 |
 |
|
 |
|
|
Hier vind je alle leerstof voor Frans en dictee, 6de leerjaar Onze Ark Woesten
|
09-11-2022 |
Instellingen bij Teach 2000 |
Wanneer je woordengroep of woordpakket wil oefenen.
Vragenlijst: alle vragen
Vraagstelling: vraag-antwoord
Volgorde: willekeurig
Overhoortype: schrijfoefening
Herhaling: herhaal fouten tot alles goed is
Controle: exact
Wanneer je Frans wil oefenen.
Vragenlijst: alle vragen
Vraagstelling: vraag-antwoord
Volgorde: willekeurig
Overhoortype: zoals ingevoerd
Herhaling: herhaal fouten tot alles goed is
Controle: exact
|
|
16-10-2022 |
woordpakket 7.3 (meester Axel) |
1=de chaos
2=de archeoloog
3=de toelichting
4=de nachtegaal
5=de gedachte
6=de echtgenoot
7=de lichtjaren
8=de verdachte
9=wellicht
10=hij juicht
11=enigszins
12=alleszins
13=eigenlijk
14=gezamenlijk
15=geenszins
16=openlijk
17=het hoofdstuk
18=het noodlot
19=de hartmassage
20=de gezondheid
|
|
15-10-2022 |
woordpakket 7.1 (meester Axel) |
1=provinciaal
2=familiale
3=mysterieuze
4=serieus
5=het stadium
6=de studio
7=de religie
8=de spion
9=geniaal
10=harmonieus
11=de champagne
12=de chirurg
13=de parachute
14=de chauffeur
15=de fiche
16=China
17=de choco
18=de lunch
19=de machine
20=de douche
|
|
14-10-2022 |
woordpakket 6.3 (meester Axel) |
1=West-Vlaanderen
2=Zuid-Afrikaanse
3=Noord-Korea
4=Oost-Europa
5=Sint-Niklaas
6=Sint-Jan
7=Sint-Idesbald
8=Onze-Lieve-Vrouwekerk
9=O.L.V.kerk
10=oud-leerling
11=oud-directeur
12=oud-wielrenner
13=na-apen
14=opera-orkest
15=zo-even
16=mee-eten
17=auto-ongeval
18=ex-man
19=ex-student
20=ex-premier
|
|
13-10-2022 |
woordpakket 6.1 (meester Axel) |
1=de concentratie
2=recycleren
3=circuleren
4=de taxi
5=het maximum
6=de explosie
7=de expeditie
8=de expert
9=de examens
10=de sfinx
11=perplex
12=het comité
13=de coupé
14=de luxe
15=het concert
16=hij communiceert
17=oké
18=privé
19=export
20=de cyclus
|
|
12-10-2022 |
WP 5.1 (meester Axel) |
1=cactus
2=broccoli
3=accu
4=inclusief
5=accent
6=emotie
7=adoptie
8=democratie
9=economie
10=effect
11=geëist
12=gearresteerd
13=beaamd
14=geëxcuseerd
15=maatschappij
16=individuele
17=virtuele
18=mysterieus
19=ambitieus
20=kritisch
|
|
11-10-2022 |
WP 4.2 (juf Julie) |
1=clown
2=cowboy
3=cacao
4=barbecue
5=culturele
6=afleiden
7=uitgebreid
8=verwijten
9=doorschijnend
10=gijzelaar
11=feitelijk
12=overeind
13=drukkerij
14=maatschappij
15=bruto
16=formule
17=avonturen
18=humeur
19=weduwe
20=museum
|
|
10-10-2022 |
WP 4.1 (juf Julie) |
1=eventueel
2=individuele
3=seksueel
4=virtuele
5=actuele
6=ritueel
7=spiritueel
8=toernooi
9=atmosfeer
10=schaapskooi
11=voorheen
12=alsnog
13=onderdaan
14=nietsnut
15=vertaling
16=organen
17=problematiek
18=uitermate
19=zakenman
20=negatief
|
|
09-10-2022 |
WP 3.3 (juf Julie) |
1=positie
2=subsidie
3=artistiek
4=instituut
5=ingenieur
6=religieus
7=mysterieus
8=pensioen
9=kampioen
10=positieve
11=schorpioen
12=serieus
13=definitief
14=risico
15=realiteit
16=linies
17=kritisch
18=ambitieus
19=pagina
20=politie
|
|
08-10-2022 |
WP 3.2 (juf Julie) |
1=Duitsland
2=december
3=donderdag
4=Nederlands
5=Jahwe
6=winter
7=Kerstmis
8=oosten
9=Ieper
10=zondag
11=Afrikaans
12=Michiel
13=zuiden
14=Lindestraat
15=Jezus
16=Europa
17=juni
18=Limburg
19=Pasen
20=Moederdag
|
|
07-10-2022 |
WP 3.1 (juf Julie) |
1=logisch
2=wanhopig
3=motief
4=horloge
5=bureau
6=cadeautje
7=niveau
8=journalist
9=enthousiast
10=route
11=militair
12=populair
13=documentaire
14=souvenir
15=limousine
16=mayonaise
17=douche
18=secundair
19=douane
20=plateau
|
|
06-10-2022 |
WP 2.2 (juf Julie) |
1=edelstenen
2=zweten
3=blokkeerde
4=fossielen
5=binnendringen
6=geweten
7=zweetdruppel
8=etalage
9=masseren
10=professor
11=negatief
12=diner
13=trainer
14=abonnee
15=weekend
16=lolly
17=cocktail
18=hygiëne
19=pyjama
20=jury
|
|
05-10-2022 |
WP 2.1 (juf Julie) |
1=baby
2=typisch
3=hobby
4=sorry
5=type
6=penalty
7=hygiëne
8=mysterie
9=symbool
10=Egypte
11=Olympisch
12=pyjama
13=hyena
14=party
15=hoofdzaak
16=weekend
17=bloedneus
18=tandpijn
19=ondergronds
20=minderheid
|
|
04-10-2022 |
WP 1.2 (juf Julie) |
1=de
detective
2=de opinie
3=het individu
4=de kantine
5=de vitamine
6=de tribune
7=ideaal
8=de indianen
9=via
10=sociaal
11=het stadion
12=de maffia
13=het ministerie
14=de piramide
15=de file
16=de riool
17=de alinea
18=de politiek
19=positief
20=de directie
|
|
03-10-2022 |
WP 1.1 (juf Julie) |
1=de
commissaris
2=thuis
3=de handtekening
4=de dinosaurus
5=ontdekken
6=speciaal
7=de kapitein
8=verstrooid
9=het antwoord
10=het restaurant
11=het circus
12=de
illustratie
13=het
theater
14=onmiddellijk
15=de horeca
16=het verdriet
17=de politie
18=West-Vlaams
19=de autos
20=fantastisch
|
|
 |
13-06-2020 |
Contact 15 grammaire (le passé composé) |
ik heb gegeten=j'ai mangé
jij hebt gekeken=tu as regardé
hij heeft gevraagd=il a demandé
wij hebben geholpen=nous avons aidé
jullie hebben gekocht=vous avez acheté
zij (m) hebben gewonnen=ils ont gagné
ik heb gehad=j'ai eu
jij bent geweest=tu as été
zij heeft gedaan=elle a fait
wij hebben geslapen=nous avons dormi
men heeft geëindigd=on a fini
jullie hebben gezegd=vous avez dit
zij (v) hebben gelezen=elles ont lu
ik heb gewacht=j'ai attendu
jij hebt verkocht=tu as vendu
zij heeft begrepen=elle a compris
hij heeft geleerd=il a appris
men heeft gezet=on a mis
wij hebben genomen=nous avons pris
jullie hebben gezien=vous avez vu
zij (m) hebben gemogen=ils ont pu
zij (v) hebben gewild=elles ont voulu
|
|
 |
|
Contact 15 uitdrukkingen |
We hebben de trein naar Vlaanderen genomen.=On a pris le train pour la Flandre.
