Het leven zoals het zou moeten zijn. Ik hoop om elke lezer te kunnen blijven boeien met mijn verhaal. Mocht er iemand menen zich te herkennen in een bepaalde figuur, dan nmoet hij/zij zich vereerd voelen dat ik mij laat inspireren door zijn/haar persoon. Alvast veel leesplezier, en spaar me niet van uw welgewaardeerde opmerkingen of suggesties.
09-04-2013
9 APRIL SPOREN IN DE BIBLIOTHEEK
Blijkbaar heb ik me wat op de hals gehaald! Door de nacht door te brengen met die mooie zwarte nimf, ben ik nu verplicht haar tot mijn bruid te nemen. Maar dat kan alleen als ik volledig als waardig lid in de stam opgenomen word. Daarvoor moetik mij laten opleiden in de gebruiken van de stam; nou dat kan geen probleem vormen want achterlijk ben ik niet. Dus moet ik nu dagenlang doorbrengen in het gezelschap van de tovenaar of een ander lid van de stamoudsten. Zij vertellen mij de hele geschiedenis van hun volk en leren me ook de gebruiken van de stam, waardoor zij al eeuwen weten stand te houden in deze bloedhete savanne. Welk wild er kan bejaagd worden en hoe, welke vissen in het water leven en met welke methode ze gevangen worden, welke pgewassen kunnen geteeld worden en waar de vruchtbaarste ondergrond is, welke planten en vruchten in het wild te vinden zijn die geschikt zijn als voedsel alsook de geneeskundige werking van bepaalde kruiden en gewassen; dat alles wordt me verteld. Plichtsbewust noteer ik alles in de agenda die ik in de koffer in mijn tent vond. Na verloop van tijd raakt de enige bladzijde na de andere volgekribbeld met al de anwijzingen en lessen die de stamoudsten me mededelen. Nadat ik al een heel stuk van hun beschaving opgenomen heb, word ik ook opgeleid in vele praktische toepassingen van hun lessen. Onder andere word ik verschillende keren meegenomen op zwerftocht door de savanne, waar mn mij toont hoe ik sporen van dieren moetlezen en interpreteren. Ook waar er water te vinden is en welke planten me kunnen beschermen tegen uitdroging door het drinken van hun sappen. Ook leer ik er jagen op allerlei klein wild zoals woelmuizen en ratten of stokstaartjes. Groter wild wordt alleen in groep bejaagd alleen is het onmogelijk om grote dieren te vellen. En zo verloopt de tijd. Ik heb geen tijd meer om me zorgen te maken over mijn verleden of toekomst en het meisje dat mijn bruid zal worden, komt in mijn tent wonen. Zij neemt alle huishoudelijke taken voor haar rekening en 's nachts deelt ze mijn bed. Nee, te klagen heb ik niet.Het knaagt alleen maarin mijn binnenste dat ik niet weet hoe ik hier terecht ben gekomen, maar echt zorgen maken kan ik niet. Daarvoor is het leventje dat ik hier leid veel te heerlijk! De week daarop begeven Freddy en ik ons naar de Albertinabibliotheek aan de Keizerlaan in de nabijheid van het Centraal station. We hopen om er een spoor van het amulet terug te vinden in naslagwerken over dekolonisatie van het donker hart van Afrika, wat onze kolonie Congo zou worden. In de databank weten we heel wat boeken en drukwerken over die periode op te sporen. Met die gegevens gaan we naar de balie om die werken op te vragen uit het archief en geladen met een hele stapel naslagwerkenen dagboeken van dievoorvaderlijke vorsers die op risico van hungezondheid of hun leven de brousse introkken om de geheimen van het ongekende gebied te ontsluieren, trekken we naar de leeszaal waar we aan de slag trekken om ergens ook maar iets van het Bavianenamulet op te speuren. Na lang zoeken vinden we in het dagboek van een avonturier toch een verwijzing naar het geheimzinnige voorwerp. Maar het is heel summier. De auteur verwijst wel naar een ander werk van hem! Helaas bevindt er van dit boekgeen exemplaar in deze bibliotheek. De archivaris weet ons echter te vertellen dat we misschien eens in het archief van het museum in Tervuren zouden moeten speuren, de bibliotheek daar is ook rijk gestoffeerd en is veel uitgebreider dan de voorraad boeken over Congo die men hier bezit. We besluiten om de betreffende passage in het dagboek te kopiëren en gewapend met die papieren verlaten we vermoeid maar opgetogen de bibliotheek met het voornemen om onze speurtocht in Tervuren verder te zetten. Maar dat zal voor een andere keer zijn, want de namiddag is bijna om. We trekken naar het café "Falstaff" aan de Beurs, waar we bij een dampende kop koffie de resultaten van onze queeste bespreken.Morgen wacht weer een dag van noeste arbeid op kantoor, maar nu amuseren we ons met verder fantaseren over onze belevenissen en de resultaten van ons bezoek aan de bibliotheek.
Terug in het dorp wordt de slachtpartij fel besproken. Aan de hand van de knoop wordt afgeleid dat de stropers Arabieren moeten zijn geweest. Deze vreemdelingen komen vanuit het noorden langs de Afrikaanse oostkust aangevaren, en trekken dan het binnenland in. Daar vestigen ze zich en vanuit hun nederzettingen organiseren ze strooptochten waarbij ze zoveel mogelijk ivoor bemachtigen die dan verscheept wordt naar hun kalifaten waar het vermalen wordt. Dit poeder wordt heel duur verkocht als afrodisiacum aan emirs, sjahs en kaliefen die het goedje zonder problemen kunnen kopen, schatrijk als ze zijn. Diezelfde Arabieren roven en ontvoeren ook heel wat zwarten die ze dan verkopen als slaven in hun thuisland. En dan schaken ze ook nog jonge meisjes en vrouwen die dan opgesloten worden in de harem van een of ander despoot, waar ze dienst doen als sexspeeltjes van deze geniepige woestijnridders om hun vleselijke eisen te bevredigen. Tot nu toe bleef de streek en het dorp gespaard van hun veroveringswoede, ze bleven altijd aan de andere zijde van de heuvels. Maar daar was nu blijkbaar een einde aan gekomen. Men had ook al gehoord van rondtrekkende handelaars dat de Muzelmannen ook al enkele strooptochten langs deze zijde van de heuvels gehouden hadden waarbij ze enkele dorpen gebrandschat hadden, de ouderen vermoord en de jongeren ontvoerd hadden, hierbij uiterst driest te werk gingen! En nu kwamen ze al redelijk dicht in onze nabijheid! Dat voorselt niet veel goeds en het stamhoofd en de oudsten beleggen een vergadering waarin ze bespreken hoe ze zich kunnen verdedigen tegen deze geweldenaars mochten ze ooit het dorp willen plunderen. Intussen bereidt de tovenaar een ceremonie voor om de slachtpartij te gedenken en de goden tevreden te stemmen want ze zullen wel woedend zijn over het feit dat er zoveel olifanten onmedogenloos afgeslacht zijn, want ze zouden hun woede tegen het dorp kunnen keren