Als werkloze heb ik onmetelijk veel tijd. In een poging om mezelf bezig te houden, ben ik blogs beginnen schrijven. Volg mee hoe ik me dagenlang te plétter verveel!
Het is alweer een hele
tijd geleden dat ik iets schreef. Als werkloze is het vanzelfsprekend dat
je tijd hebt om te schrijven. Hell, als je tijd hebt om elke dag naar Dr. Phil,
Oprah én Days of our Lives te kijken, heb je tijd voor alles. Nu ik fulltime werk ligt de situatie enigszins anders. Ineens is
tijd geen vanzelfsprekendheid meer, maar een hoogst begeerd goed. Mijn zo goed
georganiseerde huishouden lijdt eronder, mijn sociale leven lijdt eronder, ik
lijd eronder en mijn blog lijdt eronder. Ik heb niet eens meer de tijd om mijn
gedachten te ordenen, laat staan ze neer te schrijven in uitgebreid op spelling
gecheckte volzinnen.
Ik ben ondertussen al
anderhalve maand 'miss Drees van Engels' in een Brussels KA (een ervaring die
kort samengevat kan worden in de kreet: 'no French in English class!') en eindelijk
heb ik even tijd om -tussen lesgeven, doen alsof ik sport op sportdagen en een
eindeloze stroom te verbeteren essays- te bloggen.
Wat is er nieuw sinds mijn
laatste blog? Ik heb werk, wasmanden vol strijk en een kater (begin november
wordt er gedoopt op de VUB). Wat ik momenteel niet heb, is een vriendje op dit
continent. Mijn miltary man zit namelijk in Kaboel tot maart 2011. Thats
right, 2011. Hij is voor de derde keer een vier-maanden-durende vredesmissie
aan het volbrengen. Als je al die maanden optelt, zou je kunnen concluderen dat
hij, van de zeven jaar die we samen zijn, al een vol jaar liever in een oorlogsgebied
doorbracht dan bij mij. Mhm.
Het interessantste aspect
van zijn missies zijn de brieven die ik als vrouwelijke achterblijver (officiële
terminologie) krijg van het departement defensie. Defensie gaat er namelijk van
uit dat je als vrouwelijke achterblijver vol-le-dig verloren bent zonder hun
werknemers. Dat je gazon op die vier maanden tijd een nieuwe thuis wordt voor
allerlei uitheemse leguanen, omdat je zelf het gras niet kan afrijden. Dat je
uit het huis waar je al maanden als een clochard leefde zonder water,
elektriciteit of telefoon- zal worden gezet, omdat je zelf niet in staat bent de
rekeningen te betalen. Dat je de behoefte voelt om over deze en andere onoverkombare
problemen te praten met andere vrouwelijke achterblijvers en hun jengelende
kroost op speciaal door het leger ingerichte familiedagen. En dat je bovendien helemaal geen clue hebt waar the man of the
house ondertussen precies verblijft.
Waarom weet ik dit? Omdat ik op geregelde tijdstippen bizarre brieven
ontvang die beginnen met: beste vrouwelijke achterblijver. Deze brieven -steevast
opgesteld in erg basic Nederlands- bevatten allerlei handige tips over onderwerpen
als (zoals gezegd) huiselijke klusjes, financiële transacties, familiedagen en
Afghanistan. Vooral de infobrochure over Afghanistan is -eufemistisch gesteld- de moeite. Je krijgt antwoord op prangende
vragen als: waar ligt Afghanistan? (samen te vatten als: in Azië), wie woont
er in Afghanistan? (Afghanen) en wat eet men in Afghanistan? (Afghaans eten). De
dingen die ik me echt afvraag, negeren ze dan weer. Logische vragen als wat moet ik doen als hij verlangt dat ik voortaan 24/7 in burqa rondloop?,
ben ik persoonlijk in gevaar als hij tijdens een waterboardingsessie
mijn locatie vrijgeeft?, 'zijn er duiven in Afghanistan?' (enkel voor insiders), als hij denkt dat hij Bin Laden aan het
neerschieten is, maar het blijkt een andere bebaarde Afghaan te zijn, is hij
dan strafbaar?, behandelen ze niet. Er staat echter wel in (met een kadertje
rond en in het vet) dat vrouwelijke achterblijvers enig slecht nieuws dat niet
dringend is, best voor zichzelf kunnen houden want uw militair loopt regelmatig
rond met scherpe munitie. Ik denk dat ik dus het nieuws dat onze orchidee het
finaal begeven heeft, maar even voor mezelf ga houden. Wie weet denkt hij dan
weer ready, aim, FIRE als hij een onschuldige duif ziet vliegen... (enkel voor
insiders).
Ik zou nog heel wat paginas kunnen doorranten over het leger, maar
zie me nu toch verplicht om nog een paar essays te lezen. Misschien ben ik dan
klaar tegen dat mijn militair terug is.
