Een selectieve zelfbiografie van Z tot A, dit maal de Z
Voorwoord
Een project. Werkelijk een echt
project, iets wat je voor je uitwerpt. Pro-iacere, naar voor werpen.
Zesentwintig maal een kwartaal naar voor werpen, dat maakt dus samen zes jaar
en iets. Gedurfd? Het zal wel zijn, wie op mijn leeftijd durft nog zes jaar in
de toekomst kijken? Nogal wat mensen, ga je mij vertellen. Ja akkoord, maar
zijn zij wel realistische mensen? Daar hoor ik niet bij.
De Toverberg, het tijdschrift van Het Beleefde Genot, als kapstok, als stok
achter de deur, als toverstok. Elk trimester een paar bladzijden. Om het u
gemakkelijk te maken en mijzelf moeilijk en gemakkelijk: volgens de letters van
het alfabet. Dat zijn er bij ons (ons?) zesentwintig, van A naar Z. Nee niet
van A naar Z (ik beklaag de Z, de kans dat die er ooit komt is beduidend lager
dan de kans dat de A er komt). Van Z naar A dan maar, XYZ van de muziek (maar
Höweler rangschikt tot diep in zijn vijfendertigste of hoeveelste druk ook
alles van A tot Z, dat is dus vals spelen). Of gewoon ergens middenin beginnen?
Van M naar L, waarbij de A na de Z komt. Zou kunnen. Of gewoon willekeurig, alle
letters door elkaar? Nee. Ordnung muss sein. Structuur! Toch een minimum
daaraan. Nu, het wordt van Z naar A dus, van het einde naar het begin. Ooit
schreef ik een verhaal het is ook verwerkt in Marmerluchten, mij roman waarin een man
zichzelf tegenkomt in omgekeerd chronologische volgorde: de vijftigjarige, dan
de veertigjarige (midlife crisis!), de dertigjarige, de student van twintig,
het knaapje van tien en de boreling. Zoiets dus. Van Z naar A van nu naar
vroeger. Logica. Laten wij het zo houden. Wordt het dan een autobiografie? Euh,
zo had ik het niet bedoeld nee, een autobiografie in schijfjes, van oud naar
jong er is anderzijds wel iets voor te zeggen. Een compromis dan maar ik weet
het een lelijk woord, maar het zal zeker niet het laatste lelijke woord worden.
Stop, geen geleuter meer, geen geheimdoenerij, ik verklaar mij nader: een
aantal tamelijk wat autobiografische gelardeerde beschouwingen over wat voorbij
is, wat ik meegemaakt heb, meegeleefd, meebeleefd, een aantal vooral
jeugdherinneringen, met of zonder sentiment, de meeste met, maar zo heet het
dan niet. Emotie is een woord dat misschien in de plaats zal komen.
Met structuur dus, jawel. Naar
verschijnen: elke drie maanden in de Toverberg, te beginnen met dit
jubileumnummer 25 en eindigend met eveneens een nog groter jubileumnummer, het
Vijftigste! Nu dus aflevering één en met daarna nog 25 nummers te gaan:
zesentwintig in totaal. Vijftig min vijfentwintig is natuurlijk geen
zesentwintig, maar het heeft iets met niet al te hoge wiskunde te maken, dat er
van Toverberg 25 tot en met Toverberg 50 welgeteld zesentwintig afleveringen
gaan verschijnen (als je denkt, het heeft wellicht met die en met te maken,
dan ben je ernaast, het heeft eerder met die Toverberg 25 te maken, deze dus.)
Houden wij er dan na 50 mee op? Wij,
dat weet ik niet, ik in elk geval wel. Toverberg 50 wordt als het van mij
afhangt ook het laatste nummer. Op 21 september 2018 ontvangt u dus het laatste
nummer van de Toverberg, om te weten dat dit op 21 september 2018 is, heb je al
iets hogere wiskunde nodig dan hierboven, maar geloof me, het klopt.
Herfst 2018, het laatste en dus een
historisch nummer van de Toverberg. Tenzij.