Heb je mooie dingen gezien?=Tu as vu de belles choses?
We hebben een tocht met de boot gemaakt.=On a fait une balade en bateau.
Het is prachtig!=C'est magnifique!
En wat dan nog?=Et quoi encore?
Ik heb het op een marktje gekocht.=Je l'ai acheté dans un petit marché.
Kom dat ik je een knuffel geef.=Viens que je t'embrasse.
|
|
|
Contact 15 woorden |
een tocht, een rit, een wandeling=une balade
een boot=un bateau
een ding, een zaak=une chose
een kust=une côte
Europa=l'Europe
Vlaanderen=la Flandre
een gids=un guide
een markt=un marché
een oceaan=un océan
een picknick=un pique-nique
een vertoning=un spectacle
een schoolreis=un voyage scolaire
laatste=dernier, dernière
prachtig=magnifique
vol=plein, pleine
langs de=le long de
elkaar omhelzen, een knuffel geven=s'embrasser
uitleggen=expliquer
|
|
12-04-2019 |
Contact 14 uitdrukkingen |
Hebt u een tafel vrij?=Vous avez une table libre?
Geen probleem!=Pas de problème!
Ik zou graag een spaghetti hebben.=Je voudrais un spaghetti.
Welke saus verkiest u?=Quelle sauce préférez-vous?
Ik zou graag een kiwitaart hebben.=Je voudrais une tarte aux kiwis.
Het is erg lekker.=C'est très bon.
Een nagerecht misschien?=Un dessert peut-être?
|
|
 |
11-04-2019 |
Contact 14 woorden |
het bier=la bière
een menukaart=une carte des menus
de room=la crème
een pannenkoek=une crêpe
een directeur=un directeur
de frieten=les frites
een hamburger=un hamburger
een kiwi=un kiwi
de mayonaise=la mayonnaise
een menu=un menu
de dagschotel=le menu du jour
een persoon=une personne
een aardappel=une pomme de terre
een probleem=un problème
een restaurant=un restaurant
de saus=la sauce
de soep (le...)=le potage
de soep (la...)=la soupe
een biefstuk=un steak
een taart=une tarte
een tas, een kopje=une tasse
een thee=un thé
het ontbijt=le petit déjeuner
het middagmaal (in België)=le dîner
het avondmaal (in België)=le souper
vers (m)=frais
vers (v)=fraîche
miscchien=peut-être
|
|
 |
10-04-2019 |
Herhaling contact 5-8 grammaire |
Tu fais la vaisselle? (ne...pas)=Non, je ne fais pas la vaisselle.
Vous allez chez cette dame? (Nous, ne...jamais)=Non, nous n'allons jamais chez cette dame.
Elle a un ordinateur? (ne...plus)=Non, elle n'a plus d'ordinateur.
Il fait un petit travail? (ne...pas)=Non, il ne fait pas de petit travail.
Tu trouves quelqu'un? (ne...personne)=Non, je ne trouve personne.
Il cherche quelque chose? (ne...rien)=Non, il ne cherche rien.
Je vais ...garage.(naar, un garage)=au
Je vais ...école. (naar, une école)=à l'
Tu vas ...maison. (naar, une maison)=à la
Nous allons ...magasins. (naar, un magasin)=aux
Je viens ...garage. (van de, un garage)=du
Elle vient ...maison. (van het, une maison)=de la
Vous venez ...école. (van de, une école)=de l'
On vient ...magasins. (van de, un magasin)=des
ik doe=je fais
jij opent=tu ouvres
zij (v) doen=elles font
u opent=vous ouvrez
wij wachten=nous attendons
jij verkoopt=tu vends
zij neemt=elle prend
zij (m) zetten, plaatsen=ils mettent
|
|
 |
09-04-2019 |
Herhaling contact 1-4 grammaire |
ik hou van=j'aime
zij (m) heten=ils s'appellent
wij eten=nous mangeons
jij bent=tu es
jullie hebben=vous avez
ik ga drinken=je vais boire
wij gaan nemen=nous allons prendre
zij gaat= elle va
wij komen=nous venons
jij vertrekt=tu pars
welk huiswerk, ...devoir (m)=quel
welke dans, ...danse (v)=quelle
welke huiswerken, ...devoirs (m)=quels
welke dansen, ... danses (v)=quelles
deze haan, ... coq=ce
deze dans, ... danse (v)=cette
deze huiswerken, ...devoirs=ces
deze dansen, ...danses=ces
melken=traire
een bloem=une fleur
de lente=le printemps
de zomer=l'été
de herfst=l'automne
de winter=l'hiver
wij slapen=nous dormons
ik ga uit=je sors
|
|
 |
08-04-2019 |
Contact 13 grammaire (Persoonlijke voornaamwoorden) |
Het is haar. C'est ...=elle
Jij bent het. C'est ...=toi
Zij (m.) zijn het. Ce sont ...=eux
Denk je aan mij? Tu penses à ...=moi
Het is van jou. C'est à ...=toi
Zij (v.) zijn het. Ce sont ...=elles
Hij wil met hem spelen. Il veut jouer avec ...=lui
Zij komt bij ons eten. Elle vient manger chez...=nous
Wij denken aan jullie. Nous pensons à ...=vous
Deze boeken zijn van haar. Ces livres sont à...=elle
Wij zijn bij hen (v.). Nous sommes chez...=elles
Ik ga naar haar. Je vais chez...=elle
Hij, hij is vermoeid. ..., il est fatigué.(hoofdletter!)=Lui
Ik, ik ben content. ..., je suis content.(hoofdletter!)=Moi
Wij vertrekken ook, Thomas en ik. Nous partons aussi, Thomas et ...=moi
Wie zal dit werk doen? Margot of zij? Qui va faire ce travail? Margot ou ...=elle
|
|
 |
07-04-2019 |
Contact 13 grammaire (pouvoir/vouloir) |
ik mag=je peux
jij kan=tu peux
zij kan=elle peut
hij mag=il peut
men mag=on peut
wij kunnen=nous pouvons
jullie mogen=vous pouvez
u kan=vous pouvez
zij (m) kunnen=ils peuvent
zij (v) mogen=elles peuvent
ik wil=je veux
jij wilt=tu veux
zij wilt=elle veut
hij wilt=il veut
men wilt=on veut
wij willen=nous voulons
jullie willen=vous voulez
u wilt=vous voulez
zij (m) willen=ils veulent
zij (v) willen=elles veulent
|
|
 |
06-04-2019 |
Contact 13 zinnen |
Hij heeft ergens pijn.=Il a mal quelque part.