Ineens bevind ik me midden in een aanval van
babyfever. Eén van mijn beste vriendinnen ontdekte net dat ze zwanger is en dit
lokt in mijn omgeving een non-stop ge-oooh en aaah uit. Iedereen, inclusief
ikzelf natuurlijk, is dolenthousiast over deze eerste baby in onze dichte
vriendenkring.
Voor mij is dat echter niet zo vanzelfsprekend.
Ik ben namelijk geen grote fan van kinderen in het algemeen en babys in het
bijzonder. Kinderen zijn luid, vervelend en een pain in the ass. Kinderen kan
ik echter -als het echt moet- nog wel verdragen. Babys daarentegen zijn
downright scary. Als je eens echt objectief nadenkt over babys, zijn ze helemaal
niet schattig. Stel nu dat ik jou een kale dwerg zonder tanden op je schoot zet, dan
ga je toch ook niet spontaan kirren van blijdschap? Dan denk je toch ook niet:
wauw, dit is zó mooi, wat een wonder? En je steekt toch al helemaal geen
vingers in die tandenloze mond om dan uitgelaten te roepen: kijk, hij zuigt!
Als die dwerg dan ook nog eens niet zindelijk bleek te zijn, je te pas en te
onpas onderkwijlde en niet eens zelfstandig rechtop kon zitten, zou het toch al
snel gedaan zijn met de lieflijke kreetjes. Toch lijken de meeste vrouwen zon vieze, verrimpelde baby onweerstaanbaar te vinden. Im not that kind of girl.
Nu er een baby op komst is, ben ik maar eens
naar de babyafdeling van de Hema getrokken. Een leuke ervaring, want voor
iemand die helemaal niets heeft met babys zelf, ben ik wel dol op de
minatuurspulletjes die zon monstertje vereist. De kleine sokjes, tutjes, mutsjes
en schoentjes in allerlei blije kleurtjes zijn onmiskenbaar erg schattig. Toch
viel me op dat er ook heel wat vreemde spullen stonden. Spullen die ik nog
nooit had gezien en dus ook totaal niet kon plaatsen. Heb jij al ooit een
borstpomp gezien? Het ziet er een beetje uit als een megafoon met een
reservoir. Ik bedacht me dat het voor toekomstige moeders erg eng moet zijn om
op zon afdeling te staan en te denken: shit, ik heb maar negen maanden om uit
te zoeken waarvoor al deze rommel dient. Ik zou een instant paniekaanval
krijgen. Waarom? (1) Je wordt verantwoordelijk voor iemand die niets zelf kan
(als in: als jij het geen eten geeft, gaat het dood), (2) er blijkt een hele
markt te bestaan vol spullen die recht uit een martelkamer lijken te komen, (3)
je krijgt op regelmatige tijdstippen fotos van iets dat eruit ziet als een
alien (dat grote hoofd!), (4) je moet een bevalling doorstaan (wat mijns
inziens alleen maar te vergelijken is met een groot uitgevallen gebraad dat je
er langs je neusgat uit moet zien te krijgen) en dan heb ik het nog niet eens
gehad over die freaky plek op babys hoofd (zeer terecht benoemd als de
self-destruct button in How I Met your
Mother), waar je zo, zonder zelfs hard te proberen, je vinger door zou
kunnen rammen. Die plek die met het hart meeklopt (its the beating of that
hideous heart, zei Edgar Allan Poe al). Daarom!
Ondanks mijn babyangst denk ik echter dat het
met deze baby helemaal anders zal zijn. Want het is de baby van iemand die ik
graag zie. Toen mijn vriendin gisteren hier was, kon ik niet anders dan
enthousiast meekirren over haar baby, die wel mooi en schattig moet zijn, want
hij is van haar. Toen ze vroeg of we op de gang wilden staan terwijl ze gaat
bevallen, moest ik zelfs even een beetje huilen. Ik, die er al meermaals van
ben beschuldigd geen ziel te hebben omdat ik zelden huil, vond het zon mooi
gebaar dat ze me erbij wilde dat ik moest huilen. Natuurlijk wil ik op de gang
staan terwijl zij haar baby op de wereld zet. Want het kan gewoon niet anders dan
een prachtige, roze, heerlijke baby worden.
Ik ging er al van uit dat kamperen niets voor
mij was. Ik had het nooit echt geprobeerd, dus het was geen empirische
vaststelling (het vrij onderzoek blijft een VUBer in het bloed zitten), maar
wel een redelijk veilige veronderstelling. Na vier horribele nachten op de
Pukkelpopcamping kan ik echter concluderen dat mijn hypothese meer dan correct
was. I am not a happy camper.
Voor Pukkelpop was mijn kampeerervaring beperkt
tot één keer. Mijn zus en ik waren acht en tien en wilden wel eens in zon tent
slapen. Mijn ouders moeten vermoed hebben dat we toen al niet echt natuurmensen
waren, want we bleven veilig met de tent in de tuin. Ze hadden de tent opgezet,
slaapzakken gekocht en deze gevuld met onze poppen en knuffelberen. Mama bleef
binnen (voor het geval dat) en papa legde zich er gezellig bij. Na het
obligatoire bedtime verhaaltje werd het stil in de tent. Maar niet stil genoeg.