Tenzij het noodlot in één of andere
vorm vroeger toeslaat: a) U kunt intussen verdwenen zijn (maar dan gaat
Toverberg, met permissie, gewoon door, eventueel met een in memoriam), b) ik
intussen verdwenen ben (over de Toverberg zeg ik hier niets) c) de wereld
verdwenen is ik wil niet aan doemdenken doen, maar ik zou bij God niet weten
welke van de drie opties de meest waarschijnlijke is. Of d)! de Toverberg
verschijnt na 2018 gewoon verder (maar dan zonder mij, erewoord!).
Het kan nog alle kanten uit, maar het
indelen in zesentwintig afleveringen is niet het enige criterium dat structuur
moet aanbrengen, er zal ook een duidelijk patroon in te bespeuren zijn.
In elke aflevering staat er één woord
centraal, een woord dat mij ooit (lang of kort geleden, maakt niet uit) dierbaar
was of in elk geval sterk aangegrepen heeft, niet het woord als dusdanig, dat
is tenslotte maar verpakking (die evenwel ook mooi kan zijn), maar het ding
zelf waarvan het woord de naam is. Van Z tot A. We beginnen met een Z-woord en
eindigen op 21 september 2018 met een A-woord. Een dingwoord dus, geen mensen
(of dieren) al zou dat wel kunnen. Nu, om die mensen toch niet helemaal in de
kou te laten staan (want mensen die mij dierbaar waren of aangegrepen hebben,
respectievelijk zijn of aangrijpen, heb ik ook wel gekend, respectievelijk ken
ik). Maar ook telkens een persoonsnaam, pardon drie persoonsnamen, en
inderdaad, ook van Z tot A. Ik verklaar mij nader. Ik noem telkens de naam van
een schrijver (ja ook dichters en sommige filosofen horen hierbij), de naam van
een componist (een toondichter) en de naam van een beeldend kunstenaar.
Historische figuren (de meesten blijken inderdaad al decennia of zelfs eeuwen
gestorven te zijn) volgens het omgekeerde alfabetprincipe na de eerste
aflevering gaat u wel mee zijn met het opzet. Bij elk van hen een korte
verantwoording, waarom hij of zij en geen andere met dezelfde letter wat dus
vaak tot zware dilemmas aanleiding zal geven: Mahler of Mozart? U gaat merken,
het zal geen van beide zijn, want ja, het criterium voor de keuze is niet de
mate van beroemdheid, maar eerder hun effect in mijn eigen levensgeschiedenis.
Om het nog wat boeiender of complexer te maken het hangt ervan af hoe u het
bekijkt bespreek ik nog (heel summier, beloofd) een plaatsnaam, een locatie
die mij in het verleden dierbaar was of aangegrepen heeft. Eveneens volgens de
in deze aflevering geldende letter.
Nog één opmerking, dan hebt u alle
ingrediënten van mijn project begrepen: ik ga aan het einde van het woord, de
plaats, de componist, de musicus en de kunstenaar pro memorie ook de namen van
de afgevallenen toevoegen (wat niet hetzelfde is als afvalligen, maar dat weet
u evengoed). Zo bij de M bijvoorbeeld Mahler, Mozart en Monteverdi. Deze
evenwel zonder commentaar.
Goed, ik ben er klaar voor, nu nog
een overkoepelende titel. Ik noem het: van Zen naar Art Nouveau (waarmee u dus
al het A-woord van september 2018 kent, maar pas op, dingen kunnen veranderen,
zo kan ik nog het A-woord van mijn leven ontdekken in de komende zes jaar, ik
zeg maar iets) of kort en krachtig: Z/A. Ondertitel niet een Autobiografie of
iets in die aard, het feit alleen al dat autobiografie met A begint en ik met
de Z Nee, ondertitel: een zelfbiografie, of iets duidelijker: een selectieve
zelfbiografie.
Z
ZEN
Dat ik met Zen zou hebben gedweept is
een schromelijke overdrijving. Dat Zen-boeddhisme, net als het Boeddhisme
zonder Zen, mij ooit gefascineerd heeft, dat staat al dichter bij de waarheid.
