Luisa en haar zending
22/3/1929: Mijn dochter, in Mijn werk maak Ik gebruik van
de mens, hoewel Ik het eerste deel ervan zelf doe, het fundament leg en heel de
essentie bepaal van het werk dat Ik doen wil. Vervolgens bedien Ik Mij van de
schepselen opdat Mijn werk zou gekend zijn en temidden van hen zou leven. Zo
ging Ik in de Verlossing te werk. Ik maakte gebruik van de apostelen, om haar
te doen kennen, te verspreiden en de vruchten ervan te ontvangen en te geven.
En indien de apostelen niets hadden willen zeggen van wat Ik door Mijn komst op
aarde, gezegd en gedaan had, en zij in zwijgen gehuld, geen stap hadden gedaan,
noch hadden geofferd of hun leven hadden gegeven om de grote weldaad van Mijn
komst op aarde kenbaar te maken, dan zouden zij Mijn verlossing in de kiem
hebben gesmoord. En de mensen zouden beroofd geweest zijn van het Evangelie, de
sacramenten en al het goede dat Mijn Verlossing bewerkt heeft en zal bewerken.
Dat was het doel waarom ik de laatste jaren van Mijn aardse
leven de apostelen rond Mij heb geroepen, om Mij van hen te bedienen als
verkondigers van wat Ik gedaan en gezegd had. Indien de apostelen dus hadden
gezwegen zouden zij er de oorzaak van geweest zijn dat vele zielen verloren
zouden zijn en de oorzaak dat vele goede werken door de schepselen niet werden
gedaan. Aangezien zij echter niet zwegen en hun leven wel gegeven hebben,
kunnen zij zich, na Mij, bewerkers en oorzaak noemen van zovele geredde zielen
en van al het goed dat in Mijn Kerk gedaan werd, waarvan zij als eerste
verkondigers, de onverwoestbare zuilen zijn.
Volgens onze Goddelijke manier van doen stellen We zelf
altijd de eerste daad van onze werken. Wij geven al het nodige en vertrouwen
het vervolgens aan de schepselen toe, door hen voldoende genade te geven. Op
die manier kunnen zij voortzetten wat Wij gedaan hebben en zo worden onze
werken gekend in de mate van de belangstelling en de goede wil van de
schepselen. Zo zal het zijn met het rijk van Mijn Goddelijke Wil. Ik riep jou
als Mijn tweede Moeder en onder vier ogen, zoals Ik met Maria deed in het rijk
van de Verlossing, heb Ik hou de vele geheimen van Mijn Goddelijk Fiat
getoond, de grote weldaad ervan en hoe het op aarde wil komen heersen. Ik kan
zeggen dat Ik alles gedaan heb. En als Ik jou als Mijn ambtsdrager geroepen heb
opdat jij je zou openstellen om Mijn Goddelijk Fiat te leren kennen, was het
opdat jij zo een weldaad zou kenbaar maken.
Indien er echter geen belangstelling zou zijn bij wie er
zich zouden moeten om bekommeren, zouden zij het rijk van Mijn Wil in gevaar
brengen door het in de kiem te smoren. Ze zouden al het goede, dat zo een
heilig rijk kan voortbrengen, achterwege laten. Ofwel verdienen zij opzij gezet
te worden en roep Ik anderen om verkondigers en verspreiders te zijn van de
kennis van Mijn Goddelijk Fiat. Zolang Ik niemand vind die er belangstelling
voor heeft en het meer ter harte neemt dan zijn eigen leven om de kennis ervan
bekend te maken, kan het rijk van Mijn Wil op aarde niet beginnen noch leven.
