galaxy life (spel) samenvatting: bouw een dorp voor je aliens en val andere planeten aan maar bescherm ook je planeet want jij kan ook aangevallen worden je hebt ook twee aardsvijanden: firebit en sparragon http://www.spelletjes.nl/spel/Galaxy-Life.html
In dit werkstuk
beschrijf ik de levenswijze van de kleine watersalamander.
Ik heb dit dier
gekozen omdat wij hem zelf ook in de vijver hebben zitten en zich daar ook
voortplant. De kleine watersalamander is een amfibie.
Ordening
De kleine
watersalamander behoort tot:
Het rijk van de
dieren (Animalia).
De stam van de
gewervelden (Chordata).
De klasse van de
amfibieën (Amphibia).
De orde van de
salamanders (Caudata).
De familie van de
echte salamanders (salamandridae)
Het geslacht
Triturus.
Kenmerken
Salamanders hebben
een langgerekt lichaam met vier evenlange poten, ze lijken wel op hagedissen
maar zijn veel langzamer.
De staart van
watersalamanders is zijdelings samengedrukt en heeft een belangrijke functie bij
het zwemmen. Daardoor beweegt een salamander zich in het water veel sneller dan
op het land. Tijdens het zwemmen worden de poten meestal tegen het lichaam
aangedrukt.
De huid van
salamanders is vochtig en naakt en wordt regelmatig vernieuwd
(vervelling).
Omdat de huid dun is
en veel bloedvaten heeft, kan een salamander met behulp van de huid zuurstof uit
het water opnemen en ondersteunt daardoor de ademhaling die eerst door kieuwen
en later door longen plaatsvindt.
De salamander is een
amfibie
Dat houdt in dat het
dier zowel in het water als op het land leeft.
In de periode dat
de salamanders aangepast is aan het water vindt ook de paartijd
plaats.
De kleine watersalamander heeft een groenbruine tot donkerbruine bovenkant met
grote en kleine donkerbruine vlekken. De vlekken zitten ook op de flanken en op
de keel.
De buik is gevlekt
en heeft op het midden een oranje band.
Bij de mannetjes
zijn op de kop 5 tot 7 donkerbruine strepen aanwezig.
Tijdens de paartijd
ontwikkelt het mannetje een hoge rugkam en op de onderkant van de staart is een
lichtblauwe streep zichtbaar.
De vrouwtjes hebben
geen rugkam maar de staart wordt wel wat hoger en platter.
De kleur van het
vrouwtje is olijfbruin en heeft over de rug donkere lengtestrepen.
De kleine
watersalamander kan ongeveer 10 cm lang worden.
De periode dat de
salamander in het water leeft begint meestal eind februari en duurt tot in duurt
tot in de zomer. Nu begint het landleven.
In deze periode is
de rugkam bij de mannetjes verdwenen en de staart is wat ronder, de kleuren zijn
verder hetzelfde.
Het vrouwtje
verschilt niet zoveel met de periode dat ze in het water leeft met de periode
van landleven.
Haar staart is alleen
wat ronder geworden.
Mannetje (links)
en vrouwtje (rechts)
Soorten
In Nederland komen 5
soorten salamanders voor.
Van deze 5 soorten
zijn er 4 watersalamanders en 1 landsalamander.
De 4
watersalamanders zijn:
De kleine
watersalamander (Triturus vulgaris).
De grote
watersalamander of kamsalamander (Triturus cristatus).
De
alpenwatersalamander (Triturus alpestris).
De draadsalamander
of vinpootsalamander (Triturus helveticus).
De enige
landsalamander is de vuursalamander (Salamandra salamandra).
Kleine
watersalamander Grote watersalamander
Alpenwatersalamander
DraadsalamanderVuursalamander
Leefomgeving
De kleine
watersalamander komt in bijna het gehele land voor, zelfs op de
Waddeneilanden.
Hij leeft het
grootste deel van zijn leven op het land.
Omdat hij voor de
voortplanting afhankelijk is van water zal men de kleine watersalamander meestal
wel in de buurt van water kunnen aantreffen.
Hij leeft dus zowel
in water- als landbiotopen. Men vindt hem vooral in ondiepe, onbeschaduwde,
doorgaans dichtbegroeide, stilstaande wateren zoals vijvers, poelen, sloten en
greppels, voedselrijke vennen en zelfs veedrinkbakken. Ook nieuw aangelegde
poelen en tuinvijvers worden vrij snel gekoloniseerd.
Een salamander op het
land aantreffen zal niet vaak gebeuren, omdat ze gedurende de periode dat ze op
het land leven voornamelijk in de nacht actief zijn.
Voedsel
Salamanders zijn
echte jagers, ze leven gedurende de tijd dat ze op het land actief zijn van
wormen, slakken, pissebedden en andere insecten en spinnen.
In het water leven
ze van kikkerdril en kikkervisjes, watervlooien, kleine kreeftachtigen en zelfs
hun eigen larven.
Voortplanting
In het vroege
voorjaar zo half februari begin maart komen de salamanders uit hun
winterslaap.
Ze zoeken dan het
water op om zich voort te planten. De salamanders veranderen dan van een
landdier in een aan het water aangepast dier. De staart van het vrouwtjesdier
dat al zijdelings samengedrukt is wordt nog wat hoger. Bij het mannetje wordt de
staart ook hoger maar er verschijnt ook nog een getande kam over de gehele rug.