Neem aan: ik was gefascineerd door het onbekende, wat mij als redelijk wezen
niet zo bijster verstandig lijkt, ik bedoel door iets gefascineerd geraken
enkel en alleen omdat het onbekend is. Let wel: verwissel niet verwondering met
fascinatie voor het onbekende, ik waarschuw u maar. Wanneer had ik die microbe
voor het eerst te pakken? Eerste kandidatuur in Leuven, in 1969 moet dat
geweest zijn. Ik zat toen bij mijn (veel oudere, toen nog niet oude) zus op
kot, beneden aan de Keizersberg. Mijn zus bezat een voor mij behoorlijk
interessante bibliotheek en daarin vond ik tijdens één van mijn speurtochten
tussen twee cursussen in (eigenlijk waren het eerder de cursussen die tussen
twee speurtochten in lagen) twee boekjes: een zwart en een paars. Ja, ik benoem
ze met kleuren omdat ik immers van één de titel niet meer weet. Die van het
zwarte boekje. Veel kans dat het gewoon Zen-boeddhisme heette. Dit was wel het
beste van de twee, het meest wetenschappelijke zeg maar. Tja, de docenten
Oosterse filosofie of Oosterse religies zullen wel wat gniffelen wellicht, maar
ik neem aan dat dit soort mensen niet onder de lezers van mijn stukje te vinden
is. Het andere boekje, het paarse, ligt hier naast mij de kans dat het er
niet lag en nooit meer zou liggen was veel groter, maar soms is puur geluk je
deel, van het zwarte boekje weet ik zo goed als zeker dat ik het weer aan de
rechtmatige eigenares gerestitueerd heb, wat dus niet van het paarse gezegd kan
worden Zen, wijsheid en leegheid, heet het. Ondertitel: een dialoog met
Daisetz Suzuki. De auteur is zeker geen onbekende: Thomas Merton die als moderne meester van het geestelijk
levende de geschiedenis ingaat. Uit de tekst op de achterflap - voor meer
over de man, zie Google or the like. Uitgegeven bij Patmos, dat zegt al veel.
Misschien de oorspronkelijke titel ook, iets poëtischer, maar minder beduidend,
meer zen in zekere zin: Zen and the Birds of Appetite.
Er staan wel prachtige zinnen in.
Neem nu Zonder de zang van een vogel is
het gebergte nog stiller. Voor ons verstedelijkte laaglanders, wellicht
iets te hoog gegrepen, maar geef toe een pracht van een thema om over te
mediteren. Of het volgende: De Leegheid
is niet maar gewoon leegheid of passiviteit of Onschuld. Ze is en
tegelijkertijd is ze niet. Het is het Zijn, het is het Worden. Het is de Kennis
en de Onschuld. De Kennis om het goede te doen en het kwade te laten is niet
voldoende. Ze moet uit de Onschuld voortspruiten, waar de Onschuld Kennis is en
de Kennis Onschuld. Let op de hoofdletters. Een fraai staaltje van
Zen-logica (voor velen Zen-nonsens, ik stuur ze graag naar het gebergte met of
zonder vogelgezang).
En inderdaad één van de leukte
elementen van Zen vind ik nu juist die zogenaamde koans, typische anekdotes,
vaak paradoxale uitspraken. U kent allemaal de fameuze droom van Zhuang Zi, die
droomde dat hij een vlinder was. Of was het nu een vlinder die droomde dat hij
Zhuang Zi was? En wat denkt u van de vraag naar het geluid van één klappende
hand?
Nu lang heeft mijn bevlogenheid met
Zen niet geduurd. Het academiejaar erop heb ik mijn vrouw ontmoet en dat was
dus helemaal niet Zen. De vrouw is gebleven, Zen niet, de nostalgie ernaar dan
weer enigszins aangewakkerd.
Laat ik evenwel eindigen met deze
prachtige zenspreuk: voordat ik het zen had begrepen waren de bergen slechts
bergen en de rivieren slechts rivieren.
Alleen de westerling Fernando Pessoa
acht ik in staat met zon regel voor de dag te komen.