Wat gebeurt er?=Qu'est-ce qui se passe?
Ik ben gevallen.(mannelijke vorm)=Je suis tombé.
Hij is bij hem thuis.=Il est chez lui.
Het is mijn rechterknie.=C'est mon genou droit.
Het is mijn linkerbeen.=C'est ma jambe gauche.
Ik kan niet opstaan.=Je ne peux pas me lever.
Ik bel de geneesheer op.=J'appelle le médecin.
Hij komt na een tijdje aan.=Il arrive après quelque temps.
Ik ga je een geneesmiddel tegen de pijn geven.=Je vais te donner un médicament contre la douleur.
Vertel me wat er pijn doet.=Dis-moi ce qui te fait mal.
|
|
05-04-2019 |
Contact 13 woorden |
een politieagent=un agent de police
een arm=un bras
een vrachtwagen=un camion
een dokter=un docteur
de pijn=la douleur
een knie=un genou
een been=une jambe
een hand=une main
een geneesheer=un médecin
een geneesmiddel=un médicament
een minuut=une minute
aankomen=arriver
vertellen=raconter
plooien=plier
gelukkig=heureusement
langzaam=lentement
ergens=quelque part
|
|
04-04-2019 |
Contact 12 grammaire (les verbes pronominaux) |
ik sta op=je me lève
jij staat op=tu te lèves
hij staat op=il se lève
wij staan op=nous nous levons
jullie staan op=vous vous levez
zij (v) staan op=elles se lèvent
ik was me=je me lave
jij wast je=tu te laves
zij wast zich=elle se lave
wij wassen ons=nous nous lavons
u wast zich=vous vous lavez
zij (m) wassen zich=ils se lavent
ik kleed me aan=je m'habille
jij kleedt je aan=tu t'habilles
men kleedt zich aan=on s'habille
wij kleden ons aan=nous nous habillons
jullie kleden je aan=vous vous habillez
zij (v) kleden zich aan=elles s'habillent
|
|
 |
03-04-2019 |
Contact 12 grammaire (lire et dire) |
ik lees=je lis
jij leest=tu lis
zij leest=elle lit
hij leest=il lit
men leest=on lit
wij lezen=nous lisons
jullie lezen=vous lisez
zij (m) lezen=ils lisent
u leest =vous lisez
zij (v) lezen=elles lisent
ik zeg=je dis
jij zegt=tu dis
hij zegt=il dit
zij zegt=elle dit
men zegt=on dit
wij zeggen=nous disons
jullie zeggen=vous dites
u zegt= vous dites
zij (m) zeggen=ils disent
zij (v) zeggen=elles disent
|
|
02-04-2019 |
Contact 12 zinnen |
Het is mijn ding niet.=Ce n'est pas mon truc.
Ik teken en schilder.=Je fais du dessin et de la peinture.
Niets anders?=Rien d'autre?
Wat doe je in je vrije tijd?=Quels sont tes loisirs?
Wat is jouw stokpaardje?=C'est quoi ton dada?
Ik sta vroeg op.=Je me lève tôt.
Zeg mij...=Dis-moi...
Met wie chat je?=Tu chattes avec qui?
|
|
01-04-2019 |
Contact 12 woorden |
een bad=un bain
een stokpaardje=un dada
de tekening=le dessin
een dvd=un DVD
een enquête=une enquête
een gitaar=une guitare
een hobby=un hobby
een jongere=un jeune
een viool=un violon
een kwartier=un quart d'heure
een vrijetijdsbesteding=un loisir
een tijdschrift=un magazine
een piano=un piano
een tijdverdrijf=un passe-temps
het schilderij=la peinture
zingen=chanter
chatten=chatter
opstaan=se lever
|
|
 |
08-11-2018 |
Contact 11 grammaire (verwijswoorden le, la les) |
Il veut le pantalon? Oui, ...=il le veut.
Elle a mon CD?Oui, ...=elle l'a.
Tu cherches ton stylo?Non, ...=je ne le cherche pas.
Il prend son vélo?Non, ...=il ne le prend pas.
Vous mangez ce dessert? Oui, ...=nous le mangeons.
Tu achètes la robe? Oui, ...=je l'achète.
Tu vois ta copine? Non, ...=je ne la vois pas.
Il trouve sa veste? Oui, ...=il la trouve.
Tu aimes cette couleur? Non, ...=je ne l'aime pas.
Il a les croissants? Oui, ...=il les a.
Elle visite mes soeurs? Non, ...=elle ne les visite pas.
Tu montres tes photos? Oui, ...=je les montre.
Il cherche ses parents? Non, ...=il ne les cherche pas.
Ils mangent ces pizzas? Oui, ...=ils les mangent.
|
|
 |
07-11-2018 |
Contact 11 grammaire (acheter/payer) |
ik koop=j'achète
jij koopt=tu achètes
hij koopt=il achète
zij koopt=elle achète
men koopt=on achète
wij kopen=nous achetons
jullie kopen=vous achetez
zij (m) kopen=ils achètent
zij (v) kopen=elles achètent
u koopt=vous achetez
ik betaal=je paye
jij betaalt=tu payes
hij betaalt=il paye
zij betaalt=elle paye
wij betalen=nous payons
jullie betalen=vous payez
u betaalt=vous payez
zij (m) betalen=ils payent
zij (v) betalen=elles payent
men betaalt=on paye
|
|
 |
06-11-2018 |
Contact 11 woorden |
een kast=une armoire
een banaan=une banane
een wortel=une carotte
een kaart=une carte
een paddenstoel=un champignon
de fijne vleeswaren=la charcuterie
een half uur=une demi-heure
een nagerecht=un dessert
een zetel=un fauteuil
een venster=une fenêtre
een smaak=un goût
een gram=un gramme
de hesp=le jambon
een lamp=une lampe
een meubel=un meuble
een ei=un oeuf
een paraplu=un parapluie
spaghetti=des spaghettis
de suiker=le sucre
denken aan=penser à
een bakje=une barquette
een vlootje=une plaquette
een doos=une boîte
een pakje=une brique
een bundel=une botte
een sneetjes=une tranche
|
|
05-11-2018 |
Contact 11 zinnen |
Kan ik spreken met...?=Je peux parler à...?