Het mannetje krijgt nu ook wat fellere kleuren.
De paartijd kan
beginnen.
Het mannetje begint
een vrouwtje te versieren door middel van baltsen. Het mannetje danst voor het
vrouwtje waarbij hij zich dwars voor het vrouwtje opstelt zodat zijn kleuren
duidelijk te zien zijn.
Na verloop van tijd
als het vrouwtje het mannetje geaccepteerd heeft zal het mannetje een
zaadpakketje op de bodem afzetten. Met zijn staart wappert hij dit zaadpakketje
naar het vrouwtje, deze neemt het pakket op in haar cloaca. Het zaadpakketje
wordt in een speciale zaadbuidel bewaard.
In de eileider van
het vrouwtje vindt dan na verloop van tijd de bevruchting plaats.
De eitjes van de
kleine watersalamander worden een voor een afgezet op waterplanten.
Het vrouwtje vouwt
met haar achterpoten een blaadje van een waterplant dubbel en legt dan een ei in
het dubbelgevouwen blaadje. Ze legt ongeveer 250 eitjes die ze dus een voor een
verpakt in een blaadje.
Na twee tot vier
weken komen uit de eitjes de salamanderlarven. Deze zijn dan ongeveer 1 cm groot
en hebben grote uitwendig kieuwen. In tegenstelling tot kikkervisjes komen eerst
de voorpoten tot ontwikkeling daarna de achterpoten. Als de jonge salamanders
groot genoeg zijn dat ze op het land zouden kunnen gaan leven verschrompelen de
uitwendige kieuwen. De longen nemen dan de ademhaling over. Het dier moet dan
regelmatig naar de wateroppervlakte om adem te halen. Deze zogenaamde
metamorfose is normaal een proces van ongeveer vier maanden.
Soms als de
omstandigheden niet optimaal zijn overwinteren de larven in de modder om pas het
volgende voorjaar de metamorfose te voltooien.
Meestal duurt het dan
nog een jaar voordat de salamanders volwassen zijn.
Natuurlijke
vijanden
Salamanders hebben
veel natuurlijke vijanden.
Als ze in het water
leven zijn dat vooral waterroofkevers en hun larven, libellenlarven,
waterschorpioenen, kikkers en roofvissen.
Ooievaars en reigers
lusten ook wel een salamander. De grootste vijand is natuurlijk de mens. Door
watervervuiling en aantasting van de leefomgeving neemt het aantal salamanders
af.
Weetjes
Salamanders hebben
een groot regeneratievermogen.
Als tijdens hun
leven een deel van een poot of orgaan verloren is gegaan, door bijvoorbeeld een
aanval van een roofdier, groeit dit lichaamsdeel gewoon weer aan.
Voorwaarde is echter
wel dat er een klein gedeelte van het lichaamsdeel is overgebleven.
Alle salamanders in
Nederland staan op de rode lijst.
Het verschijnsel
neotenie:
Salamanderjongen
hebben allemaal uitwendige kieuwen die aan het eind van de metamorfose vervangen
worden door longen.
Er zijn echter
dieren die hun gehele leven in een larventoestand blijven, dus met uitwendige
kieuwen.
In deze
larvengedaante planten zij zich ook voort. Het bekendste dier waar dit
verschijnsel bij voorkomt is de axolotl die leeft in Mexico.
Geeft men deze
dieren schildklierweefsel te eten dan zullen de uitwendige kieuwen verdwijnen en
zal er een dier ontstaan dat op het land gaat leven.
Afsluiting
Ik heb van dit
werkstuk geleerd dat er 5 soorten salamanders in Nederland leven en dat hun
leven best interessant is.
Ik wist niet dat er
zoveel informatie te vinden was over een diertje dat gewoon bij ons in de vijver
leeft.
ps. met ons groepje van nature friends in de klimop waar ik opperhoofdlid van ben zijn we ingebroken in ons poeltje met het schoolfeest en we hebben veel watersalamanders in onze handen gehad en de nature friends bundel doorgegaan met geschiedenis info kleurplaten, broeikaseffect en nog veel meer b.v. bij de geschiedenis : het is allemaal onstaan toen dat malé (ik) en evelyne papiertjes raapte al snel kwamen danté en dylan erbij en tenslotte devin, yari, arne, emma marie, ellen, luna, britt,juliette,jason, quinten en arne s erbij. toen werden wij een echt natuurteam met vanalle activiteit. ondertussen zijn we ook al eens in een ruzie terecht gekomen.
De schorpioenen horen bij de
familie van de geleedpotigen. Ze zijn eigenlijk wat dichte familie van de
spinnen. Er zijn ongeveer 1800 soorten die allemaal sterk op elkaar
lijken. Ze hebben aan het eind van hun achterlijf gifklieren. Vooraan hebben
ze twee ferme grijpscharen met aan de borst drie paar looppoten. De dieren zijn
allemaal zeer giftig voor kleine prooien. Enkele soorten zijn ook voor
de mens gevaarlijk. Jammer genoeg denken wij dat over alle schorpioenen, maar
dat is dus niet waar.