Kwamen
ook in aanmerking als Z-woord: Ziggoerat, Zodiac, Zaïre, Zielsverwant
Zweig, Stefan (1881-1942)
Stefan Zweig heb ik leren kennen voor
ik hem leerde kennen. Het klinkt een beetje als een Zen-zin, maar eigenlijk is
het niet moeilijk te begrijpen. Ik kende Zweig of beter een boekje van hem
(neem dat erg letterlijk, het was nauwelijks 12 bladzijden lang, kaft en een
paar wit-bladzijden inbegrepen). Dat boekje is uit de tijd dat ik nog klein
was lagere school bedoel ik dan. Ik heb het toen ook gelezen, meer dan eens
trouwens, het is mij blijven intrigeren. Het was het Wereldbibliotheekgeschenk
van 1952 en heette De legende van de derde duif. Geschreven in 1916 (dat ben
ik pas onlangs te weten gekomen) door ene Stefan Zweig dus. Het is het wat
onrustbarende verhaal van de derde duif die Noë uit zijn ark had laten
wegvliegen en die niet meer terugkwam (ook niet met een olijftakje, dat was het
werk van de tweede duif). Hieruit besloot de aartsvader dat het water wel
verdwenen moest zijn en dat hij dus met zijn dubbele fauna de ark kon verlaten.
Maar wat is er van die derde duif terecht gekomen? Dat vertelt het verhaal nu
juist. De duif vond een behaaglijk plekje in het struikgewas, nestelde zich
daar en dacht daar de rest van zijn leven door te brengen. Maar o wee, op
zekere dag stond heel de wereld in brand, en moest het duifje zijn schuilplaats
verlaten en opvliegen, maar overal was er vuur en nergens kon het neerstrijken,
en dodelijk vermoeid fladdert het diertje nu nog rond op zoek naar een plaats
om uit te rusten, maar overal is er vuur, zijn er vlammen. Als eens de wateren, zo overstroomde nu het vuur de wereld ....
Waarheen zij ook vloog, overal waren deze bliksemschichten, dit gebulder, door
mensen ontketend overal oorlog! Nergens vrede dus.
Pas veel later heb ik beseft dat de
auteur van Die Welt von Gestern, met zijn ongenadige, rake en rakende
chirurgische analyse van de burgerlijke maatschappij in Wenen begin XXste
eeuw en de ondergang van het Avondland in het interbellum, dezelfde was als die
van de Legende van de derde duif.
Kwam
niet echt in aanmerking: Zola
Zemlinsky (1871-1942)
Een tijd- en land- en Z-genoot van de
schrijver Zweig was de componist Alexander von Zemlinsky. Hij is weliswaar tien
jaar eerder geboren, in 1871, maar in hetzelfde jaar als Zweig gestorven, niet
door zelfdoding, maar aan een natuurlijke dood, zoals dat dan heet. Zemlinsky
buiten het muziekleven nog het best gekend als onverbeterlijke sloddervos,
steevast rouwranden aan de vingers maar een uitstekend pianist, onder meer
leraar van de jonge (en bloedmooie, het mag gezegd) Alma Schindler, nadien
mevrouw Mahler, mevrouw Gropius, mevrouw Werfel. En het past bij de smeuïge
levensgeschiedenis van Alma dat het allicht niet bij het lesgeven is gebleven,
maar zoiets beweert men eveneens van Gustav Klimt en Alma Mahler. Nu, eigenlijk
heb ik Zemlinsky helemaal niet hiervoor gekozen, maar wel voor één bepaalde
compositie, een lied uit een cyclus bekend onder de naam Sechs Gesänge für
mittlere Stimme und Orchester op. 13 nach Texten von Maurice Maeterlinck. Ik
heb het hier dan meer bepaald over het eerste lied: Die drei Schwestern (sehr
mäβig bewegt), de drie zusters. En wat is er zo speciaal aan die zussen? Wel,
ze willen samen sterven en de profondeur waarmee Zemlinsky die doodswens weet
uit te beelden is zo gelaten, zo terneerdrukkend dat je haast vergeet dat noch
het woud, noch de zee, noch de stad aan hun wens willen voldoen. Het woud
schenkt hun in plaats de toekomst, de zee het verleden en de stad tenslotte het
heden, meer zelfs Und die Stadt tut auf
die Tore, und mit heiβen Liebesküssen lieβ die Gegenwart sie wissen of
zoals Maeterlinck zelf zijn gedicht besloot: Et la ville, s'ouvrant à l'instant les couvrit de
baisers ardents, qui leur montrèrent
leur présent.