Ik heb je iets te tonen.=J'ai quelque chose à te montrer.
Wat denk je ervan?=Qu'en penses-tu?
Het is geniaal.=C'est génial.
Ze heeft smaak.=Elle a du goût.
Mag ik met mijn kaart betalen?=Je peux payer avec ma carte?
|
|
 |
04-11-2018 |
Contact 10 (bezitsvormen) |
mijn weg (un chemin)=mon chemin
jouw broers (un frère)=tes frères
onze natuur (la nature)=notre nature
jullie valies (une valise)=votre valise
mijn uitzicht (une vue)=ma vue
zijn sporen (une trace)=ses traces
uw landschap (un paysage)=votre paysage
hun dorp (un village)=leur village
je mama (une maman)=ta maman
mijn sportschoenen (une chaussure de sport)=mes chaussures de sport
onze ballen (un ballon)=nos ballons
zijn piste (une piste)=sa piste
hun bruggen (un pont)=leurs ponts
jouw ski (un ski)=ton ski
haar metro (le métro)=son métro
Ce pain est à vous? Oui, c'est ... pain.=notre
Ce jus de fruits est à toi? Oui, c'est ...jus de fruits.=mon
Ces deux chiens sont à moi? Oui, ce sont ... chiens.=tes
Ce sont les sacs à dos de mes frères? Oui, ce sont ... sacs à dos.=leurs
C'est la moto de Pierre? Oui, c'est ... moto.=sa
C'est la voiture de mes parents? Oui, c'est ... voiture.=leur
|
|
 |
|
Contact 10 woorden |
een kerk=une église
een weg=un chemin
een hemel=un ciel
de sneeuw=la neige
een landschap=un paysage
een piste=une piste
een ski=un ski
een skiër=un skieur
een stoeltjeslift=un télésiège
een skipak=une tenue de ski
een spoor=une trace
een dorp=un village
een uitzicht=une vue
moeilijk=difficile
ons, onze=notre, nos
jullie, uw=votre,vos
hun=leur, leurs
vragen=demander
naar boven gaan=monter
gaan, passeren=passer
volgen=suivre
overal=partout
|
|
03-11-2018 |
Contact 10 zinnen |
Waar moeten we naar boven?=Où faut-il monter?
Ik ken ze.=Je les connais.
Ik maak deel uit van een club.=Je fais partie d'un club.
Kun je goed skiën?=Tu sais bien skier?
Ik woon in het dorp beneden.=J'habite le village en bas.
Ik doe de rode pistes.=Je fais les pistes rouges.
De blauwe, de groene.=La bleue, la verte.
Wat een prachtig uitzicht!=Quelle super vue!
Ik ga voor.=Je passe devant.
Daal niet te vlug af!=Ne descends pas trop vite!
|
|
02-11-2018 |
Contact 9 woorden |
een adres=une adresse
een bal=un ballon
sportschoenen=des chaussures de sport
een verdieping=un étage
het turnen=la gym
een ziekenhuis=un hôpital
een flatgebouw=un immeuble
het joggen=le jogging
het judo=le judo
een wedstrijd=un match
een metro=un métro
het zwemmen=la natation
een brug=un pont
een zaal=une salle
sterk(mannelijk)=fort
sterkt(vrouwelijk)=forte
vijfde=cinquième
vierde=quatrième
toebehoren aan=appartenir à
moeten=devoir
goochelen=jongler
|
|
01-11-2018 |
Contact 9 grammaire (les sports) |
turnen=de la gym
voetbal=du foot
tennissen=du tennis
joggen=du jogging
atletiek=de l'athlétisme
basket=du basket
zwemmen=de la natation
judo=du judo
dansen=de la danse
fietsen=du vélo
volleybal=du volley
skiën=du ski
|
|
|
Contact 9 grammaire (devoir/voir) |
ik moet=je dois
ik zie=je vois
jij moet=tu dois
jij ziet=tu vois
hij moet=il doit
hij ziet=il voit
zij moet=elle doit
zij ziet=elle voit
men moet=on doit
men ziet=on voit
wij moeten=nous devons
wij zien=nous voyons
jullie moeten=vous devez
jullie zien=vous voyez
zij (m) moeten=ils doivent
zij (v) moeten=elles doivent
|
|
|
Contact 9 zinnen |
Gaan we er met de tram naartoe?=On y va en tram?
Hij stopt vlakbij=Il s'arrête tout près.
Doe je aan sport?=Tu fais du sport?
Ik doe aan judo.=Je fais du judo.
Ik speel voetbal.=Je joue au foot.
Ik ben lid van een club.=J'appartiens à un club.
Ze is erg goed in dit spel.=Elle est très fort à ce jeu.
Wat bedoel je?=Comment ça?
Hij gaat een vriend bezoeken.=Il va voir un copain.
We moeten de brug oversteken.=On doit traverser le pont.
Men moet de vierde straat nemen.=Il faut prendre la quatrième rue.
Ik begrijp het.=Je vois.
Ze hem goedendag.=Dis-lui bonjour.
