Lorelei
de
liefde laat
haar
tanden zien
haar gordijnen mond
opent
schuin
en rond
haar
schouders schokken
glorieus als gensterend hout
de bleke
fluisterende manen
van hoofdschuddende paarden
in de
matbeglaasde ochtendzon
over hals en schoft
loopt een kat op
zachte tenen
de horizon de kou de lach
haar in wolken
was
omzwachtelde benen
de winterende man
verloren in het
ademende gat
dat zwenkt en zeilt
verkiest zijn zilveren
verlangen
het barstend vuur
dat
ook het zand verteert
steekt
baden in de vochtige grond
vermengt de haard met het zoet
van
warm water
plengt tranen
in de
kuip
van het verstand
|