Laten wij
het maar bij het heden houden.
Kwamen
ook in aanmerking: Zorn, Zwierkowski (lang getwijfeld)
Zurbaran (1598-1664)
Francesco de Zurbáran om precies te
zijn. Spaans kunstschilder uit de eerste helft van de 17de eeuw.
Soms de Spaanse Caravaggio genoemd (als je zijn schilderijen ziet, zou u dit
heel goed moeten begrijpen). Als hofschilder van Filips IV heeft hij het ver geschopt.
Zijn bekendste schilderij is niet zozeer een schilderij dan wel een detail uit
een schilderij dat zelf De aanbidding van de herders heet. Rechts onderaan
zie je daar immers een vertederend lammetje met vastgebonden pootjes liggen.
Als je dit lammetje met eigen ogen zou willen bekijken dan moet je wel tot in
het Musée des Beaux-Arts in Grenoble reizen om het te zien.
Het
schilderij dat mij evenwel vertederd heeft is een werk dat zich in de Hermitage
van Sint-Petersburg bevindt: De kindsheid van de heilige maagd. Vertederend, het
valt mij op dat het niet de eerste maal is dat ik dit woord gebruik, terecht,
tederheid, tendresse is een rode draadwoord en niet alleen een woord in
mijn leven en dus in mijn zelfbiografie. Ja zeker vertederend, maar je merkt er
ook de hand van een groot kunstenaar in, let op de plooien in het doek dat het
meisje Maria op haar schoot heeft. Het schilderen van witte geplooide stoffen,
het was zowat zijn handelsmerk. Voor de volledigheid: verwar dit schilderij
niet met een ander (m.i. minder geslaagd) werkje van Zurbaran met bijna
dezelfde titel en onderwerp: De jonge maagd Maria in gebed, te vinden in het
Metropolitan Museum of Art in New-York.
Geen
andere beeldende Z-kunstenaars kwamen in aanmerking.
Zeebrugge
Misschien wel de meest prozaïsche plaats in
onze provincie. Waarom dan Zeebrugge? Zoals in de inleiding gesteld gaat het
hier niet om de mooiste, de beroemdste naam, maar wel om de naam die mij het
meest aangesproken, waarmee ik de meest persoonlijke ervaring heb gehad. Nu zou
je natuurlijk denken: Zedelgem (ik woon er intussen al meer dan 30 jaar) of
Zaïre (twee jaar die mijn leven veranderd hebben speelden zich daar af). Neen,
Zeebrugge en dan in de eerste plaats voor dit voorvoegsel: zee. In Zeebrugge
heb ik voor het eerst de zee écht ontdekt, gevoeld, of beter de oneindigheid,
de weidsheid, het ademloze van de zee. Op een zomerse nacht (of was het een
late avond?), lang geleden (in hoe verre de fantasie hier mijn herinnering
bepaalt durf ik niet te zeggen, veel vermoed ik) stond, nee liep ik over het
strand van Zeebrugge, het was eb en de zee was heel, maar dan ook heel ver van
de kust verwijderd. Ik liep blootsvoets in de achtergebleven plassen langs de
waterlijn. De maan duizend maal weerspiegeld in de lichtjes vibrerende golven
en de stille plassen. Geen aardeling te bespeuren en nauwelijks kon ik de
contouren van het land nog bevroeden. Voor mij, ja midden rondom mij voelde ik,
de oneindigheid van het oneindige. Een huiverende ervaring die mij opeens beangstigde,
ik weet nog de stilte van het duizendvoudige ruisen wou ik eerst wat verstoren
door iets te roepen of een melodie te zingen of te neuriën, maar ik durfde niet
uit angst dat de zee mij plots zou omsluiten, dat ik in dit kosmische zwart gat
zou verdwijnen, en zo heb ik zelf die betovering moeten doorbreken, mij pletsend
weer een weg gebaand over het ellendig lange strand tot aan de dijk, en daar
was ik dan weer: in Zeebrugge.
Kwamen
ook in aanmerking: Zedelgem en Zaïre, maar ook Zaragoza.