|
|
 |
28-10-2018 |
Contact 8 (Werkwoorden 1 tot 8) |
ik hou van=j'aime
jij heet=tu t'appelles
zij verkiest=elle préfère
wij wonen=nous habitons
jullie helpen=vous aidez
zij (m) beginnen=ils commencent
men haat=on déteste
zij (v) dragen=elles portent
hij blijft=il reste
ik eet=je mange
jij bent=tu es
zij heeft=elle a
zij is=elle est
wij hebben=nous avons
jullie gaan=vous allez
zij (m) komen=ils viennent
men vertrekt=on part
zij (v) gaan het huis uit=elles sortent
hij slaapt=il dort
ik doe=je fais
jij opent=tu ouvre
zij (m) wachten=ils attendent
jullie verkopen=vous vendez
zij (v) nemen=elles prennent
men zet, plaatst=on met
|
|
27-10-2018 |
Contact 8 zinnen |
Wat een volk=Que de monde
Ik kom onmiddellijk=Je viens tout de suite
Ik ben bang=J'ai peur
Ik heb dorst=J'ai soif
Het is niet gevaarlijk=Ce n'est pas dangereux
Ik ben moe(m)=Je suis fatigué
Ik ga mij aankleden=Je vais m'habiller
Je hebt mooi spreken=Tu parles
Wacht je op mij=Tu m'attends
|
|
26-10-2018 |
Contact 8 woorden |
een muts=un bonnet
een café=un café
een douche=une douche
een ijsje=une glace
een uitgang=une sortie
een reuzeglijbaan=un toboggan
gevaarlijk (m)=dangereux
gevaarlijk (v)=dangereuse
moe (m)=fatigué
moe (v)=fatiguée
wachten=attendre
afdalen, naar beneden komen=descendre
zich aankleden=s'habiller
spreken=parler
springen=sauter
vendre=verkopen
zien, bezoeken, begrijpen=voir
voor(aleer)=avant
onmiddellijk=tout de suite
|
|
25-10-2018 |
Contact 7 (la date) |
le premier février=01/02
le huit mars=08/03
le douze avril=12/04
le quinze mai=15/05
le vingt-cinq juin=25/06
le trente juillet=30/07
le trente et un août=31/08
le printemps commence=le vingt et un mars
l'été commence=le vingt et un juin
l'automne commence=le vingt et un septembre
l'hiver commence=le vingt et un décembre
|
|
|
Contact 7 (aan/naar/in/van) |
Je vais ... garage. (naar)=au
Je viens ... garage. (van)=du
Je vais ... école. (naar)=à l'
Je vais ... maison. (naar)=à la
J'ai mal ... yeux. (aan)=aux
Tu habites près ... magasin? (van)=du
Elle répond ... téléphone. (aan)=au
Il a mal ... oreille. (aan)=à l'
Vous allez ... Pays-Bas? (naar)=aux
Nous allons ... bois. (naar)=au
Tu es content ... cadeau? (van)=du
Quel est le premier jour ... semaine? (van)=de la
Ces enfants habitent près ... gare. (van)=de la
Le petit chien tombe ... escalier. (van)=de l'
|
|
|
Contact 7 (ouvrir et faire) |
ik open=j'ouvre
jij opent=tu ouvres
hij opent=il ouvre
zij opent=elle ouvre
men opent=on ouvre
wij openen=nous ouvrons
jullie openen=vous ouvrez
zij (m) openen=ils ouvrent
zij (v) openen=elles ouvrent
ik doe=je fais
jij doet=tu fais
hij doet=il fait
men doet=on fait
zij doet=elle fait
wij doen=nous faisons
jullie doen=vous faites
zij (m) doen=ils font
zij (v) doen=elles font
|
|
|
Contact 7 (Getallen tot 1000) |
cinq cent quarante-trois=543
deux cent septante-cinq=275
neuf cent trente-huit=938
trois cent vingt et un=321
six cent dix-sept=617
quatre cent cinquante-deux=452
sept cent soixante-quatre=764
huit cent nonante-six=896
neuf cent quatre-vingt-neuf=989
quatre cent septante-huit=478
|
|
|
Contact 7 (zinnen) |
Het zijn de mooiste dagen.=Ce sont les plus beaux jours.
Niets is gezelliger!=Rien de plus agréable!
We versieren de kerstboom.=Nous décorons le sapin de Noël.
Mijn moeder plaatst de ballen.=Ma mère met les boules.
Zij opent de pakjes.=Elle ouvre les paquets.
De verrassingen komen daarna.=Les surprises viennent après.
Het is niet altijd gemakkelijk.=Ce n'est pas toujours facile.
Vrolijk kerstfeest!=Joyeux Noël!
Gelukkig nieuwjaar!=Bonne année!
|
|
 |
24-10-2018 |
Contact 7 woorden |
een jaar=une année
een bol=une boule
een kerstbal=une boule de Noël
een kerststronk=une bûche de Noël
een geschenkbon=un chèque-cadeau
een feest=une fête
een eindejaarsfeest=une fête de fin d'année
een slinger=une guirlande
nieuwjaarsdag=le jour de l'An
Kerstmis=Noël
een pakje=un paquet
een maaltijd=un repas
kerstavond=le réveillon de Noël
oudejaarsavond=le réveillon du jour de l'An
sinterklaasfeest=la Saint-Nicolas
een kerstboom=un sapin de Noël
een verrassing=une surprise
gezellig=agréable
enkele, enige=quelques
daarin=en cela
|
|
23-10-2018 |
Contact 6 (mannelijk vrouwelijk) |
beau=belle
grand=grande
froid=froide
bon=bonne
long=longue
vieux=vieille
beau / Quelle ...voiture.=belle
grand / C'est un ... magasin.=grand
froid / L'eau n'est pas ... .=froide
bon / C'est une ... poire.=bonne
long / Cette jupe est trop ... .=longue
vieux / C'est une ... maison.=vieille
|
|
|
Contact 6 (meervoud zinnen) |
Le petit enfant est dans la rue.=Les petits enfants sont dans la rue.
Ce n'est pas un beau pull.=Ce ne sont pas de beaux pulls.
C'est une gentille fille.=Ce sont de gentilles filles.
Le mur est blanc.=Les murs sont blancs.
C'est un garçon heureux.=Ce sont des garçons heureux.
|
|
|
Contact 6 (meervoud) |
la porte blanche=les portes blanches
le stylo vert=les stylos verts
le nouveau jeu=les nouveaux jeux
une vache brune=des vaches brunes
une porte noire=des portes noires
un café chaud=des cafés chauds
un enfant malheureu=des enfants malheureux
une bonne idée=de bonnes idées
un grand appartement=de grands appartements
une nouvelle élève=de nouvelles élèves
une belle moto=de belles motos
un beau matin=de beaux matins
un petit garage=de petits garages
|
|
|
Contact 6 (kleuren) |
wit (m)=blanc
wit (v)=blanche
blauw (m)=bleu
blauw (v)=bleue
bruin (m)=brun
bruin (v)=brune
groen (m)=vert
groen (v)=verte
zwart (m)=noir
zwart (v)=noire
roze=rose
oranje=orange
geel=jaune
|
|
22-10-2018 |
Contact 6 zinnen |
Het is een moderne broek.=C'est un pantalon moderne.
De winkel is gesloten.=Le magasin est fermé.
De winkel is open.=Le magasin est ouvert.
Vooruit dan maar.=Allons-y.
Helemaal niet.=Pas du tout.
Hebt u een voorkeur voor een bepaalde kleur?=Vous avez une couleur préférée?
Hij is in de mode.=Il est à la mode.
Deze kledingstukken zijn in de uitverkoop.=Ces vêtements sont en solde.
Wilt u de broek passen?=Vous voulez essayer le pantalon?