Ze leven in woestijnen, maar ook in tropische
landen. In ons land is het te koud voor schorpioenen. Ook op de Noord- en
Zuidpool zal je ze niet vinden. Ze leven in spleten en holen of graven zelf een
gang onder de grond. Sommige soorten leven in de bomen. Ze leven liefst alleen
en durven wel eens elkaar opeten. Het zijn vleeseters die vooral
kakkerlakken en andere plaaginsecten eten.
Schorpioenen zijn ontstaan uit zeedieren die
kieuwen hadden om te ademen en die zeer groot konden worden. Dan zijn de
schorpioenen op het land beginnen leven en werd hun lichaam kleiner en zaten ze
zelfs liever in droge gebieden. Nu kunnen schorpioenen niet meer in het water
overleven. Hun lijf bestaat uit een kopborststuk en een achterlijf met een
gifstekel op. Hieruit spuit de schorpioen zijn gif in zijn prooi. Deze
stekel wordt wel eens zijn angel genoemd. Het wordt gebruikt om prooien te
doden en zowel het mannetje als het wijfje hebben zo een stekel.
De kleuren van de schorpioen zijn vrij gewoon
en eerder om zich te kunnen verstoppen. Ze zijn niet fel gekleurd om voor
wijfjes stoer te doen. De schorpioenen uit de woestijn hebben wel de kleur van
zand. Zij die op de bosbodem leven zijn donkerder om minder op te vallen.
Overdag zit hij verstopt, maar in de nacht gaat hij op jacht naar prooien.
De scharen van de schorpioen
zijn geen looppoten, maar monddelen. Ze hebben vaak doornige uitstekels
die tanden worden genoemd. Zo kan hij zijn prooi iets makkelijker vasthouden.
Aan het achterlijf zitten de kieuwen. De buitenkant van het dier heeft een hard
skelet. Enkel langs de gewrichten is het vrij zacht. De huid van de schorpioen
kan water vasthouden. Dat komt goed van pas voor de dieren die in de
woestijn leven. Door dikwijls te vervellen, groeien de schorpioenen.
Ze leven in de nacht en verstoppen zich
tijdens de nacht. Dan graven ze zich in in het zand en gebruikt hij zijn drie
paar voorpoten als schoppen. Als het dier slaapt, ligt zijn staart op de
grond. Is hij wakker dan staat de staart mooi omhoog. Een schorpioen staat
altijd klaar om aan te vallen zelfs als hij rustig in zijn hol zit. Ze durven
dan ook dreigen door hun scharen tegen elkaar te schuren zodat er een scherp
geluid te horen is. Goede ogen heeft hij niet. Aanvallen doet hij niet gauw,
maar eerder weglopen. Als hij toch aanvalt, zal hij zuinig zijn met zijn gif.
Dat gif is eigenlijk alleen bedoeld om prooien te vangen. Na elke steek duurt
het een tijdje eer het gif terug is aangemaakt.
Als het mannetje wil paren, gaat hij
voorzichtig bij het vrouwtje in de buurt zitten en maakt hij een soort
liefdesdans. Hij komt met open scharen naar het vrouwtje en begint te trillen
op zijn poten. Zo merkt het wijfje dat hij wel zin heeft en denkt ze niet dat
hij een vijand is. Als de paring voorbij is, loopt het mannetje vlug weg. Want
sommige vrouwtjes durven dan wel eens direct hun mannetje opeten.
Vrouwtjes doen dit om genoeg vitaminen te hebben als hun eitjes beginnen te
groeien. Er zijn soorten waarbij de eitjes al uitkomen in de buik van mama.
Na de geboorte kruipen de kleintjes dadelijk
op de rug van mama. Hun pantser is erg zacht en op mama zijn ze ook iets
veiliger. Mama's durven zelfs de jongen van andere mama's dragen. Na de eerste
vervelling verlaten ze hun mama en gaan ze zelf op jacht. De kleintjes zijn al
dadelijk even giftig als mama en papa. Vijanden liggen op de loer als de
schorpioenen beginnen te vervellen. In totaal vervellen ze ongeveer 6 keer. De
huid van de kop klapt open en de schorpioen kruipt uit zijn oud vel. Soms wordt
dat vel ook opgegeten. Meestal gebeurt dit allemaal in de nacht zodat geen
vijanden klaar liggen om toe te happen.
Schorpioenen worden ongeveer 2
tot 8 jaar. Sommige grote soorten zelfs tot 25 jaar. Hun prooien worden
opgemerkt door de trillingen van hun haartjes op het lichaam. Als een prooi
wordt gegrepen, wordt hij direct in stukken gescheurd met de kaken. Net als bij
de krabben wordt de prooi opgepeuzeld met hun scharen alsof ze eten met mes en
vork. Prooien die tegen spartelen, krijgen vanuit de staart een extra spuitje
gif om kalm te worden.
Toch hebben ze zelf ook vele vijanden.
Grotere schorpioenen, grote spinnen, vogels, slangen, bavianen, zoogdieren en
hagedissen. Bij de zoogdieren zijn het de stokstaartjes en egels die
schorpioenen aanvallen. Bij de vogels zijn het enkele uilensoorten.
Het gif van sommige schorpioenen wordt door de
mensen gebruikt om medicijnen te maken. In Azië worden de dieren zelfs als
lekkernij gegeten. Gefrituurde schorpioenen op een stokje is daar heel lekker.