Een selectieve zelfbiografie van Z tot A, dit maal de Y
Y
YGGDRASIL
Een naam uit de Noorse mythologie,
recht uit de Eddas. Om eerlijk te zijn heb ik mij weinig ingelaten met die
materie, hoe boeiend ze ook lijkt. En toch een Y voor Yggdrasil.
Yggdrasil, even het geheugen
opfrissen, is de heilige boom die midden in de wereld staat, de wereldboom dus,
een es. Onder zijn kruin zitten dagelijks de goden, de asen, te discussiëren.
Hier bevindt zich de wereld van de goden, de Asgaard, het Walhalla. Yggdrasil
heeft vele en machtige wortels, en tussen die wortels vinden we dan het
dodenrijk Hel, maar ook Midgaard, de wereld der mensen en voorts zijn er
plaatsen voor reuzen, nornen, draken en wat al niet meer.
Toegegeven, de Y, net als de Z, X en
Q niet bepaald de populairste beginletter, dus wie daar bij hoort, maakt wel
meer kans dan pakweg een woord dat met M of P begint. Maar zoals verleden keer
in het voorwoord vermeld: het gaat niet om het woord an sich of wat er achter
steekt, eerder om de subjectieve (levens)ervaring die het woord in kwestie bij
mij oproept, dus niet zozeer Yggdrasil dan wel míjn Yggdrasil.
En daarvoor moeten we naar Luik
trekken, begin van deze eeuw. De Opéra de Wallonie programmeert, gespreid over
twee jaar, de volledige tetralogie van Richard Wagner. Het eerste jaar Das
Rheingold en Die Walküre, het jaar erop Siegfried en Götterdämmerung. Een
buitenkansje zo leek mij en dat was het ook, een doos, misschien van Pandora,
vol verwachtingen en als symbool par excellence Yggdrasil. Ik verklaar mij
nader.
Iedereen kent dat gevoel wel: de uren
van ingehouden spanning vlak voor een vertoning waarvan men verwacht dat ze
groots en onvergetelijk zal worden, je vindt het zowel bij operaliefhebbers als
bij voetbalsupporters er zijn wel meer gelijkenissen tussen een
voetbalwedstrijd en een opvoering van een opera, maar dit is hier niet het
forum om er nader op of tegen in te gaan. Een ferme treinreis, nog geen
(afgewerkt) staal, glas en beton van Calatrava in Luik-Guillemins, een
overjaars hotelletje, inchecken. En dan eindelijk de neoklassieke gevel van de
opera op de Place de la République Française. Na de blijde inkomst met de
(nogal dure) kaartjes, de vestiaire, het geschuifel in de inkomsthal, de
trappen op, nog trappen op, nog trappen, nog tweemaal trappen op ik zie het
mij vandaag niet meer doen - dan het hortende schuiven in de veel te smalle
rijen naar je genummerde zitplaats, zeventien? Ja dix-sept. Het doven van de
lichten, het verstillen van het geroezemoes, het doek dat opengaat of in dit
geval niet opengaat maar waar je blik door een aangepaste belichting naar toe
gezogen wordt en dan zie je geborduurd? geschilderd? gedrukt? een reuzengrote
een understatement gestileerde afbeelding van Yggdrasil, de wereldboom en
dat terwijl in de orkestbak de ouverture tot Das Rheingold en in feite tot de
hele Ring des Nibelungen weerklinkt, aanzwelt, zich nestelt tussen je oren en
een onbeschrijfelijk zeg dat wel! gevoel van verwachting opwekt, het begin
van een mythisch verhaal met bovenmenselijke dimensies, de eerste noten van
veertien uur muziek en drama over twee jaar uitgesmeerd. En wat je hoort een
sidderende grootsheid en wat je ziet een drukkende, glinsterende aanwezigheid
van Yggdrasil. Je zou voor minder je adem willen inhouden! Op het puntje van je
stoel zitten was al niet meer nodig, want de stoel bestond maar uit een puntje
met dito leuning. Tot het doek met de wereldboom open gaat, en de lichten traag
de groene Rijnoevers beschijnen met daarin, jawel, dartelend, spelend, zich van
geen kwaad bewust, Wellgunde, Flosshilde en Woglinde, de Rijndochters, symbolen
van de prenatale oertoestand in het water, als vissen zo glad, drie sirenen,
drie Loreleien. Nur wer der Minne Macht versagt, nur wer der Liebe Lust verjagt, nur der
erzielt sich den Zauber, zum Reif zu zwingen das Gold (Wie alle minnebanden
slaakt, wie geen liefdeslust meer plaagt, die alleen verwerft zich de macht het
goud tot een ring om te toveren). Waarmee
veertien uur opera in één zangerige gil samengevat wordt. Weia! Waga! Woge, du Welle! Walle zur Wiege! Wagalweia! Walala weiala
wei--a! Ja
er scheelde iets aan Wagner, en was dat maar het enige!