omdat de mannen deze misdaad niet hebben voorkomen. De dorpsraad is afgelopen en het stamhoofd voegt zich bij de tovenaar om de ceremonie in te zetten. De fetisjist begint aan een bezweringsdans op de kadans van de tamtams. Steeds wilder danst hij in het rond, terwijl hij met keelklanken een toverformule zingt die de goden gunstig moet stemmen. Na een poosje beduidt hij de jagers die op één rij staan en het ritueel gadeslaan dat ze mogen meedansen waarop zde eerste man de dans inzet hierbij ogenblikkelijk bij gevold door alle jagers. De vrouwen heffen een lied aan en de mannen beantwoorden hun zinnen met al evenveel geestdrift. Iedereen was nu aan het dansen en het zingen ja zelfs de kleinsten doen mee terwijl de bejaarden tevreden toekijken en het ritme meeklappen in de handen. Het feest duurt tot een stuk in de nacht, men steekt reeds de brand in enkele vuren waardoor het gedans een demonisch uitzicht krijgt door het schaduwspel der dansers. De vlammen werpen een vreemde gloed op de gezichten van de jagers die al in trance zijn, ik krijg een beklemd gevoel bij het aanschouwen van dit tafereel, ik voel als het ware de aanwezigheid van goden, demonen en geesten die door de zangers en dansers opgeroepen worden. Het is alsof de voorouders vanuit deschaduwen tussen de hutjes meekijken en hun tevredenheid uiten over zoveel enthousiasme welkeuitgaat van de uitgelaten dansers in hun rondedans om de geesten vrolijk te stemmen. In de verte weerklinkt plotsklaps het getetter van een olifant! De tovenaar schrikt op uit zijn trance, hij keert zich tot de dansersdie hij tot kalmte beduidt. Ze houden op met hun gezang en hun rijdans en nu horen allen het getoeter van een dikhuid, eenzaam in de verte Missvchien een dier dat de afslachting wist te ontlopen. De tovenaar zegt dat dit een teken is vanuit het godenrijk dat men aan gene zijdetevreden is met het feest welke hier gevierd wordt ter nagedachtenis van de vermoorde kudde olifanten. Blijgezind begeeft hij zich terug naar zijn hutje om zich te slaap te leggen. Maar dit positief signaal vervult de mensen zo van vreugde en dankbaarheid dat ze een nieuwe dans inzetten en ook een vrolijk deuntje aanheffen, waardoor het feest nog ettelijke uurtjes doorgaat. Al een hele tijd zit een jonge vrouw mij met grote ogen tebekijken, en ze komt heupwiegend op me af. Vlak voor me begint ze op het ritme van de drums te dansen. Met sierlijkheid beweegt en kronkelt ze haar bruine lichaam in verleidelijke poses en na een tijdje neemt ze mij bij de hand vast en trekt me recht. Wat ik ook doe, er is geen ontkomen aan en ik word meegsleept inde dans. De andere dansers juichen me toe en sporen me aan om mee te bewegen met de bewegingen van het meisje. Ze drukt wellustig haar jonge lichaam tegen me aan, ik voel de warmte van haar lichaam door het katoen van mijn hemd. Ik raak steeds meer in de ban van de muziek en voel me steeds vrijer en ik denk niet meer aan de wereld om me heen, steeds meer raak ik vervoerd van deze ranke nimf! Ik weet niet hoe maar even later bevind ik mein mijn tent samen met deze Afrikaanse schoonheid en die nacht wordt de meest romantische nacht die ik ooit beleefd heb! Freddy en ik komen met heel wat vertraging aan bij de kerk waar we geen Mama Afrika aantreffen. Op de dorpel zit een jongetje van Afrikaanse origine. Het kereltje bekijkt ons met zijn pientere kijkers, staat op, haalt een dobbelgevouwen blad papier van onder zijn sleetse hemdje en stopt het ons toe met de woorden: "Pour vous! Message de Mama Afrika...", en voor we er erg in hebben is hij verdwenen tussen de voorbijgangers. Perplex staan we nog een ogenblik te twijfelen wat wenu moeten doen. Dan open ik het blad papier. Erop staat in grote hanepoten volgende tekst gekribbeld: "Nouveau rendez-vous la semaine prochaine, même temps, même endroit." Er zit niks anders op, door die betoging op de kleine ring zijn we teveel tijd verloren! Onverrichterzake keren we op onze passen terug en richten onze schreden op de Zavel, waar we plaatsnemen op een terrasje om het voorbije voorval te bespreken en onze strategie uit te werken. Ik opper de mogelijkheid om no een bezoekje te brengen aan het museum van Tervuren, maar Freddy wil liever naar de Nationale Bibliotheek trekken om daar in het rijkgevulde bestand enkele naslagwerken op te zoeken die verhalen over de koloniale periode en de ontdekkingsreizen van Stanley in het Congobekken ten tijde van Leopold II. Hij weet me te overtuigen van de opportuniteit van zijn plan en ik stem er dan maarin toe om onze speurtocht te verleggen naar de bibliotheek. Maar het zal voor een andere keer zijn, want nu is het daarvoor al wat te laat geworden. We vestellen nog een glas voor we naar het station keren om de trein naar huis te nemen. Wat zal ons bezoek aan de Albertbibliotheek opleveren? Het vraagstuk blijft ons begeesteren!
Op een morgen sta ik mij te wassen onder de geïmproviseerde douche. Het toestel is gemaakt door enkele handige dorpelingen volgens mijn aanwijzingen. Een grote kookpot is aan een paal opgehangen. De bodem is met een nagel meerdere keren doorboord. Onder de pot is met zeildoek een kleine ruimte gecreëerd waar ik mij ongegeneerd kan wassen, weggestoken voor al te nieuwsgierige blikken van de inboorlingen. José moet regelmatig de pot bijvullen met water, vanop een laddertje dat hij ineengeknutseld heeft met bamboestokken vanuit de nabijgelegen dorpswerkplaats. Proestend sta ik mij in te zepen onder de frisse koude waterstralen die door de bodem op mij neervallen. Aaaah! Wat een heerlijk gevoel om me zo te reinigen, ik wrijf de slapers uit mijn ogen. Het water biedt mij enige ogenblikken van verkoeling in deze warme plaats. Met gesloten ogen geniet ik van dit zalige moment, ik vergeet zelfs de hekele toestand waarin ik mij bevind. Na mijn poetsbeurt trek ik een fris witkatoenen hemd aan en stop mijn benen in een verse tropenbroek, dewelke ik in een hutkoffer gevonden heb. Net mijn maat! Aan mijn voeten doe ik mijn nieuwe schoeisel dat ik cadeau kreeg van het dorpshoofd. Het zijn teenslippers gevlochten van reepjes boomschors en savannegras. Ze lopen makkelijk zolang ik me binnen het dorp beweeg, daarbuiten zijn kousen en bottines aangewezen. Ik begrijp het niet hoe de mensen hier er in slagen om hele dagen blootsvoets rond te lopen door het savannbegras, waartussen het krioelt van insekten en amfibiën en slangen en schorpioenen! Maar ze zijn het van kleinsaf gewend, met schoenen zouden ze