    Je kind kan zijn ritssluiting dichtdoen.

    Gedurende dit levensjaar maakt het steeds fijnere bewegingen vanuit de pols en neemt het aanzet tot voorkeurshand.

     

    Tekenontwikkeling

    Je kind kan al wat tekenen. Het gebruikt kopvoeters voor  zowel mensen als dieren.

    Langzaam aan komen er meer details, armen en benen nog vaak aan hoofd gehecht dit heeft allemaal te maken met hoe het kind de wereld om zich heen ervaart. Het belangrijkste is dat het  plezier in kleuren heeft.

     

    Zintuiglijke waarneming

    Je kind maakt puzzels van meer stukken (25) met meer gedetailleerde voorstellingen.

    Je kind kan enkelvoudige opdrachten onthouden en uitvoeren.

     

    Taalontwikkeling

    Je kind spreekt in uitgebreide enkelvoudige zinnen. De werkwoorden worden nog niet allemaal op de juiste manier verbogen. Gedurende dit levensjaar zal je kind in samengestelde zinnen met een eenvoudige structuur gaan spreken.

    Het zal een verhaal in enkele zinnen vertellen.

     

    Lichaamsoriëntatie

    Je kind kan de belangrijkste lichaamsdelen met de ogen dicht aanwijzen en benoemen bij zichzelf, maar ook bij anderen.

     

    Ruimtelijke oriëntatie

    Je kind kan mozaïekfiguren en puzzels maken. Het kan eenvoudige vormen natekenen.

    Je kind kan iets van een afbeelding nabouwen mits alles zichtbaar is.

     

    Tijdsoriëntatie

    Je kind kan dag en nacht benoemen. Het kan het dagritme globaal aangeven vanuit de eigen leefwereld.

     

    Ontwikkeling geletterdheid

    Je kind krijgt meer gevarieerde interesse voor boekjes en zal de eigen naam in krabbels schrijven.

    Gedurende dit levensjaar zal het kind meekijken of lezen als je voorleest. Ook kan het doen alsof het leest en zelf onzinwoorden maken.

     

    Ontwikkeling van het inzicht in cijfers en getallen

    Je kind telt voorwerpen dit zal vooral in het begin nog niet helemaal goed gaan. Het opzeggen van de getallenrij gaat ook nog niet altijd. Gedurende dit levensjaar zegt getallenrij tot 10 steeds vaker goed op. Langzaam aan kan het kleine hoeveelheden met aanwijzingen steeds vaker goed kunnen tellen.

     

    Ontwikkeling van het logisch denken

    Je kind  kan met concreet materiaal vergelijkingen maken: lang-kort, dik-dun, maar ook dingen ordenen op grond van één concreet waarneembaar kenmerk (bijv. dikte, vorm, kleur maar ook concrete kleine hoeveelheden vergelijken m.b.v. veel-weinig.


    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Nooit wanhopen....3

    Wat leert een kleuter in de leeftijd 5 tot 6 jaar?

     

    Sociaal emotioneel

    Je kind kan meerdere emoties bij zichzelf onderscheiden (boos, blij, bang). Je kind onderscheidt meerdere aspecten van het eigen gedrag (wat kan ik goed, wie vind ik aardig, wanneer ben ik blij?)

    Je kind kan aangeven of iets wel of niet met opzet is gedaan en heeft gevoelens van trots, schuld, schaamte

    Je kind toont wederkerige relaties met verschillende volwassenen

    Je kind neemt initiatief tot interactie met andere kinderen en toont wederkerige relaties met verschillende andere kinderen.

    Vriendschap is nog vaak een kwestie van eenrichtingsverkeer.

     

    Spelontwikkeling

    Je kind kiest bewust materiaal en roept zelf spelideeën op (fantasiespel)

    Je kind komt tot een samenhangend spelverhaal met andere kinderen

     

    Motoriek

    Je kind kan op één voet staan; hinken; een stuitende bal vangen; een kleine bal vangen.

    Je kind kan over balk lopen; een bal stuiten en vangen; touwtje springen

    Je kind  maakt soepele bewegingen met de vingers  bijvoorbeeld bij kleine kralen rijgen, vierkant knippen, knopen open/dicht

    Je kind kan veters strikken

    Je kind heeft een voorkeurshand bij verschillende handelingen.

     

    Tekenontwikkeling

    Je kind  kan een volledige menstekening maken met steeds meer details. Zo krijgen mensen kleding, huizen deuren en ramen en schoorsteen.

     

    Zintuiglijke waarneming

    Je kind kan abstracte vormen, figuren van elkaar onderscheiden en onthouden.