Er zijn schorpioenen die je als huisdier kan houden. Echt veel plezier heb je
er niet aan, want ze komen enkel tot leven als het donker wordt.
Pandas zie je bijna elke dag. Overal kom je deze zwart-witte beren tegen in
speelgoedwinkels op stickers en op handdoeken en op koffiemokken .Maar naar
echte reuzenpandas moet je lang zoeken.Een paar dierentuinen in de wereld
hebben pandas in hun verzameling. In het wild krijg je ze nauwelijks te zien.
Ze zijn uiterst zeldzame, ze zijn schuw en wonen in dichtbegroeide bossen. We
weten nog lang niet alles van de panda
Groot en klein
De panda word ook wel de bamboebeer genoemd. Geen vreemde naam als je bedenkt
dat hij in bamboebossen leeft en dat hij weinig anders eet van deze planten. De
officiële naam van de panda is de reuzenpanda. Die naam klinkt wel raar. De
panda is met een schouder hoogte van een sint-bernardshond niet echt klein zeker
geen reus dat is die wel vergeleken de kleine panda. Dit diertje is iets groter
dan een wasbeer en word ook wel katbeer genoemd. Omdat dit roodbruine beestje
eerder bekend was als de panda kreeg het zwart-witte de naam de reuze panda.
De reuzenpanda eet bijna alleen maar bamboe maar daarvan eet hij wel erg veel:
tot wel veertig kilo per dag.
Reuzenpanda-feiten
Maximum gewicht 125 kilo
Geboorte gewicht 100-200 gram
Maximum lengte (kop kont) 1.90 meter
Staart:10-15 cm
Maximum leeftijd in het wild 20 jaar
Maximum leeftijd in dierentuin 30 jaar
Aantal in het wild 1000
De ontdekking
Je kunt het moeilijk voorstellen maar de reuze panda is in het westen
nauwelijks 100 jaar bekend. De franse pater david in zag in 1869 als eerste
westerling een panda huid onder ogen. Daarvoor had nog niemand buiten Azië van
dit dier gehoord. In China kom je allerlei dieren tegen maar geen reuzenpandas
wandkleding en tekeningen staan vol met tijgers kraan vogels. Schildpadden en
herten en andere dieren pandas pas halverwege de twintigste eeuw in allerlei
kunst werken.
Beer of geen beer
Pandas lijken veel op beren. De kleine panda lijkt meer op een wasbeer. Die
geen lid is van de beren familie vroeger bleek het niet zo duidelijk te zijn
waar in het dierenrijk de panda tuis hoort.
Eerst plaatsten de biologen de panda in de wasberen familie en dan weer
maakten ze van de kleine panda en de reuzenpanda een eigen familie maar de
laatste jaren zijn de biologen het er over eens dat de reuzen panda bij de beren
familie hoort en de kleine panda bij de wasberen.
Opvallend dier
Het meest opvallende van de panda is zijn zwart-witte vacht. Anders dan bij
een koe daar zit het zwarte en het witte altijd op de zelfde plek. De kop is wit
met grote zwarte vlekken bij zijn
ogen, zwarte oren en zwarte neus. Het lijf is wit met een zwarte band over
zijn schouders die doorloopt tot aan zijn poten. De vacht is erg dicht dus hij
kan goed tegen de kou. Zelfs onder zijn voeten loopt zijn vacht door.Dat is warm
en heeft een beter houvast op gladde berghellingen. Heel speciaal zijn de
voorpoten van de panda. Daar zit een extra vinger.
Zoals bij alle beren steken er vijf vingers naar voren. De panda heeft
daarbij een polsbotje met een uitsteeksel gebruikt hij een het als een soort
duim waar mee hij bamboe goed kan vast houden.
Een sterk gebit
De panda hoort officieel bij de roof dieren. Maar als je in zijn bek kijkt is
dat niet goed te zien. De hoektanden hebben nog wel iets roodachtigs, maar de
kiezen helemaal niet. Die zijn brede, platte bobbelig in de plaats van smal en
puntig. Het gebit van de panda is gemaakt om vlees te knippen, maar ook om
planten kapot te bijten. De panda heeft daarom hele erge sterke kauwspieren. Aan
zijn brede kop kan je dat zien.
Tanden en ingewanden
Pandas hebben een sterk gebit. Dat hebben ze niet voor niks. Want ze leven
van taaie kost. Ze eten niks anders dan bamboe; bamboe bladeren, jonge
bamboescheuten, maar ook bamboe stengels. De ingewanden zijn minder goed
berekend op het bamboe dieet. Plantaardig materiaal
Kan niet snel worden verteerd. Vooral als er veel hout in het bamboe zit. De
panda eet en poept dan heel veel. Hij eet dan soms wel 14 uur per dag dan werkt
die wel 40 kilo bamboe naar binnen. Daarbij kan de panda wel 100 drollen per dag
leggen. En dat is handig vooronderzoekers want die gebruiken de drollen om
pandas te tellen aan een drol kunnen ze zelfs zijn welke panda hij is.