Na ongeveer een kwartier waren we er beiden van overtuigd dat het nachtelijke
lawaai niet afkomstig was van de buurman, onze hond of een handvol vogels, maar
dat onze tent omsingeld was door wraakzuchtige wolven, tijgers en olifanten (we
keken indertijd graag naar Jungle Book). Na dit avontuurlijke kwartiertje
stonden we dus opnieuw binnen, waar mama de chocomelk al had klaargezet. Ik
denk dat mijn vader er niet meteen rouwig om was.
Pukkelpop was enigszins anders. Er was ook een
tent, maar daar stopt de gelijkenis. We waren vroeg in Kiewit, om onze tent
dicht bij de festivalweide op te zetten. We stonden inderdaad dicht bij de
weide, maar ook erg dicht bij (lees: op) de tenten rondom ons. Als je je
bedenkt dat er heel veel tenten stonden op heel weinig ruimte, dat we een
vaakvoorkomende standaardtent hadden én dat mijn oriëntatiegevoel (zeker
dronken in het donker) niet bepaald overontwikkeld is, kan je je voorstellen
dat ik de eerste nacht dankbaar was dat ik mijn vriend bij had. Zonder hem had
ik immers nooit onze tent teruggevonden en was ik na een tijdje zoeken
waarschijnlijk gewoon in de grootste, meest luxueus uitziende tent in de buurt
gekropen om daar goeienacht, hè mannen te mompelen en me te nestelen in de
eerste de beste slaapzak.
Naast de obvious ongemakken van een tent
(probeer jij maar eens je onderbroek te verwisselen in een propvolle, smerige
ruimte waar je niet kan rechtstaan.Ik vind nu nog Spaghetteria-noedels in mijn
sokken), kon ik me ook moeilijk vinden in de vuilheid van het kamperen. Ik,
gedoopt bij een studentenkring, kan me nochtans gemakkelijk verplaatsen in een
avondje smerige marginaliteit. Eén avondje. Na dat avondje wordt het bier uit
mijn haar gewassen, het braaksel van mijn schoenen geveegd en enige gevolgen
van wildplassen uit mijn kleren gewreven. Ik lak mijn nagels, trek een paar
pumps aan en ga weer my merry way. Niet zo in Kiewit. Na vier dagen heb ik net
geen natuurlijke dreadlocks (een tasty mengsel van zweet, zand en bier), zitten
er verdachte vlekken op verdachte plaatsen, heb ik rouwranden onder mijn
teennagels en stink ik naar -opniew- bier, zweet en Spaghetteria-noedels.
Bekaterd als ik ben, heb ik geen zin om drie uur in de vlakke zon aan het
schuiven voor een douche en laat ik het er maar bij. Op de camping blijken er in dit verband drie soorten mensen te zijn: zij die het duidelijk bevrijdend vinden om zich niet te moeten
wassen, zij die het zich niet aantrekken en ik, die veel geld had gegeven voor
een nagelborsteltje.
Een kampeerfenomeen waar ik ook niet helemaal
mentaal klaar voor was, waren de Toi Toikotjes. Natuurlijk heb je wel eens je
behoefte moeten doen op zon bizar plastic wctje, maar ik kan je vertellen dat
de ervaring pas echt compleet is als je eens hebt vertoefd in een Toi Toi die
vier dagen lang werd gefrequenteerd door vuile festivalgangers met bierdiarree
en vervolgens al die tijd lekker heeft staan marineren in de snikhete zon. Je
bent warempel gelukkig als je weer tot aan je enkels in de dubieze modderlaag
voor de toiletten staat.
Het kamperen was dus verschrikkelijk. Maar het
was het wel volledig waard. De nijdige woestijnwind van Queens of the Stone
Age (dixit Humo), puur jeugdsentiment met Limp Bizkit (denk: Move in now move out/ hands up now hands
down/ back up back up/ Tell me what you gonna do now), The Prodigy, de
Bloody Beetroots en de marginaal coole afsluiter van 2manydjs: je zou voor
minder in een tentje slapen. Volgend jaar zeker opnieuw. Maar wel pas volgend
jaar. Ik wil eerst even 365 dagen lang geen Spaghetteria meer zien, eten of
ruiken en met volle teugen genieten van mijn propere, geparfurmeerde
wc-met-spoelbak.
