Ik voel me leeg. Dat zal wel weer eens vervlogen hoop zijn. De leegte
doet namelijk pijn.
Vanmorgen is Anna overleden. Een hartaanval. Ze zal wel pijnloos
weggegaan zijn. Gek dan dat ze zo veel pijn achterlaat.
Ondertussen twijfel ik over het bestaan van God. Het kan toch geen
toeval zijn dat twee zussen, een Duitse en een Nederlandse, die elkaar al in
geen 50 jaar gezien hebben, elkaar terugvinden in België. Over
internationalisering gesproken. De kans dat ik haar in het Duits beantwoord,
waardoor we in elkaar een verloren gewaande zus herkennen. Dat we elkaar
uiteindelijk accepteren na een moeilijke twee weken. En dat we daarna toch nog
eeuwig gescheiden worden. Dat is toch gewoon zinloos? Waarom konden we dan niet
gewoon twee vrouwen zijn, toevallig tegelijkertijd in een kuuroord in Spa, die
genieten van een rustgevende en vitaliserende paar weken. Eentje sterft, de
andere hoort er wel van, vind het vervelend, maar kan haar leven daarna gewoon
verder zetten.
Nu ik een kopje koffie zit te drinken in de patisserie waar we zo vaak
samen zaten, denk ik na. Ik denk na over de eerste dag, toen ik Ja, das Wasser
können sie trinken zei, in plaats van Oui, cest permis quon boit leau. Ik
heb er geen spijt van, en dat zal ik waarschijnlijk ook nooit hebben. Ik ben
voor het eerst roekeloos het leven in gedoken, en het voelde verfrissend.
Pijnlijk verfrissend soms, maar uiteindelijk wel fijn. Dat had ik anders
allemaal gemist.
Ik voel wel schaamte. Als ik niet de hele tijd Anna zo hardnekkig had
weggeduwd, dan hadden we langer samen kunnen zijn in vredige harmonie, in
plaats van in ongemakkelijke hereniging. Ik was er net klaar voor, waarom moest
Anna nu gaan? Met die schaamte zal ik moeten leren leven.
Hoe vertel ik het mijn kinderen? Ja jongens, ik heb jullie tante
teruggevonden, maar ze is toen gestorven. Misschien iets subtieler. Misschien
gewoon helemaal niet.
Ik maak mij klaar, net als Europa na de oorlog, voor een lange en
pijnlijke revalidering.
Uiteindelijk hadden we het einde van de oorlog bereikt. Alles is
besproken, Hitler is dood, Europa is klaar om zich langzaam te herstellen. Maar
dat wil niet zeggen dat onze lijdensgeschiedenis over is. Veel is nog
onbesproken, ook al is de grootste heuvel nu overwonnen. Ik denk dat we dichter
en dichter naar elkaar groeien, en ik moet toegeven dat mijn stijfkoppigheid
ons deze week uit elkaar heeft gehouden. Daar schaam ik me voor. Ik kan zeggen
wat ik wil over familie en waar ik me nou eigenlijk thuis voel, maar Anna is en
blijft mijn zus. Ik moet dat accepteren, en haar dus ook.
Er zijn nog veel dingen waar wij het oneens over zijn. Nu dat alles
besproken en gezegd is, is dat niet minder geworden. Maar wij weten nu alles
van elkaar, en dat heeft een intieme band geschapen. Dus ook al hebben we over
verschillende dingen verschillende meningen, dat is geen reden om on van elkaar
te vervreemden.
Ook al heb ik vrede gevonden door dit besef, in mezelf en met Anna, ben
ik toch een beetje bang. Het einde van de oorlog was niet het einde van de
angst, van de vijandigheid. Die is er zelfs nu nog. Ik weet bijna zeker dat die
dus ook aanwezig zal zijn in onze gesprekken. Ik denk dat dat zal zorgen voor
kleine opvlammingen, die nog wel tot ruzies kunnen leiden. Zo zijn wij nou
eenmaal. Onze karakters verschillen te erg om gewoon over meningsverschillen
heen te stappen alsof het niets is en verder te gaan met de conversatie. Anna
is extra-, ik introvert. Ik volg, Anna leidt. Ik zal niet snel mensen omarmen,
Anna omarmt ze te snel. Ik spring voorzichtig om met het leven, maar mis
daardoor veel, Anna duikt halsoverkop het leven in, maar loopt daarbij de kans
haar nek te breken. En doordat we zo van elkaar verschillen botsen we vaak. Die
botsingen doen soms pijn en breken ons, maar als we hersteld zijn is onze band
sterker dan anders. Dat heeft de afgelopen week wel bewezen.