Dichte bossen
Pandas houden van twee dingen:van bamboe en van rust. In de dichte bamboe
bossen. In de bergen van Zuid-West China vinden ze dat allebei. Vroeger werden
dat soort bossen bedekt. De panda kwam toen in een veel groter ander gebied
voor, zelfs nog in een deel van Birma een land ten zuiden van China en het
noorden van Vietnam. Nu zijn er nog maar een paar bossen over waar de panda in
leeft. Bij elkaar een oppervlakte van 13.000km2 nog geen derde deel
van Nederland.
Kieskeurig
Als je een foto van een bamboe bos ziet, zou je denken dat de panda nooit
zonder voedsel zit. Zo simpel is het niet. Er bestaan honderden verschillende
soorten bamboe. De panda heeft een duidelijke voorkeur voor tien daarvan. Het
liefst eet hij de delen waar veel voedingsstoffen in zitten, en die niet te hard
zijn, zoals jonge blaadjes en stengels of bamboescheuten. In vrijwel alle
leefgebieden groeien op dit moment nog twee of meer soorten bamboe. Dat is
belangrijk omdat elke bamboesoort eens in de dertig tot honderd twintig jaar
afsterft. Pandas moeten dan makkelijk op een andere soort kunnen overgaan. Soms
moeten ze daar wel voor verhuizen naar een ander stuk van het bos. Tegenwoordig
wordt dit steeds moeilijker.
Nieuw bos, nieuw bloed
Vroeger was verhuizen voor een panda geen probleem.
Ook in de dalen groeide dicht woud, waardoor de panda ongestoord naar een ander
bergwoud kon trekken. Maar juist in deze gebieden is heel veel bos gekapt.
Overal zijn akkers en dorpen. De reservaten waarin de panda leeft, liggen als
losse eilandjes van elkaar gescheiden, en het bos dat er tussen ligt wordt
steeds meer bedreigt. Bijvoorbeeld door de bouw van wegen, mijnen, dammen, en
andere economische ontwikkelingen. De pandas die buiten de reservaten leven
krijgen zo steeds minder ruimte. Ook wordt het steeds moeilijker om van het ene
bos naar het andere bos te trekken. En dat is wel nodig. Bijvoorbeeld om te
paren met pandas die geen familie zijn, waardor de kans op jongen groter is. Of
om voldoende voedsel te vinden.
Vijanden
In de natuur heeft de panda weinig vijanden.
Luipaarden en jakhalzen zouden een panda kunnen aanvallen, maar laten die liever
uit hun hoofd. Een panda heeft een krachtig stel kaken; gemaakt om bamboe te
kraken, maar ook geschikt om de poot van een luipaard te verbrijzelen. Als het
moet zal een pandamoeder haar jongen fel verdedigen. Maar tegen mensen kan de
panda zich moeilijk verweren. Nog steeds zijn er mensen die heel veel geld over
hebben voor een pandahuid. Vaker komt het voor dat de panda per ongeluk wordt
gevangen. Stropers zetten vallen in de bossen waar een panda leeft. Daarmee
willen ze bijvoorbeeld herten of beren vangen, maar ook andere dieren kunnen
gevangen worden door deze vallen, waaronder de panda.
Beschermde gebieden
In 1963
heeft de Chinese regering speciaal voor de reuze panda reservaten ingesteld.
Begin de jaren zestig van de vorige eeuw stelde China de vier panda reservaten
in. Ook werd in die tijd de jacht op pandas verboden. Tussen 1970 en 1980 werden
de reservaten uitgebreid naar ongeveer dertien. Met hulp van het Wereld Natuur
Fonds is dit allemaal vanaf 1980 gegroeid naar 33. Deze natuurgebieden moeten
goed worden bewaakt. Daarom worden er parkwachters opgeleid die moeten letten op
dat er geen stropers aan het werk zijn. Ook moeten zij er voor zorgen dat mensen
geen bomen in de reservaten kappen voor het hout of om nieuwe akkers aan te
leggen.
Weet wie je beschermt
Je kunt dieren pas goed beschermen als je meer van ze weet: hoe ze leven, en
hoe ze zich voorplanten, hoeveel het er zijn.daarom word er ook onderzoek gedaan
naar de panda. Dat heeft ons heel veel geleerd. Bijvoorbeeld dat de panda,s zich
heel goed kunnen voortplanten.
Als ze maar niet te veel in een beschermd de bos komen te zitten. Maar ook
dat de pandamoeders heel goed voor hun jongen zorgen. Pandamoeders laten hun
jongen wel eens een paar dagen achter om zelf te gaan eten. Vroeger dacht men
dat de moeders hun in de steek lieten. Het pandajong werd dan gered door de
mensen en ze werden ondergebracht in een fokcentrum en in de dierentuin. Een
onderzoek heeft laten zien dat het helemaal niet nodig is. Naast onderzoek naar
het gedrag van de panda wordt ook gekeken hoeveel pandas er nog zijn.In zijn
moeilijke begaanbare en dichtbegroeide leefgebied valt dat niet meer mee. Zo
valt het niet altijd mee. Zo duurt het soms wel 3 jaar om alle pandas te tellen
de laatste telling is begonnen in 1999 en was in 2002 afgelopen.