U maakt een goede keuze.=Vous faites un bon choix.
|
|
21-10-2018 |
Contact 6 woorden |
een kassa=une caisse
een keuze=un choix
een mode=une mode
een broek=un pantalon
de prijs=le prix
een trui=un pull
de uitverkoop=les soldes
een kledingstuk=un vêtement
kort(m)=court
kort(v)=courte
gesloten(m)=fermé
grijs(m)=gris
lang(m)=long
lang (v)=longue
paars=mauve
open(m)=ouvert
perfect(v)=parfaite
wit(m)=blanc
blauw(m)=bleu
bruin(v)=brune
groen(v)=verte
zwart(m)=noir
roze=rose
oranje=orange
geel=jaune
rood=rouge
|
|
20-10-2018 |
Contact 5 zinnen |
Ik bel je op.=Je t'appelle.
Je antwoordt nooit.=Tu ne réponds jamais.
Hij is op de grond gevallen.=Il est tombé par terre.
Hij werkt niet meer.=Il ne marche plus.
Ze koopt een nieuwe gsm.=Elle achète un nouveau portable.
Ik heb niet genoeg geld.=Je n'ai pas assez d'argent.
Wil je geld verdienen?=Tu veux gagner de l'argent?
Bijvoorbeeld.=Par exemple.
Ik doe de afwas.=Je fais la vaisselle.
Hij wast mijn wagen.=Il lave ma voiture.
Ik pas op de baby van de buurvrouw.=Je garde le bébé de la voisine.
|
|
 |
19-10-2018 |
Contact 5 (de ontkenning) |
Tu fais la vaisselle? (ne pas)=Je ne fais pas la vaisselle.
Il lave ta voiture? (ne pas)=Il ne lave pas ma voiture.
Vous allez chez cette dame? (ne jamais)=Je ne vais jamais chez cette dame.
Tu sais quelque chose?=Je ne sais rien.
Il y a quelqu'un?=Il n'y a personne.
Elle a un portable? (ne pas)=Elle n'a pas de portable.
Il a un ordinateur? (ne plus)=Il n'a plus d'ordinateur.
Il fait un petit travail? (ne jamais)=Il ne fait jamais de petit travail.
C'est un bébé? (ne plus)=Ce n'est plus un bébé.
Tu es d'accord? (ne plus)=Je ne suis plus d'accord.
Tu as des oiseaux? (ne pas)=Je n'ai pas d'oiseaux.
Ce sont des livres? (ne pas)=Ce ne sont pas des livres.
Elle écoute les informations? (ne jamais)=Elle n'écoute jamais les informations.
Il cherche quelque chose?=Il ne cherche rien.
Tu trouves quelqu'un?=Je ne trouve personne.
|
|
 |
18-10-2018 |
Contact 5 woorden |
het geld=largent
het zakgeld=largent de poche
een baby=un bébé
een dame=une dame
een voorbeeld=un exemple
een idee=une idée
de afwas=la vaisselle
een weekend=un week-end
oud(v)=vieille
oud(m)=vieux
iets=quelque chose
iemand=quelquun
genoeg=assez
omdat=parce que
vaak, dikwijls=souvent
nooit=ne...jamais
niemand=ne...personne
niets=ne...rien
|
|
17-10-2018 |
Contact 4 (vraagwoorden en aanwijswoorden) |
le devoir: welk huiswerk=quel devoir
la danse: welke dans=quelle danse
un garage: welke garages=quels garages
une vache: welke koeien=quelles vaches
un coq: deze haan=ce coq
une fleur: deze bloem=cette fleur
un mot: deze woorden=ces mots
une faute: deze fouten=ces fautes
|
|
|
Contact 4 (werkwoorden op -ir) |
ik kom=je viens
jij komt=tu viens
hij komt=il vient
wij komen=nous venons
jullie vertrekken=vous partez
zij (m) vertrekken=ils partent
ik vertrek=je pars
jij gaat uit=tu sors
men gaat uit=on sort
wij gaan uit=nous sortons
jullie slapen=vous dormez
zij slaapt=elle dort
zij (v) slapen=elles dorment
jij slaapt=tu dors
|
|
|
Contact 4 zinnen |
Blijf je er lang?=Tu restes longtemps là-bas?
Het is niet echt vakantie.=Ce ne sont pas vraiment des vacances.
We leren het leven van de natuur begrijpen.=On apprend à comprendre la vie de la nature.
We slapen in een boerderij.=On dort dans une ferme.
We leren de koeien melken.=On apprend à traire les vaches.
|
|
|
Contact 4 woorden |
een (na)middag=un après-midi
een bosklas=une classe verte
een haan=un coq
een les=un cours
een boerderij=une ferme
een kinderboerderij=une ferme des enfants
een blad (van een boom)=une feuille
een bloem=une fleur
een bos, een woud=une forêt
een schaap=un mouton
de nacht=la nuit
een hen=une poule
de grond=la terre
een koe=une vache
de seizoenen=les saisons
de lente=le printemps
de zomer=l'été
de herfst=l'automne
de winter=l'hiver
lang=longtemps
jawel (als/indien)=si
|
|
11-10-2018 |
Contact 3 (futur proche) |
(Margot) cherche (les crayons).=va chercher
(Nous) faisons (une promenade).=allons faire
(Vous) prenez (un caddie).=allez prendre
(Tu) pars (dimanche)?=vas partir
(Arnaud) sort (maintenant).=va sortir
(Pierre) regarde (la télé).=va regarder
(Vous) travaillez (dans le jardin)?=allez travailler
(J') aide (mon frère).=vais aider
(Elles) comptent (les chaises).=vont compter
|
|
|
Contact 3 (aller-être-avoir) |
Elles ... faire des courses.=vont
Tu ... déjà prêt?=es
Vous ... les croissants?=avez
Comment ça ... ?=va
Ils ... un cadeau pour moi.=ont
Vous ... content de moi?=êtes
Cédric ... presque huit ans.=a
Il ... midi et demi.=est
Où ... mes livres?=sont
Nous ... les fourchettes et les couteaux.=avons
Il ... jusqu'au rond-point.=va
Tu ... manger une poire?=vas
|
|
09-10-2018 |
Contact 3 (l'heure) |
dix heures et quart=10.15
cinq heures moins le quart=04.45
quatre heures et demie=04.30
midi=12.00
minuit=24.00
sept heures cinq=07.05
six heures vingt=06.20
midi moins dix=11.50
midi et demi= 12.30
trois heures moins vingt=02.40
neuf heures moins vingt-cinq=08.35
dix heures moins cinq=09.55
trois heures dix=03.10
onze heures vingt-cinq=11.25
|
|
|
Contact 3 (aller) |
ik ga=je vais
jij gaat=tu vas
hij gaat=il va
zij gaat=elle va
men gaat=on va
wij gaan=nous allons
jullie gaan=vous allez
zij(m) gaan=ils vont
zij(v) gaan=elles vont
|
|
|
Contact 3 woorden |
de hulp/bijstand=laide
een potlood=un crayon
een fout=une faute
blad papier=une feuille
een gom=une gomme
een les=une leçon
een woord=un mot
een bladzijde=une page
een zin=une phrase
een balpen=un stylo
een tekst=un texte
kopiëren=copier
verbeteren=corriger
geven=donner
altijd=toujours
|
|
04-10-2018 |
Contact 3 zinnen |
Ik begrijp het niet.=Je ne comprends pas.