    Je kind houdt bij inkleuren rekening met eenvoudige overlappingen; kan alle kleuren (ook licht en donker) en ook benoemen.

    Je kind kan verschillen tussen afbeeldingen van abstracte vormen/figuren (letters/cijfers) onderscheiden en naleggen

    Ook kan je kind geometrische figuren benoemen

    Je kind kan een versje met meer dan vier regels onthouden en opzeggen.

    Je kind kan het verschil horen tussen moeilijkere woorden die veel op elkaar lijken en kan met eenvoudige woorden rijmen.

     

    Taalontwikkeling

    Je kind spreekt in goed gevormde zinnen. De eenvoudige werkwoordsvervoegingen zijn goed (wij liepen)

    Je kind kan een samenhangend verhaal van meerdere zinnen vertellen.

     

    Lichaamsoriëntatie

    Je kind kan enkelvoudige opdrachten naar het lichaam vertalen en kan lichaamsdelen met ogen dicht aanwijzen en benoemen: pols, enkel, hals, nek

     

    Ruimtelijke oriëntatie

    Je kind kan ruimtelijke begrippen in afbeeldingen weergeven en verwoorden (denk hierbij aan voorzetsels als: in, op, naast, onder, boven, uit enz.)

    Je kind beheerst ruimtelijke begrippen in het platte vlak gecombineerd (de jongen die voor en naast het huis speelt).

    Je kind kan vanaf afbeeldingen ook nabouwen wat niet zichtbaar is.

    Ook kan je kind links en rechts aan het eigen lichaam aanwijzen.

     

    Tijdsoriëntatie

    Je kind kan de dagen van de week in de goede volgorde opnoemen maar ook de delen van de dag in volgorde benoemen.

    Je kind kan eigen ervaringen naar tijd indelen d.m.v. woorden als: straks, later, morgen, gisteren.

    Je kind krijgt een beginnende belangstelling voor klokken en kalenders.

     

    Ontwikkeling geletterdheid

    Je kind krijgt steeds meer belangstelling voor letters neemt toe. Je kind begint de letters uit eigen naam in andere woorden te herkennen en kan misschien al  zelf woorden maken. Ook zal het al wat klanken aan letters kunnen koppelen en misschien al wat woordjes kunnen lezen.

     

    Ontwikkeling van het inzicht in cijfers en getallen

    Je kind zegt de getallenrij tot 10 goed op, het telt hoeveelheden tot 10 aanwijzend

    Je kind kan hoeveelheden t/m 5 samenstellen en benoemen en kan zelfs al tot simpele erbij en eraf vragen antwoord geven mits het materiaal erbij heeft.

     

    Ontwikkeling van het logisch denken

    Je kind kan concrete hoeveelheden vergelijken m.b.v. evenveel, meer, minder op basis van 1-1 relaties t/m 8

    Je kind brengt d.m.v. passen en meten rangorde aan en kan voorwerpen volgens 2 criteria ordenen.


    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Nooit wanhopen....

    Wat leert een peuter in de leeftijd 3 tot 4 jaar?

     

    Sociaal emotioneel

    Je kind maakt onderscheid tussen ik en de ander en let daarbij vooral op uiterlijke kenmerken.
    Het kind weet wat mag en niet mag, maar houdt daar in eigen gedrag geen rekening mee.
    Het kind is erg op zichzelf gericht.
    Je kind speelt nog veel alleen.

     

    Motoriek

    Je kind kan rennen, springen, tegen een bal trappen, op zijn tenen staan.
    Je kind maakt handbewegingen vanuit de schouder en elleboog en houdt  vast met de vuistgreep

     

    Zintuiglijke waarneming

    Je kind maakt inlegpuzzels met eenvoudige concrete voorstellingen.
    Je kind kan een rijmpje onthouden en opzeggen

     

    Lichaamsoriëntatie

    Je kind kan de belangrijkste lichaamsdelen aanwijzen zoals hoofd, mond, ogen, oren, buik, rug, benen, voeten.

     

    Ruimtelijke oriëntatie

    Je kind kan met het eigen lichaam ruimtelijke begrippen toepassen zoals ik sta achter de stoel, of ik zit onder de tafel.

     

    Tijdsoriëntatie

    Je kind kan zeggen hoe oud het is en ervaart tijdritme.

     

    Ontwikkeling geletterdheid

    Je kind heeft belangstelling voor boekjes en vindt het leuk om voorgelezen te worden

     

    Ontwikkeling van het inzicht in cijfers en getallen

    Je kind vertelt hoeveel jaar het is door het juiste aantal vingers op te steken.
    Het kind begint hardop te tellen, hoeft nog niet in de goede volgorde.