verongelukken denk ik. Nu neem ik plaats aan een verrukkelijk uitgebreid ontbijt. Het bestaat uit versgebakken maniokbrood, pas geplukte vruchten zoals ananas en mango's, bananen en noten, bessen allerhande en ook wat gedroogde vis. Een dampende pot koffie die smaakt zoals èchte koffie moet smaken! Heel wat anders dan die bakjes slappe oploskoffie die we op kantoor te slikken krijgen! Mens, wat kan het leven toch eenvoudig en heerlijk zijn! Ik smul van al het heerlijks wat me hier voorgeschoteld wordt. Wat verderop staat een groepje kinderen me te bespieden. Ze amuseren zich kostelijk bij het zien hoe ik alles met smaak achter de kiezen prop. Hun schaterlachen vertellen me dat ze opgemutst zijn met mijn aanwezigheid. Straks zullen ze weer als vliegen om me heen zwermen in een poging om in mijn gratie te komen; ze zullen spontaan mijn tas dragen. Daarin steekt een schriftje die ik ook in de koffer vond, samen met een stompje potlood. In het agendaatje noteer ik al wat me nuttig lijkt, zoals hun woordenschat en hun gewoontes. Wat er elke dag gebeurt noteer ik punctueel voor later voor...? Ja, voor wat en wie eignlijk? Hoop ik om ooit hier nog weg te raken? En zo ja, waarheen? Plots word ik uit mijn mijmeringen opgeschrikt door een heus tumult dat opklinkt van onder de boom in het midden van het dorp. Nieuwsgierig begeef ik me naar de boom met in mijn kielzog mijn hofhouding van jongetjes en meisjes, die geen centimeter van me wijken. José is er ook al en vertelt me de reden voor het oproer. In de verte is een immens grote troep aasgieren zichtbaar; die vogels voorspellen weinig goeds en dat verontrust de mensen. Het dorpshoofd beslist dat er een verkenner moet uitgestuurd worden! Onmiddellijk staat er een groepje van een zestal vrijwilligers vertrekkensklaar. Ze vragen me of ik ook wil meegaan, daar ik in hun ogen de bescherming van de goden geniet, toch zeker van de bavianen. Wat kan ik anders doen dan op hun verzoek ingaan? Dus gaan we op pad richting aasgieren, niet zonder door de tovenaar bezweerd te zijn en met de zegeningen van het stamhoofd voor een behouden tocht. Na een halve dag stappen door de broeierige savanne naderen we de plek die krioelt van aasgieren. Nu horen we ook het gekef en gelach van hyena's, die andere aaseters. De lucht is zwaar en een misselijkmakende geur doet me kokhalzen. Wat is hier gebeurd? Wanneer we de plaats naderen worden we allen met afschuw beklemd bij het aanschouwen van een afgrijselijk tafereel! Enkele tientallen olifanten liggen hier dood, vermoord en allen beroofd van hun slagtanden. Het werk van stropers! De aaseters doen zich tegoed aan de kadavers, de gieren jagen de hyena's weg en andersom in een poging om de lekkerste brokjes te veroveren en te verorberen. De grond is rood gekleurd van het vergoten bloed en een enorme zwerm vliegen cirkelt rond de in de hitte nu reeds rottende kadavers. Mijn metgezellen staan verbijsterd te kijken naar dit bloedbad. Vol afschuw geven ze lucht aan hun gemoed, wie heeft deze slachtpartij op zijn geweten? Zelf jagen ze slechts zelden op olifanten en dan nog alleen op oudere, verzwakte dieren. Zij hebben ontzag voor deze reuzen van de Afrikaanse vlakte en respecteren deze dieren als waren het hun broeders. Een van de jagers komt met iets aanlopen dat hij in het hoge gras zag blinken. Het is een soort knoop belegd met parelmoer. Vol belangstelling wordt het kleinood aan een inspectie onderworpen! De kerel die het vond brengt de knoop naar mij en beduidt dat ik het moet wegbergen om straks in het dorp aan het hoofd en de ouderen te tonen en hun oordeel te horen over heel deze tragische kwestie. Freddy en ik zijn al gans die morgen ongeduldig en kunnen onze gedachten nauwelijks bij ons werk houden. We gaan deze namiddag naar de Matongé, naar Mama Afrika. Meneer Oerlemans is ook al niet in zijn luim en ijsbeert al heel de tijd van zijn bureau weg en weer naar ons kantoor. Hij is opgejaagd door het vooruitzicht dat de volgende week een inspectiecommissie op bezoek komt. Dit naar aanleiding van zijn - mijn - verslag over de muis in ons kantoor. "Had ik dat geweten, dan had ik nooit dat rapport verstuurd!" snuift hij, en bekijkt mij boosaardig met een loense blik van onder zijn gefronste wenkbrauwen die hij dreigend in mijn richting steekt! Precies of ik heb er schuld aan! Freddy trekt achter de bureauchef gekke gezichten, hij kan zijn plezier niet op dat Oerlemans zijn woede op mij richt. Wacht maar, spotter. Mijn moment komt ook nog! 's Middags eten we vlug onze boterhammetjes op en dan begeven we ons op weg naar de Naamse Poort. De tram zit tjokvol en dendert door de drukke straten van de hoofdstad. Studenten stappen op en af, huismoeders keren naar huis terug met draagtassen en zakken vol met hun aankopen, kantoorbedienden en secretaresses praten over kantoorperikelen, jonge snaken flirten met de meisjes of tikken een boodschap in in hun mobieltje. Het verkeer stremt door een uit de hand gelopen betoging van misnoegde métallos die van hun verre thuisbasis afgezakt zijn om hun misnoegen te uiten op de stoep van het Parlement. Maar ze kregen geen toegang tot de neutrale zone, en nu koelen ze hun woede op de ordehandhavers die hen bespuiten met een waterkanon en te paard chargeren om de oproerkraaiers tot afdruipen aan te zetten. We raken vast in de file, want menige autobestuurder zoekt een uitweg en verspert de tramsporen. Als dat hier nog lang duurt raken we nooit tijdig op onze plaats van afspraak met Mama Afrika! Niks aan te doen. Met mondjesmaat schuift de tram verder op in de verkeersstroom. Nou ja 'stroom', zo vlug gaat het nu ook weer niet vooruit. Een baby zet het op een huilen, tot ergernis van enkele oudjes, die het blijkbaar de mama kwalijk nemen dat haar kindje protesteert tegen hetlange oponthoud in deze overvolle blikken koekendoos op wielen waar de lucht stilaan ondraaglijk wordt en de temperatuur oploopt naar exotische hoogte. Met meer dan een uur vertraging komen we aan de tramhalte op de hoek van de Louizalaan. Opgelucht verlaten we de tramwagen en snuiven met volle halen de frisse lucht in. Alhoewe, 'fris' is ook maar betrekkelijk in deze van uitlaatgassen verzadigde atmosfeer. We banen ons een weg naar de St. Bonifaciuskerk, waar we rendez-vous hebben met dat eigenaardig vrouwtje uit Congo. Het terras van "L'Ultime Atome" zit vol met gasten, genietend van het zonnetje en de gezellige drukte op straat. Zullen we nog op tijd zijn voor onze afspraak?