Toon het even.=Montre un peu.
Het is een fout.=C'est une faute.
Je moet opletten.=Il faut faire attention.
Het is middernacht.=Il est minuit.
Geef mij je pen.=Donne-moi ton stylo.
Wil je het woord verbeteren?=Tu veux corriger le mot?
Bedankt voor je hulp.=Merci de ton aide.
Hij heeft gelijk.=Il a raison.
|
|
03-10-2018 |
Contact 2 woorden |
een boom=un arbre
een schoolbank=un banc
een hoek=un coin
een directrice=une directrice
een leerling=un élève
het Frans=le français
een kilometer=un kilomètre
een ochtend=un matin
het Nederlands=le néerlandais
een voornaam=un prénom
een schoolbord=un tableau
Belgisch=belge
elk(e), ieder(e)=chaque
(aan)leren=apprendre
begeleiden=conduire
hij begeleidt mij=il me conduit
zeggen=dire
werken=travailler
zien: zie je?=voir: tu vois?
tussen=entre
nu=maintenant
zelfde=même
|
|
 |
02-10-2018 |
Contact 2 zinnen |
We gaan hem goedendag zeggen.=On va lui dire bonjour.
Waar kom je vandaan?=Tu es d'où?
Ik ben Belgisch.=Je suis belge.
In welke klas zit je?=Tu es dans quelle classe?
Ik zit in het derde leerjaar.=Je suis en troisième.
Ik zit in het vierde leerjaar.=Je suis en quatrième.
Ik zit in het vijfde leerjaar.=Je suis en cinquième.
Ze brengt me naar school.=Elle me conduit à l'école.
Hij wil Frans leren.=Il veut apprendre le français.
Er zijn vijfentwintig leerlingen.=Il y a vingt-cinq élèves.
|
|
30-09-2018 |
Contact 2 (être et avoir) |
ik ben=je suis
jij bent=tu es
hij is=il est
zij is=elle est
wij zijn=nous sommes
jullie zijn=vous êtes
zij (v) zijn=elles sont
zij (m) zijn=ils sont
u bent=vous êtes
ik heb=jai
jij hebt=tu as
hij heeft=il a
zij heeft=elle a
wij hebben=nous avons
jullie hebben=vous avez
u heeft=vous avez
zij (v) hebben=elles ont
zij (m) hebben=ils ont
|
|
29-09-2018 |
Contact 2 (getallen tot 100) |
vingt-cinq=25
trente-deux=32
septante-neuf=79
quarante-sept=47
quatorze=14
quinze=15
seize=16
treize=13
zéro=0
nonante-huit=98
cinquante et un(e)=51
cent=100
vingt-huit=28
trente-sept=37
quarante-six=46
cinquante-trois=53
soixante-neuf=69
septante-cinq=75
quatre-vingt-trois=83
nonante-deux=92
|
|
28-09-2018 |
Contact 1 (werkwoorden op -er) |
jij houdt van=tu aimes
zij heet=elle s'appelle
wij beginnen=nous commençons
jullie zoeken=vous cherchez
hij verkiest=il préfère
ik haat=je déteste
zij (m) dragen=ils portent
zij (v) kosten=elles coûtent
u helpt=vous aidez
wij wonen=nous habitons
|
|
|
Contact 1 (woorden) |
een einde=une fin
een grootvader=un grand-père
een grootmoeder=une grand-mère
de grootouders=les grands-parents
een moeder=une mère
de natuur=la nature
een terugkeer=un retour
een valies=une valise
een reis=un voyage
tegenover=en face de
ongelukkig=malheureux, malheureuse
bedroefd=triste
zwemmen=nager
spreken=parler
terugkeren, thuiskomen=rentrer
lijken, schijnen=sembler
wandelen=se promener
verzorgen=soigner
wensen=souhaiter
|
|
|
contact 1 (zinnen) |
Het weer is super.=Il fait un temps super.
Ik wandel ontzettend graag.=J'adore me promener.
Binnen acht dagen.=Dans huit jours.
Wie verzorgt er je dieren?=Qui soigne tes animaux?
Ze wonen tegenover mij.=Ils habitent en face de moi.
Je lijkt bedroefd.=Tu sembles triste.
Ze is ongelukkig.=Elle est malheureuse.
Hij pakt zijn koffer.=Il fait sa valise.
Het is afgelopen.=C'est fini.
Aan alles komt een eind.=Tout a une fin.
Een goede thuiskomst!=Un bon retour!