Gisteren stond ik te strijken. Normaal zet ik dan de tv op en luister ik naar wat er op is. Meestal lukt dat aardig, maar toen Sturm der Liebe begon, moest ik toch afhaken na een tijdje. 'Na een tijdje', want ik was te lui om de afstandsbediening te zoeken en bedacht me dat het misschien goed zou zijn voor mijn Duits om eens een aflevering te volgen. Na twintig minuten hardnekkig proberen, kon ik er net uit opmaken dat (1) er iemand pijn heeft ('Es tut Weh'), (2) er een nonkel is ('Onkel' is maar een letter wegdenken) die Pachmeyer heet, (3) 'Pachmeyer' blijkbaar een normale Duitse naam is, (4) een vrouw erg kwaad is op Werner ('Ich bin mit dich Wütend, Werner') en (5) iemand ergens iets Hildegard (ik ben er nog niet helemaal uit of Hildegard een woord of een naam is). De algemene conclusie is echter dat ik echt geen Duits kan. Het had net zo goed Martín en Monita kunnen zijn (ik spreek ook geen Spaans).
Nochtans zou het maar logisch zijn dat ik wel Duits zou kunnen. Ik heb Germaanse talen gestudeerd en heb dat ook zo op mijn cv gezet. Ik krijg dus regelmatig een telefoontje om te vragen of ik als leerkracht Duits aan de slag wil of een tekst naar het Duits kan vertalen. Mensen gaan er schijnbaar van uit dat als je twee van de Germaanse talen goed beheerst (i.e. Engels en Nederlands), je meteen ook vlot Duitstalig bent (waar volgens mij evenveel logica achter zit als 'Hoezo je kan geen Ijslands? Je hebt toch een diploma Germaanse talen?', maar soit). Verder kom ik uit een streek in Limburg die dicht bij de Duitse grens ligt en spreek ik wel vlot een dialect dat voor buitenstaanders op Duits lijkt (Denk: joods uitziende Amerikanen op de metro die argwanend vragen 'Are you German?'). Net als het Duits heeft het Brees naamvallen, voornaamwoorden als 'ich' en 'dich' en -speciaal voor mijn zus en de taalkundigen die het willen begrijpen- umlauts in verkleinwoorden. Bovendien spreekt de rest van mijn familie wel goed Duits. Mijn oom is zo'n Germanist die Engels en Duits heeft gestudeerd, mijn opa maakt Duitse naamvallenmopjes ('Der die das gemacht hat') en mijn oma kijkt graag naar detectives op ARD. Ondanks dit alles kan ik zelf geen halve Duitse zin zeggen zonder een Nederlands 'vertaalwoord'.
Mijn vertaalwoorden getuigen echter wel van grote logica. Zo vind ik het volstrekt onlogisch dat 'aardappel' niet 'Bodenapfel' is. Als 'aarde' 'Boden' is en 'appel' 'Apfel', hoe kan 'aardappel' dan ooit 'Kartoffel' zijn?! Hetzelfde met het -nochtans erg Duitse- woord 'concentratiekamp'. Als je mijn zelfgemaakte Duitse spellingsregels toepast (zet er zoveel mogelijk 'k' en 'z' in) is 'concentratie' 'Konzentration' en 'kamp' 'Kampf' (zet achter alle p's een 'f'). Een simpele optelsom levert mijns inziens 'Konzentrationkampf' op, toch? Falsch! Het Duitse woord voor 'concentratiekamp' blijkt om een of andere duistere reden 'Konzentrationslager' te zijn. En geen Duitser die mijn vertaalwoorden begrijpt. Ubermenschen? I think not.
Toch is het Duits ook een ontzettend coole taal. Want -eerlijk- 'Weltmeistershaft' is oneindig veel leuker dan het duffe 'wereldkampioenschap' en ook bij 'Die Mannschaft' kan je je toch net iets meer een ploeg van machtige 'Weltmeisters' voorstellen dan bij 'de Rode Duivels'. Behalve een paar voetbaltermen (mijn vriend bekeek het wereldkampioenschap voetbal liever op ZDF) beperkt mijn Duitse woordenschat zich -na vier jaar drie uur per week Duits in de middelbare school- tot een paar woordjes en halve zinnen. Zo heb ik onthouden dat 'Sie stoppen mit wirken' geen Duits is. Toen ik dit zei op mijn mondeling examen Duits, zuchtte Herr Seneca (niet de Romeinse schrijver, mijn leerkracht Duits) 'Sie halten ab mit arbeiten?'. Uit 's mans reactie (en mijn punten) kon ik duidelijk afleiden dat 'Ja ja, das betulte ich' ook helemaal geen Duits is. Misschien moet ik dus nog even de avonturen van Onkel Pachmeyer volgen op Vitaya voor ik richting Bundesrepublik kan trekken.
Begin deze week schoot me opeens de volgende,
onsterfelijke uitspraak te binnen: But darling, theres a thin person inside
me screaming to get out (Edina, Absolutely Fabulous).
Waarom? Als werkloze moet ik me niet zo vaak
aankleden. Behalve het occasionele tripje naar de nachtwinkel om de hoek, heb
ik immers weinig reden om mijn appartement te verlaten. Ik leef daarom al een
tijdje in comfy joggingbroeken, wijde t-shirts en boxers van mijn vriend. Toen
ik besloot me nog eens echt aan te kleden, bleken de enige kledingstukken die
ik nog vlot over mijn uitdijende heupen kreeg een rokje-met-stretchband en een
one size fits all-short. Mijn inner thin person protesteerde. Luid. Mijn inner
thin person schreeuwde dat ik moet vermageren, en wel op een gezonde, verantwoorde
manier: een combinatie van sport en dieet.