Alhoewel ik hoe langer hoe meer verschillen tussen mij en Anna
vind, zie ik ondanks mezelf ook in dat het lijden en de oorlog een bindende
factor aan het worden is. Ik heb deze hele week al gedacht dat we dankzij de oorlog
nooit een echte verbondenheid zouden voelen, maar misschien zouden we toch,
juist door ons gedeelde leed , elkaar in de armen kunnen slaan. Maar we zaten
natuurlijk wel in twee verschillende kampen. Terwijl Anna vertelde over haar
voortdurende angst voor Martin die in Rusland moest vechten, besefte ik dat we
in de jaren 40 in twee verschillende werelden geleefd hebben. Bij mij thuis
hield vader nauwkeurig met vlaggetjes de Russische vorderingen in de gaten. Er werd
gejuicht bij hun overwinningen, gevreesd bij hun nederlagen. Terwijl Anna bij
onze tranen juist in een feeststemming verkeerde.
Toch begin ik meer en meer respect voor Anna te krijgen. Hoe ze zich
ingezet heeft om de Poolse krijgsgevangenen een menswaardig bestaan te geven.
Dat doet me denken aan mijn Hollandse moeder. Aan mijn hele Hollandse familie.
Hoe we ons hele familieleven bijna opgegeven hadden om joden, die wij zelf
nauwelijks kenden, te helpen onderduiken. Ik moet bekennen dat Anna ook
kansarmen geholpen heeft, en dat ik haar daarom bewonder.
Ik wil natuurlijk deze hele toestand ook niet romantiseren. Dankzij
haar volk waren er kansarmen. Als zij niet die maniak aan de macht hadden laten
komen, dan was ons alle ellende in Europa bespaard gebleven. Alle doden, alle
onderduikers, alle bombardementen, alle verscheurde families.
Maar aan de andere kant, hadden wij gewoon eerder moeten ingrijpen?
Misschien, als we aan het begin hadden voorkomen dat Hitler aan de macht kwam
Maar wie mag daarover beslissen?
Op zo veel manieren hadden we de geschiedenis kunnen veranderen. Anna
had zelfs, volgens haarzelf, eigenhandig de loop van zaken kunnen wijzigen. Op
een avond, vertelde ze, was er een vergadering van Duitse adel in het huis van
mevrouw von Garlitz. Zij heeft alles gehoord. De mannen wilde een aanslag op
Hitler plegen, om zo de oorlog te beëindigen. Maar op het laatste moment is
alles in het honderd gelopen. Anna wist hierover. Als ze misschien de overheid
gewaarschuwd had, was er een ander plan bedacht, een plan dat wel zou slagen.
Maar dit zijn natuurlijk speculaties, en misschien ook een beetje grootheidswaanzin
van Anna. Zo kunnen we nog een hele tijd doorgaan met alles overdenken wat we
zelf hadden kunnen doen om te voorkomen dat er zo veel mensen gestorven zijn.
Het zit waarschijnlijk in de aard van de mens om de schuld op zich te nemen, of
om je aangesproken te voelen. Als we collectief daar nou eens mee ophielden,
misschien zou er dan meer duidelijkheid in de wereld komen.
Een herverdeling van de machten (8 en 9 januari, 1990)
Sorry dat ik gisteren niet heb geblogd. Ik moest eerst even mijn eigen
gedachten op een rijtje krijgen voordat ik ze op papier kon zetten.