     

    Ontwikkeling van het logisch denken

    Je kind begrijpt begrippen als koud, moe, honger, arm.
    Het kan tegenstellingen aangeven: meisje-jongen, warm-koud; ordent naar groot-klein


    01-10-2008
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.

    Lezen oefenen

    Veel ouders willen graag thuis oefenen met lezen met hun kind.
     Let daarbij op de volgende zaken:

    • In het belang van het kind is het altijd zaak zoveel mogelijk met de school samen te werken en op een lijn te blijven zitten.
    • Het kind moet (weer) het gevoel krijgen dat boeken leuk zijn. Kies dus altijd een boek dat het kind uitgezocht heeft en dat aansluit bij de interesse van het kind. Dit kan een boek over ruimtevaart zijn, maar ook een boek van Roald Dahl.
    • Het thuis oefenen moet leuk blijven. Als het met strijd gepaard moet gaan, werkt het niet.
    • Het kind moet een succeservaring opdoen. Op dit principe is deze manier van oefenen gebaseerd.
    • Het kind moet bemoedigd worden. Er wordt geen aandacht besteed aan de fouten, maar er wordt benadrukt wat goed ging.
    • Het kind moet het veilige gevoel krijgen, dat het er niet alleen voor staat. Als het lezen niet goed gaat, wordt er meer geholpen. Het kind krijgt dus nooit het gevoel dat het alleen moet aanmodderen.

    De methode werkt als volgt:

    • Kies een boek dat 1 of 2 avi-niveaus hoger ligt, dan het avi-niveau dat het kind beheerst.
    • Als het kind niet verder komt dan avi-2 is het helemaal erg belangrijk om een boek van een hoger avi-niveau te nemen. Boeken op avi-1 of 2-niveau zijn vaak moeilijk te lezen, doordat ze in een soort telegramstijl zijn geschreven. Door de veelvuldige korte woordjes, bieden ze een kind vaak weinig houvast. Boeken op avi-3 niveau of hoger bieden ook interessantere verhalen en de context geef meer houvast bij het lezen van moeilijker woorden.
    • Bij deze methode gaat erom dat het kind vloeiend leest. Het kind hoeft niet snel te lezen, als het maar op toon leest en als de zinnen maar vloeiend gelezen worden.
    • Kies een stuk tekst. Begin met een halve bladzijde en bekijk hoe dit werkt. Gaat het lezen van het kind moeilijk, neem dan een korter stukje, gaat het goed lees dan een langer stuk.

    Stap 1: voorlezen

    • De ouder leest het stuk niet te snel, maar vloeiend voor. Het kind wijst het woord, dat gelezen wordt, bij.

    Stap 2: koorlezen

    • Daarna lezen ouder en kind de tekst samen hardop (koorlezen). De ouder praat zachtjes, en vooral ondersteunend. Het kind wijst met de vinger het woord bij.

    Als het lezen goed gaat, kan stap 2 overgeslagen worden. Ook als je het idee krijgt te veel in een schoolse sfeer te komen, kun je stap 2 overslaan.

    Stap 3: zelfstandig lezen met hulp en ondersteuning

    • Daarna leest het kind de tekst hardop voor. De ouder wijst bij en bepaalt daarmee het tempo waarin gelezen wordt. Het lezen moet vloeiend en op toon gaan. Als het kind aarzelt of hakkelt bij een woord, zegt de ouder het woord voor.

    Het nut van voorzeggen

    • Het voorzeggen van het woord is erg belangrijk. Het tempo blijft in het lezen. Het kind kan op toon blijven lezen. Het geeft het kind een veilig gevoel, omdat het zich gesteund weet. Dat komt het zelfvertrouwen ten goede en daarmee ook het lezen.
    • Het voorzeggen is ook belangrijk, omdat het kind daardoor niet een verkeerd woordbeeld gaat plakken aan het woord. De volgende keer zal hij het daardoor eerder herkennen. Het kind een woord laten spellen heeft geen zin. Het houdt het lezen op, de vloeiendheid gaat uit het lezen en de volgende keer dat het kind het woord tegen komt, zal het weer net zo hard gaan spellen.
    • Door het voorzeggen blijft lezen ontspannend. Het is erg belangrijk spanning te voorkomen.

    Belonen

    • Aan het eind van de samenleessessie geeft de ouder positief commentaar: Goed op toon gelezen, of Bijna geen fouten gelezen of Dat heb je spannend voor gelezen.
    • Als een wat dikker boek gelezen wordt, kan de ouder het hoofdstuk uitlezen of een paar bladzijden verder lezen. Het boek wordt dan sneller uit gelezen en de spanning blijft erin.

     


    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.