Bon, sport dus. Ik trok naar de fitness (waar
ik al een jaar lidgeld betaal. Niet om er te sporten, maar om me schuldig te
voelen omdat ik er niet sport. Money well spent.) en liet me in een nieuw programma
praten. Ik kreeg een afspraak met een sports officer om mijn ambities te
bespreken. De officer in kwestie bleek een afgetraind, vreselijk judgemental
kereltje te zijn. Toen ik hem meedeelde dat ik niet bereid was om voortaan elke
dag te komen, bekeek hij me alsof ik een obees van 180kg was, en hem net had
gevraagd om of hij soms chicken wings bij zich had. Vervolgens stelde hij voor
om een lichaamsanalyse te doen. Ik, onwetend, stemde in.Uit said analysis bleek dat ik officieel te
zwaar ben, een minder hoge botmassa heb dan ik dacht (daar gaat mijn but Im
big-boned-excuus) en een te hoge concentratie heb van iets dat hij visceraal
vet noemde (blijkbaar ben ik niet alleen dik aan de buitenkant, maar zwemmen ook
mijn vitale organen in een ongezond laagje vet). De interessantste conclusie
was echter mijn biologische leeftijd. Blijkt dat ik -geboren in 1986- een
lichaam heb van 37. De upside? De volgende keer dat iemand me vraagt waarom ik
zoveel dutjes doe, kan ik naar waarheid antwoorden dat ik al bijna veertig ben,
en mijn slaap hard nodig heb. De downside? Mijn nieuwe programma was niet mals.
Drie keer per week moet ik rennen, skiën, roeien, fietsen en steppen tot ik
erbij neerval, of ik kan binnenkort mijn biologische tachtigste verjaardag
vieren (en waarschijnlijk mijn echte tachtigste verjaardag niet meer).
Na deze bah-ervaring, wou ik me liever
concentreren op dieet. Het nieuwe Weight Watcherssysteem zag er in eerste
instantie veelbelovend uit. In principe kan je eten wat je wil zonder schuldgevoel.
Wat echter niet kan, is drinken wat je wil. Bier blijkt per glas van 250 ml
vijf punten te kosten. Als je weet dat ik per dag 29 punten mag eten, kan je al
raden dat ik na een week van vier pintjes en een cornetto (negen punten) per
dag bijna flauwviel van de honger en nog geen grammetje kwijt ben. Dat je
minstens vijf porties groenten en fruit, voldoende calcium en twee liter water
per dag moet consumeren, leek me niet zo belangrijk. Wel dus. Na een paar zeer
lange nuchtere avonden tussen dronken mensen, besloot ik me toch maar weer te
concentreren op sport.
Zo ging het de hele week op en af tussen zweten
in de gym, en zweten bij het idee hoe weinig ik mocht feesten. Terwijl ik dit
schrijf -hongerig en uitgeput- heb ik dus besloten dat mijn inner thin person
makkelijk praten heeft. Eigenlijk heb ik besloten dat mijn inner thin person
haar mond maar moet houden, de bitch. Ik ga de tiramisu opeten die me al de
hele roept vanuit de koelkast en een pintje drinken. Eat that, bitch!
Het is 8u18. Het is ook 33 graden. Ik kijk in de spiegel en vraag me af hoe andere vrouwen er toch in slagen om er, met zon weer, fris en aantrekkelijk zomers uit te zien. Ik kan het duidelijk niet. Na een paar dagen hittegolf lijkt mijn stijlgevoel namelijk gewoon te verdampen.Ik normaal in alle omstandigheden voorzien van strakke kleedjes, zijden lingerie, hoge hakken, make-up, zorgvuldig geselecteerde accessoires en stijl haar- zie er niet uit!
Even overlopen. Strakke kleedjes zijn uit den boze. Ik héb wel een kast vol sexy kleding, maar die zit altijd wel ergens fout. Laatst probeerde ik nog een dun satijnen kleedje uit in deze temperatuur, maar bleek het zo heet dat het hele ding (loose fit) aan mijn warme lijf plakte. En laat ik nu niet meteen een lijf hebben waarvan voorbijgangers spontaan blij worden als er iets aan plakt. Ik begin warempel te begrijpen waarom vrouwen in Irak (gemiddelde temperatuur: 41 graden) denken: ik gooi er een groot, donker laken over en klaar.
Hetzelfde verhaal met sexy lingerie. De gemiddelde push-up beha doet wat ie moet doen mijn redelijk sizeable borsten dichter bij elkaar brengen- en veroorzaakt dus zweet op plaatsen waar je het niet wil hebben. Want eerlijk, wie loopt er nu graag rond met een extra oksel op zijn borstkas? Even geen rode, krullerige kanten en satijnen keurslijven dus, maar een oude, katoenen huidskleurige minimizer bra die ik normaal alleen maar gebruik om te sporten.