Gisterochtend kwam onze toestand zich op een bijna cynische manier tot uiting,
toen Anna aan de ene en ik aan de andere kant van de straat stond, terwijl een
militaire kolonne zich aan ons voorbij trok. Misschien kwam het doordat onze
situatie nu letterlijk uitgebeeld was, misschien doordat ik er een nachtje over
kunnen slapen heb, of misschien kwam het doordat ik gisteren mijn emoties de
vrije loop heb kunnen geven, maar toen we elkaar troffen, was ik rustig en arm
in arm liepen we het kuuroord binnen, alsof er de dag ervoor niets gebeurd was.
Door te zeggen wat ik nou echt dacht van Anna, is er een irriterende
onuitgesproken gedachte verdwenen. Nu hij gedeeld was, kon ik weer vrij ademen
en zat hij mij niet bij elke andere gedachte in de weg. Ik kon nu vrijuit met
Anna praten.
Zodra we samen in een restaurant zaten, kwam de oorlog weer ter
discussie. Maar deze keer was het minder ergom erover te spreken. Ik vertelde hoe langzamerhand bij mijn familie het
besef binnendrong van de naderende oorlog. Hoe het constant een aanwezige angst
werd. Ik weet nog heel goed dat Theo de Zwaan, mijn schoonbroer, naar Duitsland
vertrok om werk te zoeken, maar dat hij al snel terug was met verhalen over
kinderen in bruine uniforms, saluerende armen en de alom aanwezige rode vlag
met de zwarte spinnepoten. Toch maakten we onszelf wijs dat Nederland zich
afzijdig zou houden in de nakende strijd, dat we geen reden hadden om bang te
zijn. Wat waren we naïef. Ik kreeg bijna begrip voor Annas verhaal, hoe ze
vertelde dat de verdwijningen van de joden geen alarmbellen deden rinkelen.
Bijna, maar toch niet helemaal.
Toen ik uitgepraat was (ik was eerst: een herverdeling van de machten
na gisteren?) vertelde Anna over haar ontslag bij mevrouw Stolz en haar nieuwe
werkgever: mevrouw von Garlitz. Daar vond ze voor het eerst rust in de
uitgestrekte bibliotheek van familie von Garlitz. Ook zij probeerde de oorlog
uit haar gedachten te weren, probeerde haarzelf wijs te maken dat het allemaal
wel goed zou komen. Wat waren we beiden jong en naïef. We hadden echt geen idee
dat de wereld gewoon even zijn adem inhield, voordat de oorlog als een
gewelddadige en bloederige hoestbui naar buiten kwam. Maar voordat dit gruwel
zich zou voltrekken, was er nog veel te bespreken. En dit onontkoombare gesprek
vond vandaag plaats.
Terwijl aan de Poolse grenzen Duitse troepen vochten, werd er een
andere kleinschalige oorlog uitgevochten tussen twee zussen. Ik ben op mijn
tweeëntwintigste naar Keulen vertrokken, in de hoop Anna te vinden, en zo ook
mezelf terug te zoeken. Maar wat ik in mijn vaderland terugvond, was
ontgoocheling. Al vanaf het moment dat ik met Anna op de tram stapte, na een
mislukte poging tot een warm weerzien op het perron, wist ik dat ik gewoon
rechtsomkeer moest maken, terug naar mijn thuisland. Blijkbaar kwamen mijn
thuis- en vaderland niet overeen. Maar iets dreef mij verder het ongemakkelijk
zwijgen in. Hoop waarschijnlijk. Er is namelijk niets dat bij het verdwijnen
meer pijn doet. Als je geen hoop of verwachtingen hebt, kun je ook niet verrast
of ontgoocheld worden. Want toen ik na een eenzame week met tranen in mijn ogen
weg reed van het koude huis waar mijn enige zus ijverig heen en weer rende, om
zo mijn aanwezigheid te vergeten, deed het pijn. Heel veel pijn. Dat was dan
waarschijnlijk mijn verdwenen hoop. Nu wilde ik een verklaring van Anna. Waarom
heeft zij mij zo laten lijden?
