De zee
Een vrouw sprak en zei: Denk aan de zee. En de eerste zee die
in mij opkwam, alsof er geen andere bestond, was die uit de film met Scarlett Johansson
als mannenverslindende alien. De scène die mij voor ogen stond duurt al bij al
misschien 5 minuten; er is een een surfer, een hond, een vrouw, een man, een
baby, Scarlett Johansson, een kiezelstrand. En ook de zee dus, waarin even
later de vrouw, de man en de hond in de problemen raken, en de surfer hen
probeert te redden maar daar niet in slaagt, waarna hij uitgeput terug het
strand op sukkelt. Scarlett loopt naar hem toe, kijkt om zich heen, raapt een
steen op en slaat hem daarmee vervolgens enkele keren hard op het hoofd. Daarna
sleept ze de surfer weg, moeizaam, het hele eind tot aan haar auto. Naar het
krijsende kind dat op het kiezelstrand achterblijft, zijn eigen beentjes nog
nauwelijks beheersend, kijkt ze niet meer om. In die hele cinemazaal waar ik op
dat ogenblik zat toe te kijken, was er geen vierkante meter waarin de
brutaliteit van deze ganse scène zich niet had verbreid. Het is die koude,
akelige watermassa, onbewogen voor hen die in haar sterven en onbewogen voor
het leed dat zich aan haar oevers afspeelt, die mij voor ogen staat wanneer een
vrouw mij drie, vier jaar nadat ik die film heb gezien, vraagt om aan de zee te
denken. Wat zegt dit dan? Wat zegt dit over mijn hoofd, waar er een plaats
bestaat voor dit soort beelden, waar ze blijven sluimeren om te pas en te onpas
terug aan het oppervlak te verschijnen? Of misschien sluimeren ze daar helemaal
niet, komen ze helemaal niet vanuit het niets toevallig weer tevoorschijn, maar
worden ze integendeel verzorgd, gekamd, geaaid; wordt dit soort beelden, dit
soort onbehagen, door de onrust in mijn hoofd uitbundig verwelkomd, als een
oude vriend, een teruggekeerde zoon; past hij ze als kledingstukken, verheugd
om te merken dat ze zijn sombere, gedrongen lichaam puikbest passen.
|