Je bent een stuk kindertijd waaraan
koud en bleek een einde is gekomen.
Ik had je graag beschermd, graag
mijn nummer gegeven zodat we
van het weinige kleine vroeger dat we delen
nog eens de kostbare resten konden ophalen.
En ik je nog een keer tegen mocht komen
op straat tussen de velden van mijn jeugd,
die dag toen het enige dat ons scheidde
het felrode zwijgen was van mijn mond.
Maar
alle opaal van toen is weggevaagd,
en hier is de werkelijkheid zonder franjes:
er is veel grijs, veel amper, veel beter niet
dat tot voorzichtig misschien is samengeklit.
Er zijn mensen die als verslagen beestjes
verspreid hun wonden likken. Er is de dag,
er is de nacht, er is niks dat we ooit echt
nog aan het toeval willen overlaten. Er is
de achteloos uitdijende tijd die uitbreidt
de leegte van alles wat losliet- ook je leven
nadat al het zwart in je hoofd het liet vallen.
(Ja, ik ben ze gaan opzoeken: die straat
waar je ooit ging wandelen, die muur
waar je ooit tegenaan stond te leunen.
Er was niets van wat vroeger alles was
en in het gekarteld zwijgen na mijn vraag
een hond die rusteloos ging liggen.)