Mijn hoge hakken heb ik ingeruild voor slippers. Niet the good kind (elegante platte schoentjes met lakleren bandjes), maar oerdegelijke plastic slippers. Mijn voeten zijn zo opgezwollen dat al mijn andere schoenen te warm zijn, knellen en daardoor gewoon niet de moeite waard lijken.
Make-up kan me helemaal gestolen worden. Ik ben nochtans een heavy user. Zelfs als ik op expeditie Robinson zou gaan (zou gaan, want as if!), zou mijn item mijn make-uptasje zijn. Ok, het zou mogelijke ruilhandel wel enigszins bemoeilijken (als ik even jouw vuursteen mag, krijg jij mijn mascara, Harry), maar zonder mijn dagcrème, fond de teint, camouflagestick, zonnepoeder, eyeliner en oogschaduw-in-drie-tinten, ben ik niets. Toch kan ik het in deze temperatuur niet opbrengen om een laagje pretty op te smeren. Mijn zorgvuldig aangebrachte schmink heb ik er twee minuten later toch alweer afgezweet
Ook accessoires zijn niet langer een prioriteit. Ik heb er wel een berg (ik bewaar mijn accessoires in grote slakommen), want in de winkels lijken die kleurige kettinkjes, armbandjes, sjaals allemaal super, maar in de praktijk wil je echt niet met een sjaal in je nek rondlopen als het boven de dertig graden is. Hell, als het boven de dertig graden is wil je eigenlijk helemaal niets aan, laat staan een warme, klamme sjaal, hoe kleurrijk hij ook is!
Misschien wel het ergste van alles is mijn haar. Je kon al lezen dat ik moeilijk haar heb (zie blog hieronder), maar je moet begrijpen dat ik. Moeilijk. Haar. Heb. Ik besteed normaal elke ochtend toch wel een halfuur aan het sluik maken van mijn alle kanten op krullend haar. Het leidt namelijk een eigen leven en is tegelijkertijd krullend, droog én dun. Op dit moment is het zo kurkdroog dat ik er echt niks mee kan. Ik probeerde al conditioners, maskers, speciale borstels, ioniserende stijltangen en zelfs oldfashioned prayer, maar het krijgt zijn (zo al spaarzame) glans maar niet terug. De stijltang moet dus maar even wachten. Ik steek het gewoon bij elkaar in een bushy, stro-achtige staart.
Mijn vriend moet vast denken dat hij een kat in een zak heeft gekocht. Net nu we zijn gaan samenwonen, doe ik niet alleen een beetje vervelend tegen hem (of, zoals hij het uitdrukt, megalomaan en territoriaal), ik zie er ook niet helemaal uit zoals hij dacht dat ik eruitzie. Ik ben kleiner dan hij kon vermoeden, mijn borsten zijn gereduceerd tot handig sportformaat, mijn stralende teint blijkt uit een potje te komen en mijn haar Tja, mijn haar. Ik hoop dus, voor mijn eigenwaarde, mijn medemens en mijn vriend, dat het snel weer winter wordt
Sinds een paar dagen woon ik samen. Zowel hij als ik hebben lang uitgekeken naar dit moment. Toch lijkt het nu al- niet zo geweldig smoothly te verlopen. Zelfs na een relatie van bijna zeven jaar, blijkt namelijk dat we toch niet àlles wisten over mekaar.
Zo heb ik, na veel gezeur, toch maar een plaatsje vrijgemaakt in de badkamerkast voor zijn toiletspullen. In plaats van een lade vol volgens kleur geordende nagellakjes is er nu een lade vol slecht onderhouden scheergerief. In plaats van een luxueuze roze doos vol gezichtscrèmes is er nu een kartonnen doos vol mannenprul waar ik niks mee kan. Ik word er een beetje triest van. Wat ik echter nog triester vind, is dat hij zich helemaal niet kan verplaatsen in mijn tristesse: Marie, waarom heb jij twaalf soorten shampoo?. Uit zijn gezucht leid ik af dat mijn vind ik- logische antwoord (omdat ik erg moeilijk haar heb, schat) hem niet lijkt te bevredigen.
Ongeveer hetzelfde scenario met mijn collectie schoenen: Marie, mogen mijn schoenen ook in het schoenrek?. Iedereen die mij een beetje kent, weet dat mijn schoenrek heilig is. En dat mijn schoenrek nu al regelmatig bezwijkt onder het gewicht van mijn prachtige verzameling. Mijn reactie? Nee! Mijn schoenrek is van míj en staat propvol. Nee. In geen geval. Zijn reactie? Dan doe je er toch gewoon een paar weg, schat. Ik kan alleen maar denken: Have we met?.