Rust,veiligheid en ruimte
Het wereld natuurvons werd in 1980 als eerste buitenlandse
natuurbeschermingsorganisatie actief in China. Sindsdien is het samen met het
Chinese overheid veel onderzoek gedaan. Ook is er een plan opgesteld voor de
pandas te beschermen, in 1998 werd er zelfs een houtkapverbod ingesteld in en
rond het pandareservaten om vederen bamboebossen te voorkomen. Maar dat is niet
voldoende. De reservaten moeten goed in de gaten gehouden geworden en daarvoor
zijn getrainde mensen nodig. Het wereld natuur fonds helpen mensen daar voor op
te leiden. Ook wordt er naar lokale bevolking gezocht en naar bedrijven
Gezocht naar pandavriendelijke manieren om de inkomt van houtkap te
vervangen. Zo als bijvoorbeeld bosherstel of verantwoordelijk toerisme.
Het wereld natuur fonds geeft ook technische en financiële ondersteuning.
En ze werken aan verbindingswegen tussen de reservaten. Geen wegen van asfalt
maar van grote stroken met bos.
De Kleine
Panda
De panda's zijn een
subfamilie van roofdieren, behorend tot de wasbeerachtigen. De reuzenpanda van
China wordt volgens de meest recente gegevens tegenwoordig tot de beren
gerekend. De verwante kleine of gewone panda is echter de schakel met de
wasbeerachtigen.
De kleine panda, ook wel
katbeer genoemd, behoort tot de kleurigsten onder de roofdieren; het dier is
voornamelijk vosrood van kleur met donkerbruine, bijna zwarte, onderzijde en
poten, een dikke roodbruine staart met lichtere ringen en een licht
gezichtsmasker met zwarte aftekening.
De lichaamslengte
bedraagt ca. 60 cm met een staart van 45 cm; gewicht tot hoogstens 6 kg. Door de
dichte pels lijkt het dier groter dan het is.
De kleine panda bewoont de
Himalaya en de gebergten van West-China tussen 2000-4000 m hoogte; hij is goed
aangepast aan de koude. Het voedsel is voornamelijk plantaardig en bestaat voor
een belangrijk deel uit bamboespruiten.
In het voorjaar worden twee
jongen geboren. In dierentuinen houden deze dieren het tot 13 jaar uit, maar
voortplanting komt daar slechts sporadisch voor.
Mieren zijn
insecten en behoren tot de vliesvleugeligen. De kleine beestjes hebben een grote
kop met daarop een paar ogen, deze zijn samengesteld. In de antennen heeft de
mier haar reukzin en de tastzin, die beide erg goed ontwikkeld zijn. De
bovenkaken van de mier zijn uiterst sterk, terwijl de onderkaak eerder zwak is.
Het vloeibare voedsel likt ze met de onderlip op. De mier spuit mierenzuur met
het achterlijf. Dit is goed merkbaar: wanneer je een mierenkolonie verstoort,
zullen de mieren massaal hun mierenzuur omhoog spuiten. Tot 50 cm hoogte, hou je
hand eens boven een verstoorde mierenhoop en ruik nadien maar. De mieren leven
van andere insecten, van nectar uit bloemen en ook van honingdauw. Dit is een
afscheiding van de bladluis. De mierenkolonie houdt er bladluizen op na om ze te
melken. Daartoe wordt op het achterstuk van de bladluis geduwd. Je zou de
bladluis de melkkoe van de mier kunnen noemen.
Net als bij de
bij bestaat de kolonie uit mannetjesdieren, vrouwtjesmieren,de werksters en één
of enkele koninginnen. De grootste groep zijn de werksters die opgesplitst
worden voor de verschillende taken. Je hebt de soldaten die beschikken over een
grote kop met sterke kaken. Duidelijk de verdedigers van het volk, die ook het
voedsel naar het nest brengen. Harde werkers, die dames. De mannetjes zijn er
maar wanneer ze er nodig zijn. De koningin legt onbevruchte eitjes waaruit, net
als bij de bij, de mannetjes groeien. Samen met de mannetjes verlaten de jonge
koninginnen het nest al vliegend. Dit gebeurt op warme, zwoele dagen. In de
lucht bevruchten de mannetjes de vrouwtjes en sterven kort daarna. De
koninginnen verliezen hun vleugels, graven zich in en beginnen een nieuw volk.
Ze leggen wat eitjes en de larven die eruit voortspruiten kweekt de koningin op
met een afscheiding uit de
speekselklieren. Na enige tijd verpoppen de larven en wij noemen die
miereneieren. Uit die eieren komen kleine mieren die het eten nu gaan verzamelen
en voor de kroost van de leggende koningin gaan zorgen. Pas wanneer het volk
groot genoeg is, komen er soldaten om de kolonie te beschermen. De mieren graven
gangen en leggen in die gangen hun nest aan. Vaak wordt dit nest een heuse
heuvel. Ze beschikken over een ingenieus systeem om de temperatuur in het nest
te regelen. Wanneer het te koud wordt sluiten ze de buitenuitgangen af om de
nestwarmte te behouden, wanneer er moet afgekoeld worden, worden er ingangen
opengezet. Omdat de temperatuur niet overal gelijk is, sleuren de mieren de
eieren en larven doorheen de kamers en gangen naar de juiste plaatsen. Wanneer
je de mieren met poppen boven de grond ziet, zijn dat mieren die poppen stelen
om als slaven te gebruiken in hun eigen volk. Naast de bladluizen hebben de
mieren ook vaak kortschildkevers in het nest. Ze geven ze zelfs te eten. De
mieren gebruiken een afscheiding van de kevers als een
genotsmiddel.