    Op de website www.youngtube.nl wordt een selectie van YouTube filmpjes getoond, speciaal geselecteerd voor kinderen. Youngtube.nl wil ouders en scholen helpen om educatief en ontspannend filmmateriaal op het internet te vinden.

    "Het aanbod van Youtube-filmpjes is enorm en het is voor ouders en kinderen vaak moeilijk om clips te vinden die je je kinderen kunt laten zien," zegt Maarten Blokdijk, de initiatiefnemer achter Youngtube.nl. "Veelal wekken de eerste beelden en de titel van het filmpje vertrouwen maar als je ze gaat bekijken, kunnen er hele andere boodschappen achter schuil gaan. Filmpjes die volledig ongeschikt zijn voor kinderen, en voor jonge kinderen ook ongewenst zijn om te bekijken",aldus het persbericht.

    Eerst gescreend
    Youngtube.nl heeft op dit moment al honderden filmpjes die zeer geschikt zijn voor kinderen. Bezoekers kunnen zelf filmpjes op Youngtube.nl plaatsen. Deze filmpjes worden eerst gescreend door een redactie voordat ze op de website komen.

    De site kent een zoekfunctie, er kan op filmpjes gestemd worden en diverse sorteringen zijn mogelijk. Bezoekers kunnen reageren op filmpjes, een waardering geven en eigen afspeellijsten aanmaken.

    BRON: http://mijnkindonline.web-log.nl/mijnkindonline/2008/09/nieuwe-websit-1.html


    30-09-2008
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.

    VISIE OP TAALVAARDIGHEID

     

    Mensen hebben gedachten, ervaringen en gevoelens. Ze willen zich verstaanbaar maken, ze willen begrepen worden. Daarom communiceren mensen door gebruik te maken van gebarentaal, lichaamstaal, beeldtaal en muziek,… Maar ze kunnen zich ook uitdrukken door woordtaal.

    De vaardigheden om boodschappen op een gepaste wijze te begrijpen of door te geven noemen we taalvaardigheid.


    Kinderen komen op school met een zekere taalvaardigheid. De school stelt in functie van de schooltaal aan de taalvaardigheid van kinderen specifieke eisen (zie leerplan OVSG –leerlijnen Nederlands specifieke domeinen luisteren, lezen, schrijven en spreken).

     

    Een krachtige leeromgeving is de basis voor de ontdekkingstocht van de kinderen. Om echt te leren moet deze leeromgeving aan drie voorwaarden voldoen: positief en veilig leerklimaat, betekenisvolle taken en interactie.

     

    De school helpt de kinderen communicatievaardig te maken. De beheersing van de standaardtaal zal hierbij een belangrijke rol spelen. Ook zal men oog en vooral oor hebben voor de talige eigenheid van het individuele kind, de taalbedreigde leerling (en indien van toepassing de anderstalige leerling).

    Goed taalonderwijs heeft voortdurend de continuïteit in de taalontwikkeling van elk kind op het oog.

     

    Wij proberen kinderen op te voeden tot een goed taalgebruiker. Een goed taalgebruiker is niet zozeer iemand die passief luistert en nauwkeurig kan reproduceren wat anderen hebben gezegd maar is iemand die actief en bewust handelt in allerlei interactiesituaties. Ons taalonderwijs is dus gericht op het actief taalgebruik van kinderen, op het zelfstandig verwerken van informatie en het schrijven van teksten in allerlei situaties.

     

    Het mondeling taalgebruik neemt een belangrijke plaats in. Allerlei gespreksvormen en dramatische werkvormen beogen het bevorderen van de gespreksvaardigheid. In groepswerk wordt beroep gedaan op het taalgebruik met het oog op samenwerking en overleg bij het oplossen van problemen.

     

    De leerkracht zal zoveel mogelijk taalgebruiksituaties organiseren en begeleiden in allerlei werk- en organisatievormen. Heel de klas, haar sfeer en haar organisatie moet een taalklas zijn. De klas nodigt uit tot talig handelen.

    We moeten er bewust van zijn dat taal functioneert in alle leergebieden. Elke activiteit is in die zin altijd een brok taalonderwijs.

     

    Als school en als leerkracht is het belangrijk het talig handelen voortdurend te bewaken, te sturen en bij te sturen waar nodig is.

     




    Inhoud blog
  • Pesten of plagen???
  • Dyslexie uitgelegd...
  • Interessante website voor leerkrachten
  • Interessant om te weten en ook eens om te zien...
  • Nooit wanhopen....2
  • Nooit wanhopen....3
  • Nooit wanhopen....

