de kraag van Maerker Siemoens
minzaam scheren jaarringen over de glazen stad van Raven vlinders omcirkelen de kruin van de witte horendrager kop wild stampende paarden blinde voeten dansen over eikenhouten spanten vleugels, zwarte lakens en het dunne gulden zwier bol geweende daken zij omarmt een naarstig dier maar droomt langzaam, schrijlings nog van het prille engelenblauw en opwaarts stuwt alweer de nacht van onder zijn gevilte zoom het water is een glazen vuur de kraag van Maerker Siemoens in zijn mantel minnaarhanden gevlekte stenen in de mat beglaasde ochtendzon loopt een kat op zachte tenen de bleke fluisterende maan baart een natte horizon gensterend hout haar in wolken was omzwachtelde benen verdronken klanken amulet van de Narwal
buitelingen aan de overkant in langzaam licht zit de eerste Lorelei alweer op vinkenslag te spinnen
|