Samengevat: Yggdrasil als metafoor
voor zinderende verwachting.
Kwamen
ook in aanmerking: Yoga, Yo-yo Ma
Ysaÿe
Zijn borstbeeld twee of driemaal de
natuurlijke grootte staat in Luik, aan de Boulevard Piercot, hij is er ook
geboren in 1858. Een natuurtalent, een beetje wonderkind ook en op zijn 23ste
concertmeester aan wat later de Berliner Philharmoniker zou worden, groot
violist vooral maar ook componist. Later eveneens professor aan het
conservatorium van Brussel en als dusdanig privéleraar van onze Belgische Queen
Elizabeth, en zo weet je hoe het concours Reine Elisabeth verwekt werd en in
1937 het licht zag. Ysaÿe, een echte Bourgondiër die op zijn 70ste
trouwde met een leerlinge van hem, half zo oud op dat ogenblik. Het koppel zou
slechts korte tijd gelukkig zijn, want drie jaar later stierf Ysaÿe. Tot zover
de officiële Eugène Ysaÿe. Mijn Ysaÿe is die van de sonates voor viool solo,
opus 27. Zes sonates opgedragen aan zes van door Ysaÿe zeer bewonderde
collegas-violisten: Jacques Thibaud, Georges Enescu, Fritz Kreisler om er
maar drie van te noemen. Meer nog, in elk van deze sonates probeerde Ysaÿe iets
van de eigen stijl van deze violisten te leggen. Na de sonates en partite van
Bach voor mij toch de mooiste stukjes ooit voor vioolsolo geschreven, en
ook niet de gemakkelijkste. Virtuositeit is het woord dat bij deze stukken
past. Het bekendst wellicht is de parafrasering van één van de meest
geparafraseerde muziekstukken: het Gregoriaanse Dies Irae, luister naar de
prelude van de tweede sonate, in la klein. Ysaÿe noemt dit deel heel passend
Obsession.
Kwamen ook in aanmerking: niemand
Yourcenar
Net als bij Stefan Zweig, heb ik
lang, lang geleden deze Mareguerite ontdekt via een klein, fijn werkje, het was
verschenen in de reeks Belleterie, een jeugdwerkje zowaar, maar wat een effect
had deze novelle niet op een verliefde tiener! Alexis of het verhaal van een
vergeefse strijd. Ik heb het meer dan eens ter hand genomen en dan in één haal
uitgelezen, daarna eens uitgeleend en nooit meer teruggezien, het dan maar in
het Frans gekocht: Alexis ou le traité du vain combat. Een juweeltje! Echt,
zoals dat juweeltje van die andere Marguerite, Duras: Allegro moderato, bij
mijn weten ook een jeugdwerk. Weliswaar twee totaal verschillende verhalen en
zeker verschillende stijlen, maar beide twee pareltjes van de Franse
literatuur, en dan te weten dat de twee Marguerites mekaar het licht in de ogen
niet gunden, of zijn die praatjes overdreven?