  • Mijn favorieten
  • schoolwebsite
  • klasblog L4
  • klasblog L5
  • klasblog L6




  • Leesstrategieën ondersteunen

    Hieronder presenteren we een aantal aanpakken die zeer geschikt zijn om uit te voeren voor, tijdens of na het lezen.
    Voor elke werkvorm kan nog even worden nagedacht van waar hij een plaats kan krijgen in de les; u moet dus nagaan: of de werkvorm geschikt is voor klassikaal werk, of meer voor kleinere groepen (groeps- en hoekenwerk).

    Attentie: een aantal werkvormen zijn best ook combineerbaar.

     

    1. Prenten leggen
    De leerlingen krijgen een aantal belangrijke prenten van/uit het verhaal en moeten (eventueel zonder het verhaal te kennen) die prenten in een goede/aanvaardbare volgorde leggen. Vooraf dient u de prenten uit het boek te kopiëren (in enkele exemplaren). Meestal is een zwart-witkopie goed genoeg.

    2. Prenten typeren (leren beschrijven; details verwoorden)
    Eén leerling krijgt een prent uit het boek en beschrijft die (kan ook door de leerkracht worden gedaan). De andere leerlingen tekenen de uitleg, of wijzen in een reeks prenten (of het boek zelf) de beschreven prent aan.

    3. Voorwerpen aanwijzen
    Op een tafel liggen een heleboel voorwerpen (of prenten van voorwerpen) die al dan niet met een boek te maken (kunnen) hebben. De leerlingen moeten zeggen welke voorwerpen in het verhaal voorkwamen en welke niet + hun keuze motiveren. Deze oefening kan zelfs gebeuren voor het verhaal wordt (voor)gelezen; na het aanhoren van titel en inleiding leren de leerlingen op deze manier voorspellingen doen bij het verhaal.
    Na het verhaal kunnen we de leerlingen vragen de voorwerpen in de vorgorde te leggen zoals ze in het verhaal opduiken (en het verhaal er een stukje bij te vertellen).

    4. Figuren aanwijzen
    Idem als hierboven, maar nu met afbeeldingen van personages.

    5. Mindmap opstellen
    Vooraf stellen leerlingen een mindmap (landkaart) op van wat ze al weten over een onderwerp of denken bij een titel. Dan wordt er verteld of voorgelezen. Tot slot wordt met een andere kleur de mindmap aangevuld (wat ben je meer te weten gekomen?). De leerlingen kunnen elkaar mindmappen ook met elkaar vergelijken.

    6. Op uitspraken reageren (ja/neen)
    De leerkracht doet een uitspraak over de tekst (weetjes OF meningen - best niet door elkaar). De leerlingen denken na of de uitspraak klopt en steken op een teken een kaartje omhoog: groen = ik ben het eens / rood = ik ben het oneens). Hun keuze moeten ze ook uitleggen of beargumenteren.

    7. Op uitspraken reageren (open)
    De leerkracht doet een uitspraak die niet helemaal gesloten is. De leerlingen moeten zeggen aan welke figuur of welk personage die uitspraak kan gekoppeld worden (wie is zo, denkt dit, zegt dit in de tekst, of bij wie hoort die uitspraak?)
    De uitspraken kunnen zo gekozen worden, dat ze bij meer dan één personage kunnen horen. (noem iemand die droevig is in de tekst, ... )

    8. W-vragendobbelsteen
    De leerlingen werpen om de beurt met een dobbelsteen waarop een aantal W-vragen staan. Afhankelijk van het vraagwoord dat boven komt liggen stelt iedereen een W-vraag, die door iemand anders (of de hele klas) wordt opgelost. Wanneer we deze suggestie frequent hanteren, gaan kinderen zich makkelijker tekstonafhankelijke vragen kunnen stellen bij een tekst (= strategisch gedrag). De vraagwoorden op de dobbelsteen zullen anders zijn in lagere leerjaren (wie, wat, waar, wanneer) dan in hogere (hoe, waarom, waardoor, ...).
    In plaats van vragen te stellen 'bij de tekst', kunnen we kinderen ook vragen laten stellen aan één van de personages (zie ook suggestie 16 - interview) = waarom hij iets deed, wat hij voelde toen ..., . De dobbelsteen kunnen we daarbij gebruiken, maar uiteraard hoeft dat niet. De andere kinderen kunnen proberen te denken vanuit de geïnterviewde en de vraag proberen te beantwoorden.