Terwijl ik doorging met mij over te geven aan het Goddelijke
Fiat, voegde Jezus, mijn hoogste Goed, eraan toe: Mijn dochter, de schepping
was het actieterrein van Mijn Goddelijke Wil en omdat onze Godheid een is en
Wij dus onafscheidelijk zijn, was de eerste handeling, onze eerste Akt helemaal
volgens onze Wil. Ik sprak en handelde, Ik sprak en ordende. En Wijzelf waren
toeschouwers van wat onze hoogste Wil met zoveel meesterschap, orde en harmonie
voltrok, waardoor Wij ons waardig verheerlijkt wisten en tweemaal gelukgewenst
door onze eigen Wil. Omdat het dus zijn werk was bevindt zich al het machtige
van de Schepping en alle goederen waarmee zij verrijkt werd in Mijn hoogste
Wil. Hij is het fundamentele leven van alles. Daarom bemint hij de Schepping
zozeer, omdat hij zijn leven in alle geschapen dingen voelt en omdat zijn leven
er doorheen stroomt.
Maar bij de schepping van de mens wou Mijn Goddelijke Wil
zijn macht, liefde en meesterschap nog meer tentoonspreiden. Hij wou niet
alleen heel de kunst van de Schepping in hem insluiten, maar ze zelfs
overstijgen door zo een penseeltrekken van Goddelijke kunst aan te brengen dat
hij een kleine god van hem maakte en zich uitstrekte in en buiten hem, rechts en
links van hem, op zijn hoofd en onder zijn voeten. Zo werd de mens
binnengebracht in Mijn Goddelijke Wil, als uitmonding van onze liefde en
overwinnaar en vereerder van zijn niet te overtreffen meesterschap. Daarom was
het een recht van Mijn Goddelijk Fiat dat de mens uitsluitend van de
Goddelijke Wil zou leven. Wat had de Goddelijke Wil niet voor hem gedaan?
Ik heb hem uit het niets geroepen, vormde hem, gaf hem het
bestaan en een dubbel leven, het leven van de mens en dat van Mijn Goddelijke
Wil, om hem steeds steviger vast te houden in zijn scheppende armen, en om hem
dus schoon, fris en gelukkig te bewaren, zoals hij hem geschapen had. Wanneer
de mens dan gezondigd had, voelde Mijn Fiat het leven, dat het in zijn schoot
droeg, aan zich ontrukken. Hoe groot was zijn pijn toen niet? Hij bleef achter
met de leegte van deze zoon in zijn schoot, die hij met zoveel liefde om hem
veilig en gelukkig te bewaren zoveel ruimte gegeven had in zijn eigen leven.
Geloof je niet, dat tijdens de Verlossing Mijn Goddelijke Wil Mens werd om de
verloren mens te komen vinden?
Het was Hij, want Verbum betekent Woord en ons Woord is
het Fiat. Zoals Hij in de Schepping sprak en schiep, zo ook in de Verlossing
en Hij werd Mens. Zijn lege schoot eiste deze zoon op die zich met zoveel
wreedheid had losgescheurd. Wat heeft Mijn Wil in de Verlossing niet allemaal
gedaan? Maar nog is hij niet tevreden met wat hij gedaan heeft. Hij wil zijn
schoot vullen, hij wil hem niet meer geschonden zien door de schuld, door het
verlies van de gelijkenis. Hij wil hem geeerd zien met het devies van de Schepping,
geeerd met haar schoonheid en heiligheid en hij wil dat de mens opnieuw zijn
plaats inneemt in zijn Goddelijke schoot. Dat is precies het Uw Wil geschiede
op aarde als in de hemel, dat de mens naar Mijn Goddelijke Wil terugkeert
zodat hij bedaart wanneer hij zijn gelukkige zoon opnieuw ziet leven in zijn
huis, in de weelde van zijn bezit.
En zo kan hij zeggen: mijn zoon is teruggekeerd, hij is
terug met zijn koninklijk gewaad bekleed en draagt de koningskroon. Hij deelt
dan weer zijn leven met Mij, want Ik heb hem de rechten teruggegeven die Ik hem
gaf toen Ik hem geschapen heb. De wanorde in de Schepping is dus voorbij, want
de mens is teruggekeerd in Mijn Goddelijke Wil.
Uit : Heiligen in de Goddelijke Wil - Bloemlezing over de heiligheid uit de Dagboeken van de Dienares Gods Luisa Piccarreta
|