Die ochtend ben ik al vroeg uit de veren! Vandaag mag ik mee op jacht met de mannen van het dorp. Eer we vertrekken word ik op een aantal dingen gewezen, noodzakelijk voor het welslagen van de jachtpartij. Zo mag ik niet alleen er op uit trekken, moet ik de aanwijzingen puntueel opvolgen, geen lawaai maken en zeker niet op eigen houtje een dier benaderen of uitdagen! Het spreekt vanzelf dat ik me strikt aan die reglementen zal houden, ik heb nog geen zinin een ontmoeting met Pietje de Dood! De vrouwen en kinderen doen ons uitgeleide na de zegen van de tovenaar, die met magische bezweringen de bescherming van de goden afgesmeekt heeft. We houden er strak de pas in, allen achtereen op een langgerekte rij, door de broeierige hitte van de savanne, die ligt te blaken onder de verzengende stralen van de tropenzon. In de verte ontwaarik een troep dieren, gnoes en elanden en antilopen en gazellen grazen vreedzaam bijeen, ook een aantal zebra's bevindt er zich bij. Boven hen vliegen enkele vogeltje die jachtmaken op vliegen, muggen en andere parasieten die steeds in grote getale voorkomen bij de dieren. Wat verderop ligt een kadaver van een wilde buffel, half verslonden door vermoedelijk een leeuw, die er zijn buikje aan rond gegeten heeft en de rest achterliet voor de aaseters. Het krioelt dan ook van hyena's die dit eetfestijn weten te appreciëren, daarbij fel beconcureerd door een zwerm aasgieren die dit banket niet aan hun neus willen laten voorbijgaan! Ze gaan zo op in hun bezigheden dat ze onze aanwezigheid nauwelijks bemerken. Aan de andere zijde bemerk ik een bende olifanten die langzaam hun weg vervolgen naar een voor hen bekende bestemming. Een van hen, de leider denk ik, trompettert eens luid om ons attent te maken op hun aanwezigheid en dat zij ook weten dat wij er zijn. Stilaan begin ik vermoeid te geraken, maar bijt op mijn tanden want mijn kompanen lijken nog lang niet van zin om wat te vertragen, laat staan even halt te houden! We naderen de rand van het oerwoud, aan alle kanten groeien al wat struiken en kleine boompjes. In het struikgewas is het een gekweel van je welste van een aantal vogeltjes, het ene al bonter gevederd dan het andere. Dan geeft de leider ons een teken om halt te houden! Blijkbaar heeft de spoorzoeker wat bemerkt in de bosschages. Plotsklaps springt een vervaarlijk brullende leeuw van tussen het gebladerte! Waarschijnlijk voelt ze zich bedreigd en vooral haar nest welpen dat naar ik meen tussen de struiken verborgen zit. De mannen steken hun werpspiezen verdedigend voor zich uit maar het beest stormt recht op mij af, instinctief voelt ze aan dat ik de zwakkeling in de groep ben! Doch op hetzelfde ogenblik weerklinkt een oorverdovend gekrijs en stormt een ganse meute bavianen met wijdopengesperde muil vanuit het struikgewas op ons af! Ze verjagen de moederleeuw! De grootste baviaan, witgrijs van huid, komt naar me toegerend, en gaat voor me op zijn achterste zitten. Het dier bekijkt me met zijn pientere oogjes, brult nog eens luid waarbij ik zijn vervaarlijke gebit ten volle in ogenschouw krijg! Mens wat een kracht gaat ervn het dier uit! Hierop keert het me de rug toe en verdwijnt even geheimzinnig als het tevoorschijnkwam, weg tussen de struiken, gevolgd door de rest van de krijsende en brullende bende. We blijven verbijsterd en onthutst achter, onbeweeglijk alsof we niet goed beseffen wat zich hier voor onze ogen afgespeeld heeft. Langzaam komen we weer tot onszelf en de mannen beginnen wild gesticulerend het gebeurde te vertellen aan elkaar, alsof ze zo de schrik willen verdrijven. Tot de leider beduidt dat ze moeten ophouden met palaveren. Hij besluit dat we maar beter op onze passen terugkeren naar het dorp. Onverrichterzake komen we weer in het dorp, waar iedereen het verhaal in geuren en kleuren uit de doeken doet. De achtergeblevenen bekijken mij met verwondering. Voor hen lijdt het geen twijfel dat ik beschermd werd door de bavianen en door het amulet om mijn hals! Pas laat keert de rust weer in het dorp en het duurt nog uren eer ik de slaap kan vatten op mijn veldbed, voor mijn geestesoog herhaalt zich steeds opnieuw het tafereel van de bende bavianen die me van een gewisse dood gered heeft! Op kantoor verloopt de tijd maar traag. Meneer Oerlemans komt uit zijn kot met de opdracht dat ik moet proberen de muis te vangen die al enige tijd in onze kantoren huist. Als ik erin geslaagd ben moet ik over het voorval een bondig verslag maken dat hij, na goedkeuring, doorstuurt naar het Comité voor Veiligheid en Hygiëne. Daar heeft hij een hele dag werk aan, en ik ook want ik moet de nodige verbeteringen aanbrengen in mijn verslag waarna het weer ter goedkeuring op zijn bureau belandt. Freddy heeft er zijn schik in en noemt me de gigiboy van de directeur, hij behandelt me net als zijn hulp in Congo, toen hij daar nog gestationneerd was als kolonialist. Nu, wat het ook zij, daarmee weet ik ook weer wat gedaan, en doorbreekt het zo de dagdagelijkse slameur van het behandelen van dossiers over al dan niet belangrijkezaken. Intussen speelt gans de affaire met Mama Afrika steeds weer door mijn hoofd. Tijdens onze lunchpauze praten Freddy en ik over niks anders meer, en 's avonds zoek ik een en ander op in lijvige naslagwerken die ik uit de stadsbiliotheek ontleend heb. Daar lees ik de avonturen van de roemruchte ontdekkingsreizigers die in de 19e eeuw het Afrikaanse continent ontsloten hebben. Ik leer alles over Livingstone, Cecil Rhodes, Stanley en alle andere onvervaarden die hunleven op het spel zetten teneinde het onbekende binnenland te verkennen en op de kaart te zetten! Daarbij droom ik weg in gedachten naar de ongerepte brousse van het verre Congo en dwaal ik over de savanne temidden de wilde dieren en tussen de ongeciviliseerde zwarte bevolking in hun schamele dorpjes zonder stress of tijdsnood, genietend van de vrije natuur. Wat zal het bezoek aan die oude Afrikaanse vrouw opleveren?