     

    9. Werken met een raster
    De leerkracht presenteert een raster (van bv. 4 op 5 vakken) met daarin allerlei termen die iets (of niets) met de tekst te maken hebben. De leerkracht stelt vragen bij het raster en de leerlingen moeten op zoek naar termen of combinaties die aan de vragen van de leerkracht voldoen.
    Mogelijke vragen: vind eens iets/iemand die in de tekst een grote rol speelt (een leerling zegt zo'n woord; de andere leerlingen geven uitleg); welke twee woorden hebben in de tekst veel met elkaar te maken? ... Voordeel ten opzichte van het klassieke vraagjes beantwoorden na de tekst is dat er hier telkens meer oplossingen zijn en dat leerlingen antwoorden kunnen zoeken op hun eigen leesniveau

    10. Naspelen & uitbeelden
    De leerlingen beelden in groepjes het stukje van het verhaal uit dat zij het belangrijkst vonden. Achteraf gaan we na op het spel overeenkwam met wat er in de tekst gelezen werd.

    11. Het belangrijkste tekenen
    De leerlingen maken een tekening van dat moment van het verhaal dat zij het belangrijkst vonden. Achteraf wordt er uitleg gegeven.
    Ook andere tekenopdrachten zijn mogelijk: teken wat er gebeurt na het einde van het boek. Of: teken wat er zou gebeuren als dit of dat anders verlopen zou zijn. Zelfs VOOR het lezen kan getekend worden. Je kan de kinderen vragen een tekening te maken in verband met het thema van de tekst. De tekeningen kunnen dan besproken en vergeleken worden, zodat het thema gaat leven en de voorkennis van de leerlingen geactiveerd wordt.

     

    12. Schrijven bij het verhaal
    Dit is niet meteen de sterkste kant van onze kinderen, dus wat schrijven betreft zullen de oefeningen best bondig houden. Mogelijkheden zijn:


    een klein stukje dagboek schrijven van één van de figuren.


    vragen op een schriftelijk interview beantwoorden als figuur


    een briefje schrijven naar een andere figuur (op een bepaald moment van het verhaal).

    13. Fotoboek
    De leerkracht heeft stukjes prent uit het originele boek gekopieerd en bijeen gekleefd als in een fotoalbum. De leerlingen mogen bij het fotoalbum vertellen aan de andere leerlingen, alsof ze het zelf hebben meegemaakt (bv. vanuit de ogen van de hoofdfiguur), of naast elke foto een klein stukje tekst schrijven.

    14. Tutorlezen
    Leerlingen uit hogere klassen bereiden "makkelijke" verhalen voor en gaan die voorlezen in het eerste leerjaar of de derde kleuterklas. Eén leerling leest voor voor twee of drie kleuters. Omdat dit zo 'echt' is, zullen de voorlezers zich echt heel goed willen voorbereiden. We zullen dus goed moeten ingaan op het verhaal; het oefenen en hen ook tips moeten geven om goed voor te lezen.

    15. Benoemen
    We hangen één prent (vergroot) aan bord. Daarrond noteren we met z'n allen zoveel mogelijk werkwoorden die in de prent te zien zijn. Op deze suggestie kan sterk gevarieerd worden: we laten genummerde prenten circuleren en duo's leerlingen noteren bij elke prent één of meer werkwoorden. Na deze carrouseloefening vergelijken we de oplossingen met elkaar.

     

     

     

     

     

     

    16. Interview
    We interviewen een personage uit de tekst. Eén leerling speelt de figuur _ de anderen mogen hem vragen stellen. Zo'n inteview kan voorbereid worden. Dat op zich is al een naverwerking van een tekst. Een alternatief bestaat erin te werken met een lege stoel. We stellen vragen aan het onzichtbare personage op de stoel, maar als we een antwoord kennen op een vraag van een medeleerling mogen we achter de stoel gaan staan en ons antwoord aan de anderen zeggen.

     

     

    17. Waardeschaal gebruiken
    Alle leerlingen vullen een waardeschaal in bij de tekst. De waarden waaruit ze mogen kiezen heeft de leerkracht vooraf aangebracht. Aanvankelijk zijn die termen letterlijk te nemen, maar gaandeweg kunnen we ze ook in figuurlijke zin gebruiken.

     

    << 

    < 

    0

    > 

    >> 

     

    lang

     

     

     

     

     

    kort

    prettig

     

     

     

     

     

    saai

    donker

     

     

     

     

     

    licht

    eindigt goed

     

     

     

     

     

    eindigt slecht

    makkelijk

     

     

     

     

     

    moeilijk

    ...

     

     

     

     

     

    ...


    18. Reactiecarrousel

    De leerkracht laat bladen rondgaan in de klas met daarop een fragment of bepaalde woorden die met de tekst te maken hebben. In duo's mogen de leerlingen op hetzelfde blad reageren op de aanbreng van de leerkracht. Naar mate het blad verder geraakt in de kring, wordt het meer en meer volgeschreven en lezen de kinderen ook elkaars reacties.

