Om een betekenis aan de zinloze dood van zijn vader te geven, maakt
Oskar er een queeste van om het slot te vinden waar die sleutel op past.
Angstvallig houdt hij zijn moeder buiten deze zoektocht en hij zegt
zelfs stiekem zijn Franse lessen op om tijd over te hebben. Hij berekent
dat het onmogelijk is om lukraak ieder slot in New York uit te proberen
omdat er in de tijd dat hij tien sloten zou hebben gehad al twee keer
zoveel sloten bijgekomen zouden zijn. Na een bezoek aan een hobbywinkel
heeft hij een aanknopingspunt gevonden: Black is een achternaam. Vanaf
dan reist hij te voet en soms met de taxi heel de stad door, omdat hij
bang is voor het openbaar vervoer. Op alfabetische volgorde gaat hij
alle personen die Black heten bezoeken, om te vragen of ze misschien
iets van de sleutel afweten en hem iets over zijn vader kunnen
vertellen. Hij ontmoet op die manier een hele reeks mensen, sommigen
normaal, sommigen heel bijzonder of excentriek. Hij voert gesprekken met
al die mensen op zijn eigen maffe maniertje. Hij praat over zijn vader,
over de dingen die hem bezighouden, liegt over zijn leeftijd en vraagt
een vrouw of ze hem wil zoenen (toch maar niet, een knuffel mag wel);
dat alles help hem zijn verlies een plekje te geven.