Zangen van de ziel donkere nacht
In
een donkere nacht
hunkerend,
ontvlamd in liefde,
o
gelukkig overkomen!
ging
ik ongemerkt naar buiten,
reeds
lag mijn huis in rust.
In
het donker, veilig,
langs
de geheime ladder, vermomd,
o
gelukkig overkomen!
in
het donker, verholen,
reeds
lag mijn huis in rust.
In
die gelukkige nacht,
in
het geheim, want niemand zag mij
noch
ik had oog voor iets,
geen
licht, geen gids
dan
wat er gloeide in het hart.
Dat
gidste mij,
zekerder
dan het licht midden op de dag,
naar
waar mij wachtte
hij,
mij zo vertrouwd,
op
een plek waar niemand kwam.
O
nacht die gidste, jij!
O
nacht, beminlijker dan het ochtendgloren!
O
nacht, jij hebt verbonden
beminde
met beminde,
beminde
in de beminde omgevormd.
Aan
mijn borst in bloei,
geheel
voor hem alleen bewaard,
daar
bleef hij ingeslapen,
ik
streelde hem,
een
waaier van ceders bracht koelte.
De
koelte van de tinne kwam,
terwijl
ik door zijn haren streek,
met
haar hand sereen
mijn
hals verwonden,
vervoerde
al mijn zinnen.
Zelfvergeten
bleef ik,
vlijend
het gelaat over de beminde,
alles
week, ik liet mij
latend
mijn schroom
tussen
de lelien vergeten.
Jan van het Kruis
|