Alexis of de verhandeling van een
vergeefse strijd, is feitelijk niets anders dan een nogal dubbelzinnig aftasten
van de biseksualiteit, iets wat ik bij de eerste lezing niet doorhad, en nu we
het levensverhaal van Yourcenar kennen, blijkbaar erg autobiografisch: haar
eerste verliefdheid betrof een homoseksuele man. Geschreven in de briefvorm,
direct maar gewaagd dus: Alexis die in een lange brief zijn vrouw Monique
tracht uit te leggen waarom hij haar verlaat. De bekentenissen van Alexis zijn
op zijn zachtst gezegd nogal bedekt vandaar dat ik die dingen tijdens een
eerste lezing niet doorhad - hij schrijft onder meer datgene waarover ik het nu heb, wordt beschouwd als een ziekte,
hij (zij, M.Y., ook hoor) zoekt voortdurend naar de juiste woorden om zijn
innerlijke strijd tussen begeerte en angst uit te drukken. En dan het
lichamelijke, dit eeuwige aantrekken en afstoten, hij gruwt van aanrakingen
maar verlangt dan weer mateloos naar vleselijk genot. En bovendien een knap
staaltje van zelfmedelijden ook: Ik heb
nooit liefgehad, ik zou alleen van een volmaakt mens kunnen houden. Een
boekje om te koesteren, één van de vele trouwens, dat gaat u nog merken.
Kwam
ook in aanmerking: Yalom
Ykens Catharina
Tja, veel Ys ga je niet ontmoeten in
de wereld van de beeldende kunsten (Xen nog minder, dat belooft!). Dat er wel
ergens een Young zou te vinden zijn die het in het wereldje min of meer gemaakt
had, was te verwachten, en inderdaad is er Peter Young, een nu 73-jarige
schilder uit de VS. En er zijn nogal wat Peter Youngs die geen schilder zijn
ook. Nee dus, ik kies voor Catharina Ykens. Antwerpse, XVIIe eeuw en vrouw, het
lijkt bijna een theodicee. En toch net als bij ArtemisiaGentileschi
een dikke eeuw vroeger, was haar vader Jan Ykens ook schilder, het vak kon dus zonder
veel ruchtbaarheid geleerd worden. Zij signeerde haar werk heel devoot met
Catherina van Ykens, filia devota. Ykens is vooral bekend, nou ja, voor zover
ze al bekend zou zijn, om haar kleurige guirlandes en slingers of haar
portretten met fruit- en bloemenslingers errond. Maar het werkje van haar dat
ooit mijn aandacht trok is een wat luguber ogend schilderijtje, een typische
vanitas: grijnzend doodshoofd met sieraden behangen. En zijn het niet juist die
sieraden die het geheel een macaber gevoel geven? Symbolen van een rijk en
bloeiend leven, bekijk die oorhangers maar, de rozen in het haar gevlochten, de
distelvink die in de nu nog verse bessen pikt, het zou frivool en levenslustig
kunnen zijn, was er niet dat masker: een schedel met een al half vergaan
neusbeen. Memento mori of eerst ick, dan gy!
Kwamen
ook in aanmerking: niemand, ook Peter Young niet
York(shire)
York blijft toch York. Het bekende (?) mnemotechnisch regeltje
voor morseseinen. Een lettergreep met een o staat voor lang, de andere
lettergrepen voor kort: A, atoom, kort-lang ( . _ ); B, bokkenwagen, lang-kort-kort-kort ( _ . . . ); enzovoort en ja,
Y, York blijft toch York , lang-kort-lang-lang ( _ . _ _ ).
Maar York is voor mij in de eerste
plaats toch het Early Music Festival. Ik was er ooit op vakantie. Het stadje
zelf: alleen al om zijn omwalling, waar je op kunt lopen en de binnenstad
bekijken, is York de moeite waard. Vaut un détour. De omgeving nog meer:
heerlijk de eeuwige wind opsnuiven op de Wuthering Heights, de krachtige
wolkenformaties bewonderen, iets wat ik toen te expliciet gedaan heb, want het
hobbelige terrein zorgde ervoor dat ik daar mijlen ver weg van de bewoonde
wereld mijn enkel verzwikte. Een zeegevoel zie Zeebrugge in de heuvels!
Klopt inderdaad: weidsheid, de enkeling tegen de elementen, kale rotsblokken en
dan die nooit rustende wind en de uitgestrekte landschappen met de
erica-purperen heuvels rondom. Mij eventjes de rancuneuze Heathcliff gevoeld,
de rauwe Ralph Fiennes uit de gelijknamige film van Peter Kosminsky, maar bij gebrek aan een Cathy of een Juliette Binoche
dan maar prozaïsch naar de parking gehinkt.