    19. Redactie
    De leerlingen krijgen een tekst (of passages uit een tekst die ze kennen), maar daar zitten fouten in. Net als een eindredacteur, moeten ze proberen de fouten uit de tekst of de tekstpassages te halen.

    20. Identiteitskaart tekst
    Leerlingen vullen een identiteitskaart in van de tekst die ze lazen. De onderdelen die ingevuld worden sluiten aan bij de W-vragen of de leeskaart en zijn tekstonafhankelijk (dus geen aspecten benoemen die maar met één tekst te maken hebben). Hoofdingen kunnen zijn:
    titel, naam auteur, tekstsoort, waarover gaat het (thema), wie/wat speelt er mee in de tekst, wie/wat is het belangrijkst, wie/wat is het leukst, raarst, gewoonst ..., waar speelt het zich af, wanneer speelt het zich af, is de tekst ... droevig, raar, spannend, langdradig, ...

    21. Leesdetectives werken a.h.v. een plattegrond
    We tekenen van de tekst een plattegrond. Daarop zijn de belangrijkste plekken van de tekst weergegeven. het kan gaan om de plattegrond van een kamer, een buurt of zelfs een groter gebied (we kennen allemaal die avonturenboeken waarin je vooraan een plan krijgt van het eiland waarop het verhaal zich afspeelt). Op dat plan nummeren we belangrijke plekken. Voor het lezen kunnen we de kinderen veronderstellingen laten uitspreken over waar het verhaal zich afspeelt. Na het lezen moeten de kinderen als detectives de genummerde plekken verklaren.



    Een interessant adres?



    Het weer in:

    E-mail mij

    Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.


    LEREN IS VEEL MEER DAN STUDEREN

    Leren. Kinderen leren altijd en overal: thuis, op school, in de jeugdbeweging, op straat, voor de televisie, achter de computer Ze leren de dagen van de week, de hoofdsteden, de rivieren van Europa (KENNIS); ze leren lezen, onderhandelen, fietsen, met mes en vork eten, op zoek gaan naar informatie (VAARDIGHEDEN); ze leren kritisch zijn, leergierig, zelfzeker (ATTITUDES). Leren is meer dan studeren. Leren gebeurt meestal natuurlijk en is prettig. Studeren is verplicht, vaak saai en vermoeiend.

    Leren (hoe je moet) leren is leren hoe je dat leren zo goed mogelijk aanpakt.

    Drie belangrijke factoren bepalen of uw kind zelfstandig kan leren en werken:
    1. Hoe het zich voelt
    2. Zijn motivatie
    3. Zijn vaardigheden 

    1. HOE VOELT UW KIND ZICH?

    Wie zich niet goed in zijn vel voelt, kan niet goed leren of werken. Kinderen die veel zorgen of problemen hebben (zwakke gezondheid, ruziënde ouders, overleden familie, gepest) of vol twijfels zitten (faalangst), hebben wel andere dingen aan het hoofd. Ze zijn zo met hun zorgen en twijfels bezig dat leren niet meer lukt. Sommige kinderen vluchten weg van hun problemen door zich supergemotiveerd op allerlei opdrachten te storten. Anderen worden onverschillig.

    Hoe zorg ik ervoor dat mijn kind zich goed voelt? Enkele tips:

    - Zorg thuis voor een warm en veilig nest. Maak tijd voor uw kind. Luister naar zijn verhalen en ook naar de boodschap die erachter steekt.

    - Laat uw kind voelen dat u van hem houdt, ongeacht zijn resultaten op school.

    - Besteed aandacht aan mogelijke problemen. Hou de communicatie open met de school.

    - Duw uw kind niet voortdurend met zijn neus op wat het (nog) niet kan. Vertel ook wat het al wel kan (of waar het goed in is). Dat verhoogt zijn zelfvertrouwen.

    - Val nooit zijn persoon aan («Je bent dom»), maar geef kritiek op zijn gedrag («Dit heb je niet goed begrepen», of «Je hebt het niet goed gestudeerd»). 

    2. IS UW KIND GEMOTIVEERD?

    Kinderen moeten zich niet alleen goed in hun vel voelen. Of ze wat leren en hoe ze dat doen hangt ook af van hun motivatie. Hoe staat uw kind tegenover zijn leertaken (zich zelf aankleden, vraagstukken oplossen, de bus nemen, samenwerken, fietsen)? Motivatie bepaalt niet alleen of kinderen voldoende tijd aan een opdracht besteden, maar ook of ze die tijd goed besteden. Soms staat het stoer om slechte punten te behalen. Sommige kinderen geloven niet in hun slaagkansen en beginnen er liever niet aan.