Bovendien is het onbegrip wederzijds. Toen ik mijn schattig, oud televisietje wou beginnen instellen, riep hij me kordaat een halt toe: wat doe je daar met dat stuk rommel?. Ondertussen manoevreerde hij zijn monster van een televisie naar de tv-kast. Ik zet mijn tvtje in onze slaapkamer. Whats it to you?, zei ik argwanend. Waarop hij me toesnauwde dat het oude ding nul beeldkwaliteit heeft, en dat hij om te gamen echt wel een grotere tv nodig heeft!. Ik, geen fervent gamer of uitgesproken fan van beeldkwaliteit, zie geen enkel voordeel in zon grote tv. Ik zie enkel dat het rotding niet bij het interieur past, de hele kamer domineert en, kortom, een huge eyesore is!
Vandaag is hij gaan werken. Ik vraag me af hoe hij gaat reageren wanneer hij terugkomt en ziet dat ik al mijn roze dozen bovenop zijn gigantische tv heb geïnstalleerd. Tja, plaats zat daar, hè schat..
De warmste dag van het jaar. Ik heb alle voorzorgen genomen (ik zit in mijn bikini achter een ventilator op een ijsblokje te zuigen) en nog smelt ik bijna. Je zou kunnen denken: pf, het kan veel erger, en dan zou je gelijk hebben. Mijn vriend bijvoorbeeld (een militair), zit nu niet indoors koude drankjes naar binnen te werken en hij heeft al helemaal geen bikini aan (enfin, dat hoop ik toch, bikinis met legerprint zijn soooo 1998). Integendeel; hij rent rondjes in de vlakke zon in een legeroutfit in dik stof. Hij mag zelfs zijn lange- mouwen en broek niet oprollen. De arme kerel zweet zich dus te pletter.
Wat echter ook niet cool is midden in een hittegolf (lame pun intended), zijn mijn activiteiten van de laatste week. In gemiddeld dertig graden heb ik al mijn bezittingen ingepakt, die bezittingen vier trappen naar beneden gesleurd, om ze vervolgens weer twee trappen naar boven te sleuren op een andere locatie. Thats right; ik ben verhuisd. En wel van het ene bloedhete appartement naar het andere. Tijdens dit proces heb ik me een paar dingen afgevraagd:
1) Waarom moet en zal ik altijd verhuizen in de zomer? Wat lijkt het me idyllisch en gezellig om eens midden in een prachtig sneeuwlandschap een nieuw appartementje te betrekken. Natuurlijk ben ik me er wel van bewust dat ik heel januari, februari en een groot deel van maart heb lopen bitchen over koude, klamme voeten en rode, ruwe handen, maar, terwijl er een zweetstraaltje over mijn rug loopt, wou ik ineens dat ik zin had in een warme choco...
2) Waarom bezit ik zoveel boeken? Boeken nemen veel plaats in, zijn loodzwaar en kosten geld. Geld dat ik bij nader inzien- beter had geïnvesteerd in airconditioning, niet-plakkerige kleding of meer ijsblokjes.
3) Waarom was ik te lui om mijn winterkleren bij mijn ouders te leggen? Normaal wissel ik elk jaar leren laarzen voor rieten sandaaltjes en dikke, donkere breisels voor lichte, kleurrijke stofjes. Niet dit jaar, dus. Terwijl ik tien dozen winterjassen omlaag én weer omhoog sleep, zie ik de pijnlijke ironie in het feit dat ik me in het zweet werk om hopen fleece dekentjes en flanellen lakens op mijn nieuwe appartement te krijgen. En God knows dat ik die voorlopig niet nodig ga hebben!
4) Zal ik het ooit nog koud hebben? Elke zomer komt er een moment waarop ik denk dat ik gewoon nooit meer zal afkoelen. Dat ene moment waarop je mascara van je wimpers smelt, je haar tegen je voorhoofd plakt en je gewoon niet nog meer kleren kan uittrekken zonder gearresteerd te worden voor indecent exposure. Natuurlijk staat dit moment tegenover het punt in december waarop ik denk het nooit meer warm te zullen krijgen. Misschien is het goed dat ik hier eens schriftelijk over zeur. Zo kan ik in december tenminste denken: hitte is ook niet alles. Op deze blog komt dus vermoedelijk nog een vervolg ergens rond kerstmis waarin ik mezelf een volstrekte idioot ga vinden (genre: What was I thinking?! Kou hebben is zóveel erger dan zweten en wel om de volgende goede redenen: ...).
In het achterhoofd houdend dat mijn vriend dit at some point wel eens gaat lezen, zie ik me verplicht om wel een kanttekeningetje maken bij de verhuis-from-hell. Ik moet eerlijk toegeven dat hij degene is die telkens twee dozen tegelijk heeft gedragen (ik heb korte armen, schat, ik kan er echt geen twee), degene die achterwaarts naar beneden heeft gelopen met het volle gewicht van mijn kasten op zich (ik ben maar een klein meisje, schat, ik kan dat echt niet dragen) en degene die helemaal alleen de lompe, zware meubels heeft getild (laat maar Marie, het gaat vlotter zonder jouw hulp). Ik moet voor hem dus ook maar een koel drankje klaarzetten, geloof ik.