De volgende dagen leer ik veel over dit volk van de Bavianenkoning. Met José als tolk voer ik urenlange gesprekken met Mzuzi onder de apebroodboom. Hij vertelt er over de overlevingsmethodes die ze gebruiken om in dit land te kunnen leven. Het dorp ligt aan de oever van een traagstromende rivier waarin het krioelt van vissen, maar waar ook gevaar dreigt van krokodillen en nijlpaarden. Op een veld naast het dorp bewerken de vrouwen de vruchtbare grond en oogsten er maniok, ananas, aardnoten en nog andere voedzame gewassen. Regelmatig trekken de mannen op jacht en keren terug met een gazelle of een wild zwijn. Soms, als ze veel geluk hebben, slagen ze er in om een olifant te vangen en dan is het feest, want dan is er vlees in overvloed! Dan worden de bewoners van omliggende dorpen uitgenodigd tot het copieuze feestmaal! Dan roffelen de tamtams dat het een lieve lust is, zingen de vrouwen vrolijke liedjes en wordt er gedanst van 's morgens tot 's avonds. Iedereen eet naar hartelust en menige fles palmwijn wordt soldaat gemaakt. Bij valavond wordt een groot vuur ontstoken en het feesten gaat door tot een flink stuk in de nacht, tot iedereen vermoeid van een korte nachtrust geniet. 's Anderendaags klinkt plots de slag van een trommel, die de anderen oproept om het feestgedruis te hervatten en algauw geurt het in het dorp weer heerlijk naar vers gebraden vlees engekookte groenten. Een eerste vreugdekreet weergalmt tussen de hutten en het dameskoor zet een volgend liedje in van hun uitgebreide repertoire. Ja, van feestvieren en van het leven genieten, daarvan hebben ze een slagje weg! Wat een verschil met mijn grauwe leventje als opstellertje elke dag in dat duffe kantoortje in de grijze grootstad! Hier voel ik mij volledig verlost van alle stress en prestatiedrang, en van langs om minder voel ik nog heimwee naar huis, zover weg in afstand en in tijd! Soms trek ik mee op zwerftocht in de savanne en leer zo de jachttechnieken van de jagers kennen. Ook hun taaltje begin ik stilaan te begrijpen en al hortend en stotend met de geringe woordenschat die ik me al machtig gemaakt heb, kan ik al een gesprek met hen voeren. Met de kinderen speel ik soms wel eens een spelletje, waarbij ik telkens weer het onderspit moet delven, tot groot jolijt van hen en van de volwassenen die van op een afstand het verloop van het spel volgen. Ik ben me zelfs niet meer bewust van het amulet aan de gouden ketting om mijn hals. Welke gevaren er in kunnen schuilen, daarvan geef ik me geen rekenschap! 's Avonds leg ik me telkens vermoeid maar tevreden neer en geef me over in de armen van Morpheus, terwijl in de verte de geheimzinnige geluiden weerklinken van de nachtdieren die nu in volle actie komen. Het gebrul van een leeuw of het gelach van een hyena, dit alles boezemt me al geen angst meer in, beschermd als ik me weet in de nabijheid van de hutten van die zwarten die me als een gelijke behandelen. Waarom zou ik me zorgen maken? De dagen na ons bezoek aan het Museum voor Centraal Afrika verlopen langzaam en Freddy en ik blijven maar doordenken over hetgeen we beleefd hebben die bewuste namidag. We besluiten om binnen de kortste tijd op onderzoek te trekken naar de Matongéwijk nabij de Porte de Namur of zoals de Afrikanen ze herdoopt hebben: de Porte de l'Amour, in Elsene. En zo trekken we op een zwoele zomernamiddag richting Naamse Poort waar we nabij de St. Bonifaciuskerk café "L'Ultime Atome" vinden, zoals Désiré, de suppoost van het museum ons na enig aandringen verteld had. Al van op het trottoir horen we een leuk deuntje binnen in de zaak spelen. Papa Wemba denk ik, een van de meest gerenomeerde Congolese artiesten. We betreden het etablissement dat druk beklant is. Een mengelmoes van studenten, kantoorbedienden en ander vrolijk volk vormen het kliënteel van de zaak. Ze zitten aan tafeltjes op plastiek tuinstoelen in felle kleuren of staan aan de toog met een flesje pils in de hand. Overal wordt heftig gepraat met veel animo! Heftig gesticulerend zetten ze hun uitspraken kracht bij, elkaar op de schouder kletsend of in de zij stompend. Nu en dan barst er een lachsalvo los waarbij ze hun witte tanden blootlachen en met hun ogen draaien, een traan van plezier wegpinkend. Freddy en ik vinden in de hoek nog een tafeltje vrij en nemen onbezorgd plaats. Een dienstertje komt ons vragen wat we wensen te drinken en we bestellen ook elk een koel flesje bier, zoals hier blijkbaar de gewoonte is. Het jonge ding trippelt zwierig weg en een poosje later zet ik de krop van een flesje aan mijn lippen en geniet zalig klokkend van het koele, dorstlessende gerstenat. Aan de tafel naast ons zit een ouder heertje in keurig maatpak voor een schotel met daarop "poulet_moambe", het nationale gerecht van onze vroegere kolonie. Wat verderop zit een jong koppeltje aan elkaar te frunikken; ze vergeten blijkbaar waar ze zich bevinden, zo gaan ze in elkaar op. Ginds zit een notoir type een bundel formulieren te inspecteren, zijn hoornen bril op het puntje van zijn neus. Aan de tapkast een groepje jongeren, aan hun enthoesiasme te zien hebben ze al meer dan een biertje in hunkraag gekipt. Ze roepen en tieren tegen elkaar om ter luidst waarbij ze zich kostelijk amuseren. Aan het raam zitten twee oudere Congolese dames rustig te genieten van de passage op het voetpad, af en toe een woordje commentaar uitwisselend over hetgeen ze zien. Het dienstertje drentelt vrolijk taterend door het café, hier en daar een bestelling opnemend en onderwijl lege glazen afruimend. Enkele van de jongens kletsen haar zachtjes op haar bips en ze laat het zich blijkbaar welgevallen. Dan wipt ze kirrend achter de toog en spoelt delege glazen om en plaatst de lege flessen in een bak ergens onder de spoelbak. Daarna vult ze de voorraad pils in de frigo aan. Plots komt een oud vrouwtje door de deur binnen. Ze wordt van alle kanten begroet, en hier en daar geeft ze een bekende een zoen op de wang. Freddy port me aan en wijst met zijn neus naar het olijke vrouwtje. Zou dat Mama Afrika zijn? Langzaam komt ze tot aan ons tafeltje en ik maak een uitnodigend gebaar naar de nog vrije stoel aan onze tafel. Dankbaar neemt ze plaats. Het dienstertje brengt haar een flesje bier dat ze met graagte aanneemt. Freddy trekt zijn stoute schoenen aan en vraagt haar of zij Mama Afrika is. "Zo noemt men mij" antwoordt ze, "hoe ik werkelijk heet, weet bijna niemand meer." Hij vertelt haar van ons bezoek aan het museum en onze kennismaking met Désiré, de zaalwachter. Van zijn vreemd verhaal over het sieraad in de vitrinekast en zijn ontmoeting met haar, hier in dit café. De mysterieuze boodschap die ze hem gaf, boeide ons zo, dat we besloten haar op te zoeken om haar naar die bevreemdende historie te vragen. En zo zijn we hier dus aanbeland. Het mensje neemt ons onderzoekend van kop tot teen op, overleggend wat te doen. "Niet hier en nu" spreekt ze, "kom volgende week op dezefde dag om drie uur na de noen naar de ingang van de kerk en wacht daar op me." Daarna drinkt ze met een flinke teug het flesje leeg, zet het met een klap op het tafeltje, staat op uit haar tuinstoeltje en verlaat onverwijld het café, ons verweesd achterlatend. Freddy neemt het eerst het woord en vraagt me wat we hiervan moeten denken? Ik blijf hem het antwoord schuldig en zeg hem dat we volgende week terugkomen. Hopelijk wordt dan een tipje van de sluier opgelicht!