Gelukkig wilde Anna deze schuld wel op zich nemen. Ze legde uit dat ik
haar zo veel aan onze vader deed denken. Dat een of andere rare hersenkronkel
van Anna daarom de schuld van zijn dood aan mij had gegeven, meer dan aan
haarzelf. En dat ze voor de rest van haar leven met die schuld heeft moeten
kampen. Toch, vertelde ze, kwam er tezelfdertijd een lichtpunt in haar leven,
onder de vorm van een Oostenrijkse soldaat, Martin Grosalie. Toen het duidelijk
was dat ze zich tot elkaar aangetrokken voelden, begonnen ze elkaar brieven te
schrijven, wat ze tot zijn dood zijn blijven doen.
Maar terwijl zij zich dolgelukkig omwentelde in haar liefde voor hem,
een liefde die ze liever niet al te duidelijk wilde laten doorschijnen, is er een
zwarte pagina open geslagen in mijn niet onaanzienlijke autobiografie. Ook
onder de vorm van een man: David de Vries.
Terwijl de Europese geschiedenis op een dieptepunt afstevende, nam mijn
leven een onbezonnen sprong. David was een begaafde student aan het
conservatorium en hielp mij met het instuderen van mijn muziekstukken. En god,
wat hielden wij van elkaar. Zo veel zelfs, dat David op een koude winteravond
mij om mijn hand vroeg. Ik was compleet uit het lood geslagen, en zei angstig
dat ik erover na wilde denken. Een deel van mij schreeuwde dat ik nu ja moest
zeggen. Een ander conservatiever en overheersender deel, wilde dat we voor
altijd zo bleven, ongetrouwd maar gelukkig. Hij zei dat hij zaterdag terug zou
komen, maar dat weigerde ik. Die zaterdagavond is hij in Amsterdam opgepakt en
afgevoerd.
Alhoewel ik inwendig huilde bij het vertellen van dit verhaal, voelde
ik toch een zieke voldoening. Uiteindelijk leed ik meer dan Anna. Ik was hier het
slachtoffer, zij de agressor. Maar toch ging ze verder met haar volk
afschilderen als onschuldig, vooral toen overal in Europa de bombardementen
begonnen. Waarom kan Anna niet begrijpen dat ik niet accepteer dat de Duitsers
onschuldig waren?
Terwijl ik dit schrijf, trillen mijn handen nog na. Ik ben zo boos. Niet alleen op Anna, maar ook op
mezelf. Hoe kon ik zo naïef zijn geweest, gisteren? Waarom dacht ik ook maar
een moment dat Anna en ik een band hadden, naast onze bloedband. Het feit dat we
toevallig dezelfde ouders hadden heeft helemaal niets te maken met hoe ik mij
moet gedragen tegenover Anna. Ik heb haar mijn hele leven nauwelijks gekend,
waarom zou ik dan nu een wildvreemde met foute opvattingen in de armen moeten
vallen. Die foute opvattingen zijn vandaag pijnlijk duidelijk geworden.
Toen we na een, voor onze leeftijd vermoeiende, wandeling neerstreken
in een patisserie kwam dat onderwerp weer naar boven: oorlog. De oorlog, met
hoofdletter D. Dat die oorlog, toch al wel meer dan een halve eeuw geleden, nu
nog steeds voor oorlogen op kleinere schaal kan zorgen bizar toch? Oorlogen
tussen zussen, oorlogen in personen zelf de schade veroorzaakt door een kleine
maar toch enorme man is ongelofelijk.
In ieder geval, Hitler kwam ter sprake. Ik wilde een verklaring, en
misschien ook wel een verantwoording van Anna zelf. Hoe kon haar volk een man
verkozen hebben die zo overduidelijk slecht was? Dat was in Nederland toen wel
duidelijk. Hij was een kleine man met gestoorde ideeën, hoe kon iemand op hem
stemmen? Waarom hebben jullie dan niets gedaan? Annas verdediging verlamde
mijn tong, versteende mijn toch al stijve spieren. Trillend ben ik opgestaan en
de zaak uitgelopen.