In het licht van de afgelopen
verkiezingen, ben ik eens echt beginnen letten op slogans. Net als bepaalde
politieke partijen (Uw centen. Daar gaat het om? I mean, come on!), hebben
sommige producten compleet absurde slogans. Mijn bescheiden mening:
NMBS Onze wegen lopen samen. Bij deze slogan vraag ik me spontaan
af: waar is dat dan precies?. Lopen de wegen van de NMBS en mezelf samen aan
het loket waar er ofwel niemand is (dus ook geen loketbediende), ofwel honderd
mensen voor je staan, die allemaal een onmogelijk lange inlichting nodig
hebben? Lopen onze wegen samen op het perron, waar ik veel vaker excuser pour
le retard dan arrivera en quelques instants hoor? Daar waar ik in sneeuw
en regen uren wacht tot er plots, zonder verdere uitleg supprimé verschijnt naast
mijn trein? Of lopen onze wegen samen tot helemaal in het verre Limburg? Want
dan reizen de NMBS en ik samen heel wat af. Bijna vijf uur zitten we dan
gezellig bij elkaar, voor een afstand van nochtans nog geen honderd kilometer.
Wanneer ik na vijf vreselijke uren op een overvolle trein verfrommeld en
pisnijdig uitstap in Genk, alwaar me nog een busrit te wachten staat van een
uur, hoop ik oprecht voor de NMBS dat onze wegen zich niet net daar kruisen!
McDonalds Im loving it. Deze slogan is waar (I do love my
hamburgers!), maar zou men moeten nuanceren. Iets in de zin van Im loving it,
until I finish it vat de McDo-ervaring beter samen. Nadat je je McMenu hebt
binnengewerkt, heb je immers nog minstens drie uur verteerplezier voor de boeg.
Op de weg terug naar huis al, krijg je McMaagpijn, een opgezette, harde, angry
maag. Een tweede symptoom zijn de McKrampen, rommelende darmen die duidelijk
iets kwijt moeten. Ten slotte -als je pech hebt- eindigt het hele proces met
McDiarree. En eerlijk, de poor soul die na jou het toilet gebruikt, denkt vast
niet Im loving it
Always have a happy period. Wàt een stomme slogan! Tijdens mijn
period ben ik helemaal niet happy. Meer nog; tijdens mijn period is niémand
happy. Daar zal ik persoonlijk voor zorgen, aangezien er in die fase van de
maand maar twee emoties bestaan: heel erg kwaad en heel erg emotioneel. Voorbeeld:
mijn vriend maakt een onschuldig mopje over mijn gewicht. Hij is meestal wel
grappig en ik kan er in een normale bui best om lachen. But not today! Er zijn
maar twee mogelijke reacties op zijn grapje. Ofwel ga ik die-hard voor de
tegenaanval, waarin ik hem, bijna spugend van razernij, naar het hoofd slinger dat
hij zélf een walgelijke, vette dikzak is! Waar haalt híj wel het lef vandaan
om míj dik te noemen?, ofwel kan ik niks anders denken dan hij heeft gelijk,
ik bén een walgelijke, vette dikzak en loop ik al jankend de kamer uit. Er is
een derde optie (die echter ook zeker niet onder de noemer happy valt): eerst
hem uitfoeteren met taal die ik niet van mijn mama heb geleerd, en dan alsnog
huilend wegrennen. Daar ik veronderstel dat ik niet de enige ben die vier dagen
per maand te kampen krijgt met moodswings die recht uit de hel komen, kan ik
niet anders dan besluiten dat deze ronduit belachelijke slogan moet bedacht
zijn door mannen. En dan niet zomaar mannen, maar vrijgezellen. Want ik denk
niet dat mijn vriend ooit de woorden happy en period in één zin zou zetten
Doe het zelf met Roger Wat je zelf doet, doe je beter. Er zijn
veel dingen die ik beter doe dan anderen. Schrijven, shoppen, commentaar geven
op slogans, Wat echter absoluut helemaal niet thuishoort in dit rijtje is
doe-het-zelven. Ik behoor namelijk tot die categorie van de bevolking die
-zelfs met plannetje, instructies en bekwame assistent- nog niet misschien een
Ikeameubel in elkaar getimmerd krijgt. De categorie die een vakman moet betalen
om een gaatje te boren. Hetzelfde geldt voor gaatjes dicht plamuren (resultaat:
muren vol dikke klodders slecht gemengd plamuursel, veel opvallender dan het
oorspronkelijke gaatje), schilderen (resultaat: strepen op de halve muur die ik
schilder voor ik het beu ben en het alweer voor bekeken hou) of spijkers
inslaan (resultaat: blauwe, bloedende duimen en een muur vol kromme spijkers en
gaten die ik dan weer niet zelf kan wegwerken). Je reinste onzin dus, die
slogan, want wat ik zelf doe, is nooit beter. Wat ik zelf doe, doet zelfs een klunzige
blinde zonder armen beter.