Ik besloot dat ik niet bij de pakken mocht blijven zitten; er moest wel ergens een zinnige verklaring zijn voor wat me hier nu overkwam. Buiten vind ik Mzuzi , het dorpshoofd , terug waar ik hem verlaten had. Hij zat rustig kauwend op een twijgje onder de apebroodboom , zoals blijkbaar de gewoonte was om zijn tanden te poetsen. Jose vervulde zijn rol van tolk andermaal, zodat ik aan de oude man kon vragen naar de herkomst van het amulet. Hij sloot zijn ogen, alsof een ander persoon in hem kwam,en begon te vertellen. Het amulet kreeg hij toen hij in zijn ambt aangesteld werd, van zijn voorganger. Deze kreeg het sieraad van zijn voorganger, die het op zijn beurt kreeg uit de handen van zijn voorganger. Dit gebruik was al generaties lang in voege, al eeuwen lang. In ver vervlogen tijden had een tovenaar een visioen over de toekomst van zijn volk. Een baviaan werd aangevallen door een groep leeuwen. Net op het ogenblik dat hij dreigde het onderspit te delven, verscheen een grote blanke man op het toneel die de leeuwen wist te verjagen en zo de baviaan van een gewisse dood redde. Die baviaan stond voor het volk van de tovenaar dat volgens hun overlevering afstamden van een kind, geboren uit een baviaanvader en een meisje. Dit kind werd de stamvader van een talrijk volk, dat zich de stam van de Baviaankoning noemde. Toen de tovenaar uit zijn droom ontwaakte, begreep hij de toedracht van zijn visioen. Om zjn stamgenoten te behoeden van het dreigend gevaar , liet hij uit een fraai stuk eboniet een amulet graveren.Dit amulet verbeeldde een baviaan die met opengesperde muil dreigend onheil leek af te drijven. Dit kleinood bvestigde hij aan een gouden ketting, speciaal hiertoe gesmeed uit juwelen verzameld onder alle stamgenoten. Zij hadden zoveel respect voor hun tovenaar en zijn voorspelingen, dat zij wat graag ieder een gouden voorwerp afstonden om de halsketting te vervaardigen voor het amulet dat hun stam zou beschermen voor alle onheil. Het sieraad werd opgeborgen in een kostbaar schrijn en zo telkens weer doorgegeven van het ene dorpshoofd aan zijn opvolger tot nu. En volgens hun voorspelling was ik de gekozen man, de blanke die het volk zou behoeden van een groot onheil dat over hen zou komen! Hierna keerde ik naar mijn tent terug, waar ik mij op mijn velbed neervleide. Het werd me allemaal teveel, mijn hoofd tolde om en om en ik sloot mijn ogen om te bekomen van alle emoties die de laatste 24 uur bij mij opgewekt waren door de opeenvolgende gebeurtenissen. Langzaam zonk ik weg in een diepe slaap... Toen Désiré zich ervan vergewist had dat er niemand in de buurt was,stak hij van wal met zijn verhaal. Hij was geboren in Congo, maar kort na zijn geboorte werden zijn beide ouders om het leven gebracht door een leeuw, die in hun hutje was binnngedrongen. De kleine werd via een missiepst van de Paters van Scheut geadopteerd door een blank echtpaar in Kinshasa. Toen de ambtenaar uit de kolonie naar België terugkeerde kwam de kleine Désiré in België terecht waar hij een gelukkige jeugd beleefde. Na zijn studies slaagde de jongeling voor een toegangsexamen tot suppoost in het Museum voor Midden Afrika. Vele jaren later, op een warme zomerdag, trok Désiré na zijn dagtaak naar de Matongéwijk om er een dorstlessend pintje te drinken in een van vele Congolese caféetjes die de wijk rijk is. Uit het niets dook plotsklaps een oud vrouwtje op. Ze droeg de typische kledij van de Congolese vrouw: een pagne om haar middel gedrapeerd met daarop een katoenen blouse, op het hoofd een soort van tulband op Afrikaanse wijze geknoopt. Ze nam Désiré's rechterhand in haar knokige knuisten en draaide de handpalm naar boven. Met de top van haar linkrwijsvinger volgde ze de handlijnen op zijn handpalm. Ze stiet een hogekreet uit en brabbelde toen in een taaltje, een mengeling van een Congolees dialect en verouderd Frans: "Jij moet zorg dragen voor de Baviaankoning tot de dag dat de Grote Blanke komt om je volk te redden van de ondergang!" Daarna verdween ze in de masa in het druk beklante caféetje. Désiré bleef onthutst achter, nog steeds vol ongeloof starend naar de handpalm van zijn rechterhand. Een oud heertje aan het volgende tafeltje gezeten had de hele situatie belangstellend gevolgd. Hij richtte zich tot Désiré en sprak: "Ik zou de wijze woorden van Mama Afrika niet in de wind slaan, als ik in jou plaats was!" Volledig van zijn melk keerde Désiré naar zijn zolderkamertje terug en sliep di nacht rusteloos. 's Anderendaags zocht hij in alle vitrines en tentoonstellingskasten in het museum naar het amulet en van die dagkweet hij zich punctueel van de taak die het mysterieuze vrouwtje hem opgelegd had. Tijdens de rit terug naar het stadscentrum bespraken Freddy en ik onze belevenissen van die zonderlinge namiddag. We besloten om op een volgende vrije namiddag het caféetje op te zoeken in de Matongéwijk. Na lang aandringen had Désire uiteindelijk de locatie van het bewuste etablissement medegedeeld. We waren vast besloten om Mama Afrika op te sporen en de rest van het verhaal te ontsluieren. Zo keerden we vol van die namiddag met de trein erug naar onze thuishaven aan de Noordzeekust. Zouden we slagen in onze missie? Die idee bleef door ons hoofd spelen, ook toen ik reeds in bed lag, zag ik nog immer diedreigende bavianensnoet voor mijn geestesoog. Na lang woelen viel ik eindelijk in een diepe slaap.
Ik waggel van mijn veldbed door de tent, op zoek naar een stukje textiel om mijn mannelijkheid te bedekken, als plots een Afrikaan in veldtenue de tent binnenstormt! Hij salueert terwijl hij me monkelend bekijkt. "Bwana is goed geslapen? José helpen zoeken? Broek?" Lachend scharrelt hij wat rond en tovert een katoenen broek tevoorschijn die ik terstond aanschiet. Dan stommel ik naar buiten en zoek een plekje uit het zicht waar ik met een intens genot mijn blaas laat leeglopen, ik voel het gif van de alcohol uit mijn lichaam vloeien. Dan zoek ik wat te drinken want een vreselijke nadorst teistert mijn uitgedroogde mond. Terug in de tent brengt José, of hoe die ook moge heten, een glas en een karaf gevuld met water. Met gulzige teugen les ik mijn dorst. Buiten is het dansen opgehouden, de trommels zwijgen en een zalig rust is over het dorpje neergedaald. In de verte hoor ik het getrompet van een olifant. Een olifant? Ben ik werkelijk in Afrika? Maar hoe? En waar? En waarom? En wat nu? Mijn hoofd raakt vol van allerlei vragen en dilemma's en twijfels en... Maar IN GODSNAAM, WAT DOE IK HIER VERDOMD??? Een schurftige hond komt hijgend de tent binnengesukkeld en gaat op zijn gat zitten, recht voor me. Het dier monstert me een ogenblik, uit zijn ogen komt een blik van herkenning en het beestje komt zich aan mijn been schurken en bedelt om geaaid te worden. Ik krab hem achter zijn oor en dankbaar likt hij mijn hand. Rond zijn hals draagt hij een riem met een penning aan met daarop een naam gegraveerd: "AZOR". Die naam zegt me niks, of toch! In de 70er jaren speelde een feuilleton op de BRT, op zondagavond. "De Vorstinnen van Brugge" heette het, en daarin was een jongetje met een hondje, Azortje was de naam van het beestje. Maar wat heeft dat met Afrika te maken? Ik besluit om op ontdekkingstocht te gaan. In een rieten mand vind ik een katoenen tropenkostuum dat me past als gegoten. Onder het bed staan een paar laarzen, waar ik mijn voeten in stop. Op een tafeltje ligt een tropenhelm die ik maar opzet want toen ik daarnet ging plassen leek het of die koperen ploert in het firmament me een dodelijke klop wilde toedienen. Aldus uitgerust verlaat ik de betrekkelijke koelte van de lommer onder het canvasdoek. De tent bevindt zich centraal van een aantal schamele hutjes die rondom een apebroodboom opgesteld staan. Onder de boom hurken een aantal oudere zwarten samen, allemaal mannen. Ze dragen allen een soortgelijk lendendoek uit leer en sommigen hebben ook een