Het paard bestaat al zo'n 70 miljoen jaar. De
paarden van toen hadden een heel ander uiterlijk. Vele oersoorten zijn reeds
uitgestorven. Toch heeft de mens het paard veel later leren gebruiken. Men
vermoedt dat dit 3500 jaar geleden begon. Het tam maken van deze dieren was een
moeilijke taak. Er bestaan nu ongeveer 200 pony en paardenrassen. Je kan een
pony en een paard makkelijk uit elkaar kennen. Een paard is groter dan een pony.
De pony heeft kortere benen en de buik is ronder.
Gebruik:
Het paard is een nuttig dier. Het wordt / werd
gebruikt om:
karren te
trekken
hulp op het
veld
voor de
(ruiter)sport
als
voedsel
Ik wil eerst wat vertellen over de
kleding.
Het is belangrijk dat je geen wapperende kleding
aan hebt, zoals een sjaal of een loshangende jas. De paarden kunnen daar van
schrikken. Op het hoofd draagt men een tok. Een paar rubber of lederen
laarzen en een rijbroek.
De tok dient vooral voor de
veiligheid.Het beschermt je tegen takken bij een ritje in de natuur of bij een
eventuele val.
De rijlaarzen passen
perfect aan het been. Achteraan kan je sporen bevestigen.
Een
ruiterbroek zorgt ervoor dat men zich niet doorrijdt. (d.w.z. dat men geen
wonden krijgt door het schuren)
Als je leert paardrijden heb je deze kledij echt
nodig.
Het paardrijden zelf:
Je klimt op een paard (dit is niet zo
makkelijk dan het lijkt) en neemt de teugels tussen je middenvinger en je
ringvinger. Je geeft een zachte por in de buik met je voet of je geeft een tik
met je zweepje. Daar gaan we dan, maar goed op de hoefslag blijven hoor. De
hoefslag is een lijn die door de hele piste gaat. Er zijn drie gangen: de stap,
de draf en de galop. Deze zijn belangrijk bij het paardrijden.
De tanden en ouderdom:
Uiteraard heeft een paard ook tanden... Veulens en
paarden jonger dan 5 jaar hebben melktanden en kiezen. Vier snijtanden en vier
kiezen. Vanaf 6 tot 8 jaar is er het blijvende gebit. Er zitten dan in elke kaak
6 snijtanden en 12 kiezen. Op latere leeftijd laat het paard de onderlip vallen,
men geeft dit een leuke benaming, nl een centenbakje. Ook krijgt het kuiltjes
boven de ogen met daarin grijze haartjes. De grijzen haren merken we dan ook op
in de manen en de staart. Aan de slijtage van het gebit kan men de ouderdom
bepalen.
Voedsel:
Een paard is een planteneter. Het eet gras, hooi,
haver, stro en af en toe wel eens een appeltje of wortel. Als je een paard eten
wil geven, doe je dat door je hand plat te leggen en het paard het rustig te
laten opeten. In de wei neemt een paard het gras met zijn lippen beet. Een paard
drinkt veel. Gemiddeld zo'n 30 tot 50 l water per dag.
Benadering:
Vele mensen willen paarden aaien. Dit is
natuurlijk positief. Toch moet je een paard altijd rustig benaderen. Je moet het
paard waarschuwen door het zachtjes aan te spreken of een schouderklopje te
geven. Voelt een paard zich onrustig dan kan het stampen...en geloof mij gerust
zo'n hoefijzer komt aan!!!!
Verzorging:
Een paard vraagt veel verzorging. Als je ooit wil
paardrijden moet je deze taak er met plezier bijnemen. Doe je dit niet dan kan
je beter een andere hobby kiezen. Hieronder vind je een overzicht van het
materiaal dat je nodig hebt om een paard te verzorgen.
Hoefkrabber
Hoefkrabber
met borstel
Manenkam
Massageborstel
Zachte borstel
Roskam
Geslacht + voortplanting:
Er zijn zoals je waarschijnlijk al
weet de merrie, de hengst en de ruin. De merrie = het vrouwelijk paard De
hengst = het mannelijk paard De ruin = een gecastreerde hengst Het veulen
= het jong
Eens de merrie drachtig is of zwanger van een
veulentje, duurt de zwangerschap 11 maanden. Meteen na de geboorte drinkt het
veulen de eerste moedermelk of biest genoemd. Deze
bevat veel voedingsstoffen die dient als bescherming tegen ziekten. Het
veulentje blijft 5 tot 6 maanden bij de moeder. Wist je dat wij ook
paardenmelk kunnen drinken? Deze is zeer krachtig en zoet. Het smaakt
helemaal anders dan koeienmelk. Na mijn spreekbeurt heeft iedere leerling van de
paardenmelk mogen proeven. Deze melk is duurder dan gewone melk en je mag er
niet zoveel van drinken. Er bestaan dus paardenmelkerijen. In Lint (nabij Lier)
vind je zo een paardenmelkerij.
Enkele leuke links naar
paardenmelkerijen in Vlaanderen
Paardenmelkerij
Den
Horst
Bij verveling in de stal geeft men
het paard een Horsebal. Hier is hij enkele uurtjes zoet mee.