    Kinderen zijn gemotiveerd als:

    1. ze de opdracht belangrijk vinden. Uit pure interesse, uit leergierigheid, omdat het leuk is (intrinsieke motivatie) of om een beloning te krijgen, de beste te zijn van de klas, een straf te vermijden, veel complimentjes te krijgen (extrinsieke motivatie). Intrinsiek is natuurlijk veel beter dan extrinsiek, maar soms kan een kleine beloning ook stimuleren.

    2. als ze geloven dat ze in hun taak kunnen slagen.

    Hoe motiveer ik mijn kind? Enkele tips:

    - Toon interesse voor de leeropdrachten van uw kind, voor de manier waarop het problemen oplost, voor de vooruitgang die het maakt of de problemen waarmee het worstelt.

    - Hou rekening met wat uw kind wil. Betrek het bij keuzes die het kan maken («Maak je die oefening nu of straks?»). Dat werkt motiverend. Wat voor ons kleine beslissingen lijken, maken voor een kind soms veel verschil.

    - Belonen helpt om kinderen het juiste gedrag aan te leren. Geef een beloning niet zomaar. Geef niet te veel beloningen. Uw kind leert het best omdat het leergierig is, omdat kennis leuk is. Met veel beloningen maakt u dat gevoel kapot.

    - Geef uw kind een eerlijke kans. Kies aangepaste taken: niet te makkelijk, niet te moeilijk.

    - Wees supporter en coach: een schouderklopje of complimentje geeft kinderen vleugels. 

    3. WAT MOET UW KIND KUNNEN?

    Zelfstandig leren is een vaardigheid. En dat kan je leren. Hoe pak je een taak of werkje aan? Al heel jong moeten kinderen taakjes afwerken: speelgoed opruimen, kleren opplooien, op tijd klaar zijn, drinken zonder morsen... Hier leggen ouders de basis voor het zelfvertrouwen en de motivatie van hun kind.

    Hoe kan u uw kind helpen om zelfstandig te leren werken? Leer uw kind taken uit te voeren met de volgende stappen.

    Vóór uw kind begint

    STAP 1: Wat moet ik precies doen, kennen, kunnen? Wat verwachten mama, papa, oma, de leerkracht van mij?

    STAP 2: Hoe ga ik dat aanpakken? Wat doe ik eerst? Wat dan? Hoeveel tijd heb ik daarvoor nodig? Hoeveel tijd heb ik?

    Tijdens het werk:

    STAP 3: Ben ik goed bezig? (of begin ik de puzzel ergens anders, neem ik een ijzeren schopje, zoek ik eerst iets op van vorige les, pauzeer ik even)

    Na afloop:

    STAP 4: Heb ik mijn taak juist uitgevoerd? Heb ik dat nu goed aangepakt? Kan ik het? Waar zit het nog niet goed?

    Kinderen die voeling krijgen met hun eigen leerproces, die de kwaliteit van hun leren kunnen bewaken, worden vaardige leerders en probleemoplossers. Dat kunnen ze al heel jong leren.

    Hoe stimuleer ik zelfstandig leren bij mijn kind? Enkele tips:

    - Bouw het stappenplan in alledaags situaties in: tafel dekken, pyjama aandoen, computerspelletjes spelen, boodschappenlijstjes opmaken. Als uw kind nooit volgens een plan moet werken, zijn oplossingen of resultaten nooit moet controleren, nooit iets moet afwerken, nooit iets tegen zijn zin doet, is het bijna logisch dat hij dat bij zijn schoolwerk ook niet doet.

    - Wat kinderen overdag ervaren is veel belangrijker dan wat ze tijdens het huiswerk- en lessenuurtje thuis ervaren: leren volhouden, hulp gaan vragen, zelf dingen leren oplossen, geen ondoordachte beslissingen nemen

    - Laat kinderen fouten maken. Ook in hun huiswerk. Fouten zijn leerkansen. Hoe uw kind zijn werk aanpakt is belangrijker dan het resultaat (de cijfers op het rapport).

    - Leer kinderen hoe ze zelf een probleem kunnen aanpakken. Beantwoord een vraag met een nieuwe. Zo zet je kinderen aan om na te denken.

    - Kinderen leren meestal niet uit zichzelf. Doe het stappenplan eens voor met een eigen taak (boodschappen doen in het warenhuis), doe het stappenplan ook eens samen. Kinderen nemen uw gedrag vlug over.


    Zoeken met Google



    Blog als favoriet !


    Blog tegen de wet? Klik hier.
    Gratis blog op https://www.bloggen.be - Bloggen.be, eenvoudig, gratis en snel jouw eigen blog!