luipaardvel om hun schouders gedrapeerd. Als ik in hun richting wandel verstommen hun stemmen en alle hoofden draaien zich in mijn richting. Een van hen zit op een houten krukje, hij draagt een hoofdband uit dierenhuid. Zijn figuur straalt een natuurlijk gezag uit, waarschijnlijk het dorpshoofd of zo. In zijn hand een prachtig gesculpteerde staf, om zijn hals een ketting gemaakt met de tanden van een leeuw, denk ik. In de verte joelen enkele kinderen, ze stoeien en buitelen om en over elkaar heen in hun jeugdige enthousiasme helemaal opgaand in hun spel. Naast een hut is een vrouw eten aan het bereiden boven een vuurtje. Zij roert in een zwart-geblakerde koperen pot, waarin een of ander papje pruttelt. Ergens anders is een vrouw maniok aan het stampen onder het zingen van een liedje. De dorpsoverste staat statig op van zijn stoeltje en wenkt me om naderbij te komen. Een brede lach toont een gaaf gebit en in zijn ogen blinkt een sterretje. Hij begint tegen me te praten in een taaltje waar ik geen snars van begrijp. Gelukkig is José me gevolgd; hij vertaalt wat de oude man me vertelt. De naam van de man is Mzuzi en nog wat , maar het is te ingewikkeld voor mij, teveel in een keer om goed te registreren na al wat me al overkomen is na mijn ontwaken. Hij vertelt dat de dorpelingen gedanst hebben om de voorouders gunstig te stemmen bij de aankomst van de blanke man in hun dorp. Het is een grote eer om mij in hun midden te hebben, mijn komst was reeds lang voorspeld door hun tovenaars, lang geleden, en van generatie op generatie was de komst van de witte man van over het water voorspeld, en bezongen in hun traditionele gezangen. Ik zal hun volk aanzien en rijkdom, voorspoed en macht brengen. Wat is hier in 's hemelnaam aan de hand? Droom ik nu nog steeds? Is er ergens een greintje van waarheid in heel die mambojambo die mij hier overkomt? Plots haalt Mzuzi een pakje tevoorschijn; in een leren doek verpakt steekt een ebonieten koffertje waaruit hij een amulet tevoorchijn haalt. Het hangt aan een gouden ketting en hij beduidt dat hij het sieraad om mijn hals wil hangen. Wat moet ik doen? Ben ik behekst of word ik waanzinnig? Ik besluit om voorlopig de dingen maar op hun beloop te laten en nijg mijn hoofd zodat het dorphoofd de amulet om mijn hals kan hangen. Wanneer hij dit gedaan heeft , beginnen alle mannen in hun handen te klappen en roepen voor mij onverstaanbare kreten, die volgens Jose verwelkomingskreten zijn, een uiting van hun vreugde en respect voor mij. Ik neem het amulet in mijn hand om het beter te kunnen bekijken, en plots krijg ik een déjà-vu gevoel... Freddy en ik bereiken de ingang van het Museum voor Centraal Afrika. Een brede trap leidt naar de toegang. Binnen begroet een jongedame ns minzaam lachend van achter een loketje waar we ons een toegangsticket en een plattegrond van het museum aanschaffen. Daarna geven we ons verder in dit indrukwekkende archief van de cultuur en natuur van het mysterieuze zwarte continent. Een schat aan objekten uit het donkere hart van Afrika staat en ligt hier uitgestald in pronkkasten; honderden opgezette dieren vullen de kijkkasten; vele dokumenen uit lang vervlogen tijden roepen herinneringen op aan een heroiek verleden en vertellen van de bovenmenselijke inspanningen waarmee men het Afrikaanse continent verkend en ontgonnen heeft. Ook de koloniale tijd wordt hier uitvoerig belicht. Freddy en ik beleven hier fantastische momenten en dromen weg bij het aanschouwen van zoveel mooie artefacten uit Afrika. Glunderend van puur genot wandelen we van de ene pronkkast naar de volgende etalage waar we oog in oog staan met leeuwen, olifanten, gazellen, wrattenzwijnen en andere dieren uit de savannes en de brousse van het Ochtendland , de wieg der menselijke beschaving. In een zaal zijn we plots helemaal alleen, er heerst een zalige rust en in one geest verkennen we mee met Stanley en andere fameuze ontdekkingsreizigers het ongerepte oerwoud, trekken we mee door de uitgestrekte savannes of varen we mee in een prauw op de machtige Congostroom. We staan oog in oog met de machtige SILVERBACK, de gorillas in het gebergte in het oosten van Congo; we betreden dorpen diep in het oerwoud waar nooit eerder een blanke geweest is. In een vitrinekast trekt een bepaald voorwerp mijn aandacht: een sierlijke gouden ketting met daaraan een amulet, een voorwerp dat de drager ervan moet behoeden van tegenspoed en onheil volgens de begeleidende tekst op een pancarte naast het voorwerp. Het amulet toont een opengesperde apemuil, een gestileerde bavianenkop met een vervaarlijk uitziend gebit dat werkelijk afgrijnzen verwekt bij wie het aanschouwt. Het doel ervan is duidelijk: alle boze geesten afschrikken en doen afzien van hun boze voornemens jegens de drager van het sieraad. Ik roep Freddy er bij en wjs hem op het unieke voorwerp, de sublieme afwerking van het sieraad. De maker heeft in dit werk al zijn vakmanschap en zijn talent gelegd om het beoogde effekt te bekomen. Plots duikt naast ons een zaalwachter op, duidelijk een Congolees van origine! Hij ziet ons kijken naar de amulet en lacht mysterieus als ik hem vraag naar de herkomst van het sieraad. Dan begint hij zijn relaas...
Deze morgen werd ik wakker met een kloppende hoofdpijn! Het bonsde in mijn hoofd alsof iemand op een tamtam roffelde... Ik schudde met mijn hoofd om het gedreun te verdrijven, maar het geroffel verdween niet. Het getrommel leek zich alleen maar te verplaatsen naar de buitenkant van mijn kokende hersenpan. Het gebonk weerklonk nu ook in mijn oren, mijn trommelvliezen registreerden de onophoudende kadans van een opzwepend ritme dat me langzaam maar zeker meer en meer overweldigde en me meenam in die eindeloze hartklop, ja, zich meester maakte van mijn bewustzijn! Ik geraakte meer en meer in de ban van dat geluid, het bracht me in een soort van extase die me steeds verder meenam in een nieuwe wereld, een nieuwe dimensie, een nieuwe realiteit. Achter mijn gesloten oogleden verdween het duister van de diepe, droomloze slaap na het buitensporig feest voor de jaarwende en begon er een lichtschijnsel zich te manifesteren, een lichtpuntje dat eerst zwak, dan al maar helderder begon te schijnen tot het op zeker ogenblik brandend mijn ogen deed tranen. Tenslotte opende ik mijn oogleden een voor een, eerst mijn linkeroog, dan mijn rechteroog. Eerst zag ik niks. Alleen een verblindend wit, een soort van melkachtige nevel waardoor na een poosje zich allerlei schimmen en schaduwen leken te manifesteren. Tussen de drumslagen door hoorde ik nu ook stilaan andere geluiden, hoge kreten die een ritmische melodie zongen en daarnaast aanvullend handgeklap. Langzaam maar zeker kregen de vage gedaantes vaste vorm aan te nemen en begon het gordijn voor mijn ogen zich op te trekken. Groot was mijn verbazing toen ik niet de vaste contouren van mijn slaapkamer ontwaarde! Ik lag niet langer in de vertrouwde gezelligheid van mijn bed op mijn grootstadflatje in die buitenwijk van het kuststadje aan de Noordzee. Nee, ik lag op een veldbed onder een grauw-wit canvasdoek van een half-open tent, met uitzicht op een adembenemend schouwspel. Voor mij ontrolde zich een wijds landschap van verre bergen, daarvoor een uitgestrekte vlakte van half-verdroogde grasvelden waar hier en daar een boom wat schaduw afwierp. Hoog in het zenith stond een heldere zon onbarmhartig te schijnen en deed de lucht trillen boven de in een waas gehulde kim. Rond de tent stonden enkele ameloze hutjes scheefgezakt in een halfrond, in het midden waarvan een kleurrijk uitgedoste bende zwarten stond te dansen op het ritme van Afrikaanse trommels, geroerd door een stel uitgelaten drummers die de kadans steeds meer opdreven. Ernaast stonden enkele vrouwen met bloot bovenlichaam een lied te zingen met schelle kreten en hoge uithalen waarmee ze de dansers aanspoorden tot een steeds driestere dans.
