Ik ben Winston Smith, ik ben ambtenaar in het Ministerie van Liefde. Ik leeft in een wereld waar eer altijd oorlog heerst. Iedereen moet Grote Broer lief hebben en de partij gehoorzamen, wie dat niet doet wordt vermoord. We worden in de gaten gehouden door teleschermen, die hangen overal, zelfs in de huizen. Er lopen overal mensen rond van de denkpolitie, zij verraden iedereen die ook maar iets verdachts deed. Als ze iemand arresteerden dan was het altijd op een moment dat er niemand in de buurt is, ze verdwijnen gewoon. In deze wereld bestaat er geen liefde meer zelfs niet voor je eigen kinderen, je kinderen zouden je zomaar kunnen verraden bij de denkpolitie. Ik ben tegen de partij en ik HAAT Grote Broer. Ik wil nu met jullie mijn verhaal delen.
Ik heb vandaag een dagboek gekocht. Omdat het me niet meer lukt om mijn woede te bedwingen, ik moet mijn frustraties tegen de partij ergens kunnen opschrijven. Het zou anders wel eens kunnen dat ik in mijn slaap iets verkeerds zeg, als ' Ik haat Grote Broer!', dat zou nog al eens verkeerd kunnen aflopen. Ik weet dat ik hier nu iets heel gevaarlijks aan het doen ben, maar ik sta op het punt te ontploffen. Toen ik thuis kwam met het dagboek, heb ik het proberen uit het beeld van de teleschermen te houden. Toen ik het dagboek begon te schrijven kon ik mezelf bijna niet meer stoppen met schrijven, het was een magisch gevoel. In het begin wist ik niet goed hoe ik eraan moest beginnen, ik was zelfs vergeten hoe je je eigen mening moet uiten. Dit was de eerste keer dat ik heb gedaan. Al hoewel ik toen wel besefte dat de denkpolitie op elk moment zou kunnen binnenstormen, maar zelf zonder dat dagboek zal het op een dag toch gebeuren.
Al een aantal dagen had ik een sterk vermoeden dat ik achtervolgd werd. Het was een meisje, ik dacht dat ze lid was van de denkpolitie. Toen ik haar tegen kwam op straat viel ze plots op de grond, ik ben haar dan maar gaan helpen. Maar plots gaf ze me een stukje papier. Ik mocht het nu niet lezen het staat daar vol met teleschermen, wie weet wat er allemaal niet opstond. Ik stapte maar rustig verder en deed alsof er niets aan de hand is. Ik kom eindelijk aan op een plek zonden teleschermen, ik keek snel naar het papiertje dat ze me gaf en las wat erop stond: ' Ik hou van jou.'. Ik kon het niet nog eens lezen want het zou te gevaarlijk zijn, ik zou betrapt kunnen worden. Ze is dus toch geen lid van de denkpolitie. Ik moest haar zien terug te vinden, wat niet gemakkelijk was aangezien ik niets over haar weet. Maar ik had geluk, ik ben haar tijdens de middag pauzes nog een aantal keer gezien. We hebben met elkaar afgesproken op een plek zonder teleschermen. Ik ben uiteindelijk haar naam te weten gekomen, ze heet Julia. We zijn nu een koppel, in het geheim anders worden we beiden vermoord.
De dag begon zeer vredig, ik heb mezelf nog nooit zo veilig gevoeld. Ik zat in een kamer, die ik had gehuurd, samen met Julia. Julia is ondertussen de liefde van mijn leven geworden, we kunnen niet meer zonder elkaar. Deze kamer was de enige plaats waar niemand ons kon zien, er zijn hier geen teleschermen. Ik was een boek aan het lezen dat ik van O'Brien, ook iemand die tegen de partij is, had gekregen. In het boek staan een aantal verklaringen over het feit dat alles wat de partij zegt leugens zijn. Het was heerlijk om dat eens te lezen, je voelt je zo minder eenzaam, nu weet ik dat ik niet de enigste ben die deze mening heb. Het was heerlijk om dat te lezen. Maar plots viel er een poster van de muur en daarachter zat een telescherm. Binnen de paar seconden stond de denkpolitie daar, ze hadden ons betrapt. Dit zou wel eens de laatste keer zijn dat we elkaar zouden zien.
Ik zie er lijkbleek uit, ik ben graatmager en mijn hele lichaam is gewond. Ik zit in het Ministerie van Liefde, ik heb geen idee hoe lang ik hier al gevangen zit. Misschien zijn het weken, maanden of zelf jaren. Doordat hier geen ramen zijn weet ik niet of we dag of nacht, dat maakt het wat moeilijk om de tijd in te schatten. Ik word gemarteld, als ik niet zeg wat ze willen horen, namelijk 'Ik heb Grote Broer Lief', dan zal het nog lang doorgaan. Ze laten we dan even rusten in een cel en sturen me dan weer terug naar een ondervraging. Ik heb mezelf beloofd dat ik Grote Broer nooit lief zal hebben en alles wat de partij zegt is fout. Ik kan het nog niet bewijzen, maar een gevoel in mij zegt dat wat zij zeggen gewoon niet klopt. Zoals dat twee plus twee, vier is en geen vijf en dat de aarde plat is. Zelf kan ik niet antwoorden als ze me vragen om dat te bewijzen, maar ik weet het gewoon. En als laatste zal ik nooit Julia verraden.
Ik zit nog altijd in het Ministerie van Liefde en ik wacht nog met veel ongeduld, wanneer de partij eindelijk zal beslissen een kogel door mijn hoofd zal schieten. Ik weet niet hoe lang het nog zal duren. O'Brien heeft me gezegd dat het aan mij lag en dat ik er kon voorzorgen dat het allemaal sneller ging door gewoon mee te werken. Maar aangezien ik dat niet deed brachten ze me naar kamer 101. Ik had er al veel over gehoord, het was blijkbaar de meest gevreesde kamer van heel het gebouw. Iedereen die daar naar toe werd gestuurd werd al gek voor hij de kamer zelf binnen is gegaan. Ik besloot om te vragen wat er zich daar bevond, blijkbaar zit er daar ieders grootste angst. Toen ik er binnenkwam zag ik al snel wat mijn grootste angst was, namelijk ratten. O'Brien bracht de kooi ratten als maar dichter bij mijn gezicht, het zweet drupte van mijn gezicht. Ik kon niet meer ik moest Julia verraden, het werd me te veel. Ratten zijn verschrikkelijke beesten, als een moeder haar baby even achterlaat dan zitten de ratten er al aan te knagen en binnen een paar minuten schiet er niets meer over van de baby. Het was zover, ik heb Julia verraden en ik heb Grote Broer lief. Nog even en ik zal een kogel door mijn hoofd krijgen. Dit wordt het einde van mijn leven, eindelijk!