Jullie weten misschien ook dat paarden
verschillende patronen of tekeningen kunnen hebben. De patronen op het voorhoofd
noemt men een bles. Deze hebben altijd een
verschillende vorm.
Bouw van een paard:
Hieronder vind je twee tekeningen die alles
vertellen.
De anatomie
Zo ik hoop dat je iets
geleerd hebt over paarden en hun verzorging. In ieder geval vind ik het
prachtige dieren
ps: in mijn klas zitten twee kinderen die paardrijden in manege vijverstein: evelyne en dylan het is beide hun lievelingsdier.
Leefgebied: De ijsbeer woont alleen maar in het
noordpoolgebied.
Familie: De ijsbeer is natuurlijk een zoogdier, dit wil
zeggen dat hun jongen levend op de wereld worden gezet en dat ze hun jongen
zogen. De ijsbeer is ook een roofdier. Daar bedoel ik mee dat ze op levende
dieren jagen. Natuurlijk is de ijsbeer familie van de beren zoals
bijvoorbeeld de "grizzlybeer, de bruine beer
...."
Vacht en ogen: De vacht van de ijsbeer is wit
(niet perfect wit, heeft een gelige uitzicht) evenals de sneeuw en ijsvlaktes
waar ze op leven. Om deze reden worden ze natuurlijk "ijsberen genoemd". Deze
witte kleur kan je een schutkleur noemen, maar zijn zwarte neus verraadt hem
kilometers ver. Onder zijn huid zit een 10 cm dikke vetlaag en daarop een warme
waterafstotende dubbele pels over het hele lichaam, behalve op de neus en
voetzoelen. De haren van de ijsbeer zijn ongeveer 15 cm lang. Dit zal de koude
wel tegenhouden. Als de ijsbeer zwemt worden enkel de lange haren nat. De
onderliggende pels is waterafstotend. Wie ooit al eens gaan skiën is, weet
dat je een zonnebril moet dragen tegen sneeuwblindheid (felle weerkaatsing zon
op wit sneeuwoppervlak). De ijsbeer heeft hier geen last van. Over zijn ogen zit
een soort beschermend vlies.
Voortplanting: De ijsberen paren in de lente, vooral in
de maand april. De vrouwtjes krijgen om de drie jaar jongen. Ze zijn ongeveer 8
maanden zwanger voor ze bevallen. Na het paarseizoen gaan de ouders uit elkaar.
De berin leeft de hele zomer op het pakijs en trekt zich tijdens de winter terug
in een sneeuwhol. Daar worden de kleintjes naakt geboren en verzorgd. Na enkele
dagen hebben ze al een 8 cm lange pels. De moeder voedt de kleintjes alleen
op, en moet ze geregeld beschermen tegen agressieve mannetjes. Soms valt een
ijsberenjong ten prooi aan een ijsbeermannetje. Niet fraai.
De
jongen: De kleintjes van de ijsbeer
worden welpen genoemd. Ze worden naakt, blind en doof geboren. Meestal worden ze
als tweeling geboren. Bij de geboorte zijn ze ongeveer zo groot als een rat en
wegen slechts 450 tot 900 gram. De eerste levensdagen blijven ze in het
sneeuwhol dicht bij de moeder. Ze hechten zich meesteal vast onder de voorpoten
op okselhoogte. Daar is de meeste warmte te vinden. Ze hebben al snel een
volgroeide vacht. Snel zullen ze mee op voedseljacht
trekken.
Leven: De meeste ijsberen vind je aan de noordpool. Je vindt ze
vooral aan het pakijs en open wateren. Ijsberen kunnen heel goed zwemmen. Ze
kunnen onderduiken en 2 minuten onder water blijven. Ze zijn alle dagen actief
en zoeken dan naar voedsel. Zoals reeds eerder gezegd leven de mannetjes alleen.
De vrouwtjes met hun welpen leven dicht in de buurt bij zeehonden, voor het
voedsel. Daardoor worden vele gevechten gehouden.
Eten: Ijsberen gaan op jacht en met een
klap van hun klauwen doden ze hun prooi. Ijsberen hebben krachtige voorpoten. De
klauwen steken ongeveer 5 cm uit. Dit is handig om prooien te vangen, maar ook
handig om zich goed vast te hechten op gladde ondergronden. In de zomer eten ze
soms planten (ijsberen die in canada leven). Het hoofdvoedsel bestaat uit
zeehonden. Daarnaast eten ze ook nog vis, zeevogels en soms ook de eieren van
deze zeevogels. Ook walrussen vinden ze soms lekker. Maar bij een gevecht met
een volwassen walrus moeten ze zich dikwijls terugtrekken. Omdat ze niet weten
wanneer ze voedsel hebben, eet hij alles, zelfs ook
ijsberen.
Vijand: De mens is de enige vijand van de ijsbeer. De eskimo's
jagen op ijsberen voor hun vlees en hun pels. De lange hoektanden worden
gebruikt als versiering. Van de vacht maakt men dekens, jassen en broeken. Al
het vlees wordt opgegeten, behalve de lever, die bevat giftige eigenschappen.
Eskimo's jagen niet voor hun plezier maar wel om te kunnen
overleven.