Onder mijn schedeldak trok de pijn van de kater stilaan weg toen ik mij begon te realiseren wat er zich voor mijn ogen afspeelde! Dit kon toch niet waar zijn? Droomde ik nog? Draaide de alcoholdemon mij een loer? Wat gebeurde er met mij? Langzaam poogde ik me op te richten van het veldbed, mijn ledematen wogen als lood, het blod kolkte door mijn aderen. Mijn hart ging nog razender te keer dan dat stelletje drummers op hun tamtams! Zwaaiend richtte ik me op. Ik was naakt! Mijn haren plakten om mijn kop, aaneengeklit door zweet, resultaat van het overmatig alcoholverbruik - of moet ik zeggen 'misbruik' - op die eindejaarsfuif bij Freddy, mijn maatje van al zo lang geleden. Ik had Freddy leren kennen op kantoor, in dat luizige administratief centrum in de hoofdstad. We werkten er allebei als opsteller voor een telecommunicatiebedrijf dat toendertijd het monopolie bezat voor de markt in ons koninkrijkje. Zo 'n 30 jaar was dat nu al weer geleden...
Op een morgen, ik zat al achter een berg dossiers weggedoken toen plots de deur van het kantoor openzwaaide en de bureauchef, mijnheer Oerlemans op zijn typisch plechtstatige wijze binnenschreed met in zijn kielzog een guitig snaak, zijn pet op een oor, op zijn neus een ziekenbondbrilletje met van die duimdikke glazen als de onderkant van steriliseerbokalen. Zijn ogen waren hierdoor onwerkelijk groot en keken onverschrokken rond door het kantoor, van bureau naar bureau, alle opstellers taxerend op hun waarde. Mijnheer Oerlemans schraapt zijn keel voor hij het woord nam. Met een barse stem verklaarde hij :" Mijne heren, ziehier onze nieuwe medewerker Freddy Devos. Ik hoop dat jullie hem vlug zullen wijs maken wat zijn taak zal zijn, als klein radertje in die grootse machine die ons bedrijf is! Mijnheer Devos, veel succes in uw verdere loopbaan, ik hoop dat u zich snel zult weten in te schakelen in dit kantoor. Mocht u problemen hebben, dan staat mijn deur altijd voor u open." En daarmee was de kous af, Freddy was in het kantoor en mijn leven binnengetreden! Die middag, tijdens de lunchpauze gingen we samen wat drinken bij Suzy, in het volkscafe schuinover het Gare de l'Ouest, waar ook menig postbode een pintje kwam pakken. Het was er steeds gezellig druk en in de winter serveerde Suzy er altijd zelfgemaakte soep of hutsepot. Al vlug was het ijs gebroken. Freddy werkte zich vlug in en we werden beste maatjes vooral toen bleek dat hij ook aan de kust geboren en getogen was. We waren allebei jong en levenslustig, en korte tijd later namen we een halve dag vrij om de hoofdstad te verkennen. Niet alleen kroegen en drankgelegenheden genoten onze belangstelling. Musea en belangwekkende historische gebouwen wisten ons evenzeer te boeien. Na deze gezellige namiddag besloten we om regelmatig op zwerftocht te trekken door de vele pitorreske wijken van de hoofdstad. De mengelmoes van oude gebouwen en nieuwerwetse buildings, met in de achterafstraatjes de opeenvolging van kleinburgerlijke residenties en arbeiderswijken waar de oorspronkelijke bewoners vreedzaam samenleefden met nieuw-aangekomenen, weggetrokken uit hun verre thuisland, op zoek naar een nieuwe, betere toekomst voor zichzelf en hun kinderen, er op rekenend dat zij hier de kans zouden krijgen om hun ellendige leventje te vergeten! Die wirwar van culturen, talen en eniteiten wist ons telkens weer te verrassen en te boeien. Zo verliepen de dagen in hun eindeloze ritme; dagen werden maanden; maanden werden jaren. En Freddy en ik bleven boezemvrienden en lotgenoten door dik en dun.
Op een zonnige namiddag richtten we onze schreden naar Tervuren. Met de tram van aan de Cinquantenaire bolden we door de verschillende wijken steeds verder weg van het drukke centrum. Eerst passeerden we nog de bourgeoisiewijken en daarna de volkswjken. Dra dokkerde het trammetje door de brede lanen van de luxueuze villawijk aan de rand van het Zoniënwoud, waar het ene protserige woonhuis naast het andere uitzonderlijke bouwsel de rijkdom en hoogdunk van de bewoners etaleren. Meestal hebben ze hun kapitaal en welstand verwezenlijkt in de tijd van de Industriële Revolutie en het kolonialisme. Hun rijkdom vergaarden ze met de enorme winsten die hun internationale bedrijven wisten te maken met de vruchten van de kolonie en de internationale handel die dit teweegbracht. Aan het eindpunt stapten we af en kuierden verder, tot aan het Nationaal Museum voor Midden Afrika. Het bouwwerk werd gerealiseerd in opdracht van onze vorst, koning Leopold II, die eigenaar was van Congo-Vrijstaat. Later zou hij het land als kolonie schenken aan België, maar toen had hij zich een fortuin weten te vergaren met de exploitatie van het land en zijn bewoners. Ja, hij had er in het Oosten de Arabische slavenhandelaars verdreven, maar wat was er in de plaats gekomen? Een niets-ontziende kolonisatiepolitiek ten voordele van zijn eigenaar en zijn buitennissige projekten in België, waarmee hij ons land een grote rol wlde toebedelen op het internationale forum. Het doel heiligde de middelen; en in die tijd was dat naar de gangbare opinie lovenswaardig. Om zijn realisaties een goed cachet te geven besloot de vorst dat er een museum moest komen waar hij aan zijn volk kon tonen wat en waar hij al die dingen haalde waarmee hij ons land op een hoger niveau wilde tillen. Dit resultaat gingen Freddy en ik dus bezoeken. De lokroep van het Zwarte hart van Afrika kreeg ons in de ban!