Alle ideeën die ik gisteren had over een zusterlijke band zijn als
sneeuw voor de zon verdwenen. Die brug die gebouwd had moeten worden uit
overeenkomsten die Anna en ik zouden moeten delen, en al die jaren, opvattingen
en belevenissen die tussen ons in stonden had moeten overbruggen, was een brug
te ver.
Antwoorden noch slaap kwamen deze nacht. En al vroeg in de ochtend was
Annas aanwezigheid overheersend. Terwijl we samen in Relais de la Poste van
een koffietje en een gebakje genoten, begonnen de verhalen weer. Bij mij kwamen
er herinneringen uit mijn jeugd naar boven. Mijn Hollandse jeugd, wel te
verstaan. Over hoe mijn vader altijd in de weer was met zijn
geluidsinstallatie, waardoor ons huis altijd gevuld werd door Beethoven of
Schubert. Over hoe ook ik muziek in huis bracht, met mijn gezang. Muziek is
altijd al een deel van mijn leven geweest. Ik hield, hou en zal altijd houden
van de orde die geschapen wordt in de zwarte noten, maatstrepen en rusttekens.
Ik hou er ook van als die orde terug te vinden is in mijn leven. En deze orde
waar ik zo hard naar streef, heeft Anna met een paar woorden omver gegooid.
Toch ontdekten we onze eerste echte overeenkomst tijdens de wandeling
van de patisserie naar mijn hotel: we geloofden beiden niet in God. Lachend
moest ik terugdenken aan mijn katholieke educatie, waar mijn vader zo tegen
was. Ook Anna vond een aanknopingspunt bij dit onderwerp. Uiteindelijk kon ik
naar haar verhaal luisteren zonder een afgunstige toon te horen. Terwijl ze
vertelde over haar ervaringen met de kinderbescherming, het klooster, de
vriendelijke nonnen, de leuke gebeurtenissen, voelde ik dat ik meer en meer een
verwantschap met haar voelde. En toen kwam dat gevreesde onderwerp weer, het
onderwerp dat ons scheidde. Maar Annas inzicht was positief verassend: ze
heeft altijd een hekel aan hem gehad, nooit een greintje sympathie voor hem
gevoeld. En alsof onze gesprekken opeens helemaal een andere wending genomen
had, kwamen er nog meer overeenkomsten boven: allebei hadden we rond onze
zestiende een drang gevoeld om terug naar Keulen te gaan. Hoe langer onze lijst
van overeenkomsten werd, des te enthousiaster Anna ging praten, alsof ze
opbloeide onder deze familiale binding. Ik schuwde familiariteit met haar, maar
toch betrapte ik me op een sprankje hoop: misschien konden we toch een brug
over 7 decennia slaan, en zo elkaar in de armen slaan, voor altijd verenigd.
Anna vertelde over haar opleiding in Keulen, over haar eerste
werkgever: mevrouw Stolz, een neurotische control freak. Samen lachten weom de dingen die ze meegemaakt had. Deze
vrede en warmte werden tegen het einde van de maaltijd een beetje verpest, toen
Anna begon over een schandaal uit haar jeugd, dat haar (weer) benadeelde. Oom
Heinrich had in het voogdijverslag geschreven dat Anna zwakzinnig was, en Anna
was daarachter gekomen toen er controleurs kwamen met het bevel haar te
steriliseren. Waarom voelde ik me steeds zo gepikeerd als zij begon over de
moeilijkheden van haar leven?
Ondanks de donkere wolken die het laatste gespreksonderwerp
overschaduwden, voel ik me nu licht en vrolijk. Anna voelt dichter en ondanks
mezelf ben ik daar blij mee.
Over vinden bestaan verschillende uitdrukkingen, velen tegenstrijdig.
Wie zoekt die vindt is de eerste die ik kan bedenken, maar verder van de
waarheid kan een uitdrukking niet komen. Bij aankomst, hier in het kuuroord van
Spa, hoopte ik op verlichting van mijn pijn, maar verwachtte ik eerder
kwakzalverij. Maar wat ik hier vandaag vond, heeft niets met lichamelijke
verlossing te maken. Met mentale aangelegenheden kan het wel wat te maken
hebben, maar verlossing? Nee.
Een deel van mij wenst dat ik haar niet in een opwelling met Duitse
woorden had beantwoord. Ja, das Wasser können Sie trinken. Zes woorden die,
voor ik er erg in had, mijn mond hadden verlaten, en die bij haar een vuur
hadden ontstoken. Bij haar. Bij Anna Bamberg. Bij mijn zus. Mijn zus die ik
maar twee keer had gezien, sinds die noodlottige ervaring, bijna zeventig jaar
geleden. Gek dat ze me nog zo veel doet denken aan dat energieke meisje, de
extraverte van ons twee. Een seconde lang leek onze ontmoeting perfect. Twee
lang verloren zussen die elkaar, hoe onmogelijk het ook lijkt, nog terugvinden.
Maar opeens besefte ik dat er een enorme barrière tussen ons instond. Een
barrière die bestond uit mislukte herenigingen, uit verschillende opvoedingen,
uit militairen, uit geliefden en voornamelijk uit een mislukte zondagsschilder
met een vreemd snorretje die in 1933 de macht in Duitsland greep. Maar Anna
leek deze ophoping van gebeurtenissen niet te merken en trok mij in een
halsbrekende knuffel. Meine Liebe
Met de ontmoeting kwamen de herinneringen. Of eerder, het gebrek aan
herinneringen. Mijn jeugd begon toen ik zes was, mijn moeder was een lieve
Hollandse vrouw, mijn vader een gepassioneerde Hollandse man en mijn zus een
Duitse spookverschijning. Maar voor haar hield haar jeugd op toen ze zes was.
Ik was, en ben, voor haar een anker, een keten die voor haar het bewijs is van
haar eigen bestaan. Kan dit verschil wel overbrugd worden? Vandaag leek het
tegendeel te bewijzen.
Bij een lekkere avondmaaltijd kwamen onsmakelijke vragen naar boven:
Jij bent toch een Duitse? Nee Anna, nee, ik ben een Hollandse, begrijp dat dan!
Ik kan onze moeder niet meer herinneren, het beeld van mijn trotse Hollandse
moeder verdringt iedere poging. Voor mijn vader geldt hetzelfde.
Met de ontmoeting kwamen ook de verhalen, en met de verhalen kwamen de
verschillen. Anna begon. Anna begon altijd. En terwijl haar jeugd uit de doeken
gedaan werd, kwam bij mij de drang naar boven om te vechten. Opboksen tegen
haar koude en liefdeloze jeugd op een boerderij in een klein dorpje aan de
Lippe, eerst met alleen oom Heinrich (nog een verloren herinnering), dan met
tante Martha, de tiran. Ik kon daar niet tegenop met mijn verhalen over een
lieve moeder, een muzikale vader, leuke zussen. Zelfs mijn bijna-doodervaring
onder het ijs leek geen indruk te maken. Altijd bleef dat verwijt, die afgunst
in haar ogen: jij had het zo veel makkelijker en beter dan ik. Maar verwijten
kan ik haar ook maken. Als ze begint over hoe de eerste joden verdwijnen, kan
ik die ideeën niet meer voor mezelf houden. Maar waarom verzetten jullie je
dan niet, waarom deden jullie niet iets aan die overduidelijk corrupte
regering, aan die man die duidelijk gestoord was. Haar stereotype antwoord
choqueerde mij: Wir haben es nicht gewusst.
Anna snakt naar familiariteit, ik heb al familiariteit, maar die vind
ik niet bij haar. Mijn kinderen, mijn kleinkinderen, zij zijn mijn familie. Ik
ben het stamhoofd, voor mij was er niemand. Tenminste, niemand met wie ik nog
iets te maken wil hebben. Dat begrijpt Anna niet, al sinds vanochtend heeft ze
mij in haar greep, ik ben een krijgsgevangene, Anna wil mij niet loslaten. Of
wil ik niet dat Anna mij loslaat? Zo veel onbeantwoorde vragen. Hopelijk brengt
een goede nachtrust de antwoorden die ik zo wanhopig zoek. Maar ja, wie zoekt,
die vindt niet.