|
|
 |
14-08-2018 |
Alle leerstof contact 13 (behalve uitdrukkingen) |
Het is haar. C'est ...=elle
Jij bent het. C'est ...=toi
Zij (m.) zijn het. Ce sont ...=eux
Denk je aan mij? Tu penses à ...=moi
Het is van jou. C'est à ...=toi
Zij (v.) zijn het. Ce sont ...=elles
Hij wil met hem spelen. Il veut jouer avec ...=lui
Zij komt bij ons eten. Elle vient manger chez...=nous
Wij denken aan jullie. Nous pensons à ...=vous
Deze boeken zijn van haar. Ces livres sont à...=elle
Wij zijn bij hen (v.). Nous sommes chez...=elles
Ik ga naar haar. Je vais chez...=elle
Hij, hij is vermoeid. ..., il est fatigué.(hoofdletter!)=Lui
Ik, ik ben content. ..., je suis content.(hoofdletter!)=Moi
Wij vertrekken ook, Thomas en ik. Nous partons aussi, Thomas et ...=moi
Wie zal dit werk doen? Margot of zij? Qui va faire ce travail? Margot ou ...=elle
ik mag=je peux
jij kan=tu peux
zij kan=elle peut
hij mag=il peut
men mag=on peut
wij kunnen=nous pouvons
jullie mogen=vous pouvez
u kan=vous pouvez
zij (m) kunnen=ils peuvent
zij (v) mogen=elles peuvent
ik wil=je veux
jij wilt=tu veux
zij wilt=elle veut
hij wilt=il veut
men wilt=on veut
wij willen=nous voulons
jullie willen=vous voulez
u wilt=vous voulez
zij (m) willen=ils veulent
zij (v) willen=elles veulent
een politieagent=un agent de police
een arm=un bras
een vrachtwagen=un camion
een dokter=un docteur
de pijn=la douleur
een knie=un genou
een been=une jambe
een hand=une main
een geneesheer=un médecin
een geneesmiddel=un médicament
een minuut=une minute
aankomen=arriver
vertellen=raconter
plooien=plier
gelukkig=heureusement
langzaam=lentement
ergens=quelque part
|
|
 |
13-08-2018 |
Alle leerstof contact 12 (behalve uitdrukkingen) |
ik sta op=je me lève
jij staat op=tu te lèves
hij staat op=il se lève
wij staan op=nous nous levons
jullie staan op=vous vous levez
zij (v) staan op=elles se lèvent
ik was me=je me lave
jij wast je=tu te laves
zij wast zich=elle se lave
wij wassen ons=nous nous lavons
u wast zich=vous vous lavez
zij (m) wassen zich=ils se lavent
ik kleed me aan=je m'habille
jij kleedt je aan=tu t'habilles
men kleedt zich aan=on s'habille
wij kleden ons aan=nous nous habillons
jullie kleden je aan=vous vous habillez
zij (v) kleden zich aan=elles s'habillent
ik lees=je lis
jij leest=tu lis
zij leest=elle lit
hij leest=il lit
men leest=on lit
wij lezen=nous lisons
jullie lezen=vous lisez
zij (m) lezen=ils lisent
u leest =vous lisez
zij (v) lezen=elles lisent
ik zeg=je dis
jij zegt=tu dis
hij zegt=il dit
zij zegt=elle dit
men zegt=on dit
wij zeggen=nous disons
jullie zeggen=vous dites
u zegt= vous dites
zij (m) zeggen=ils disent
zij (v) zeggen=elles disent
een bad=un bain
een stokpaardje=un dada
de tekening=le dessin
een dvd=un DVD
een enquête=une enquête
een gitaar=une guitare
een hobby=un hobby
een jongere=un jeune
een viool=un violon
een kwartier=un quart d'heure
een vrijetijdsbesteding=un loisir
een tijdschrift=un magazine
een piano=un piano
een tijdverdrijf=un passe-temps
het schilderij=la peinture
zingen=chanter
chatten=chatter
opstaan=se lever
|
|
 |
12-08-2018 |
Alle leerstof contact 11 (behalve uitdrukkingen) |
Il veut le pantalon? Oui, ...=il le veut.
Elle a mon CD?Oui, ...=elle l'a.
Tu cherches ton stylo?Non, ...=je ne le cherche pas.
Il prend son vélo?Non, ...=il ne le prend pas.
Vous mangez ce dessert? Oui, ...=nous le mangeons.
Tu achètes la robe? Oui, ...=je l'achète.
Tu vois ta copine? Non, ...=je ne la vois pas.
Il trouve sa veste? Oui, ...=il la trouve.
Tu aimes cette couleur? Non, ...=je ne l'aime pas.
Il a les croissants? Oui, ...=il les a.
Elle visite mes soeurs? Non, ...=elle ne les visite pas.
Tu montres tes photos? Oui, ...=je les montre.
Il cherche ses parents? Non, ...=il ne les cherche pas.
Ils mangent ces pizzas? Oui, ...=ils les mangent.
ik koop=j'achète
jij koopt=tu achètes
hij koopt=il achète
zij koopt=elle achète
men koopt=on achète
wij kopen=nous achetons
jullie kopen=vous achetez
zij (m) kopen=ils achètent
zij (v) kopen=elles achètent
u koopt=vous achetez
ik betaal=je paye
jij betaalt=tu payes
hij betaalt=il paye
zij betaalt=elle paye
wij betalen=nous payons
jullie betalen=vous payez
u betaalt=vous payez
zij (m) betalen=ils payent
zij (v) betalen=elles payent
men betaalt=on paye
een kast=une armoire
een banaan=une banane
een wortel=une carotte
een kaart=une carte
een paddenstoel=un champignon
de fijne vleeswaren=la charcuterie
een half uur=une demi-heure
een nagerecht=un dessert
een zetel=un fauteuil
een venster=une fenêtre
een smaak=un goût
een gram=un gramme
de hesp=le jambon
een lamp=une lampe
een meubel=un meuble
een ei=un oeuf
een paraplu=un parapluie
spaghetti=des spaghettis
de suiker=le sucre
denken aan=penser à
een bakje=une barquette
een vlootje=une plaquette
een doos=une boîte
een pakje=une brique
een bundel=une botte
een sneetje=une tranche
|
|
 |
11-08-2018 |
Alle leerstof contact 10 (behalve uitdrukkingen) |
mijn weg (un chemin)=mon chemin
jouw broers (un frère)=tes frères
onze natuur (la nature)=notre nature
jullie valies (une valise)=votre valise
mijn uitzicht (une vue)=ma vue
zijn sporen (une trace)=ses traces
uw landschap (un paysage)=votre paysage
hun dorp (un village)=leur village
je mama (une maman)=ta maman
mijn sportschoenen (une chaussure de sport)=mes chaussures de sport
onze ballen (un ballon)=nos ballons
zijn piste (une piste)=sa piste
hun bruggen (un pont)=leurs ponts
jouw ski (un ski)=ton ski
haar metro (le métro)=son métro
Ce pain est à vous? Oui, c'est ... pain.=notre
Ce jus de fruits est à toi? Oui, c'est ...jus de fruits.=mon
Ces deux chiens sont à moi? Oui, ce sont ... chiens.=tes
Ce sont les sacs à dos de mes frères? Oui, ce sont ... sacs à dos.=leurs
C'est la moto de Pierre? Oui, c'est ... moto.=sa
C'est la voiture de mes parents? Oui, c'est ... voiture.=leur
een kerk=une église
een weg=un chemin
een hemel=un ciel
de sneeuw=la neige
een landschap=un paysage
een piste=une piste
een ski=un ski
een skiër=un skieur
een stoeltjeslift=un télésiège
een skipak=une tenue de ski
een spoor=une trace
een dorp=un village
een uitzicht=une vue
moeilijk=difficile
ons, onze=notre, nos
jullie, uw=votre,vos
hun=leur, leurs
vragen=demander
naar boven gaan=monter
gaan, passeren=passer
volgen=suivre
overal=partout
|
|
 |
10-08-2018 |
Alle leerstof contact 9 (behalve uitdrukkingen) |
een adres=une adresse
een bal=un ballon
sportschoenen=des chaussures de sport
een verdieping=un étage
het turnen=la gym
een ziekenhuis=un hôpital
een flatgebouw=un immeuble
het joggen=le jogging
het judo=le judo
een wedstrijd=un match
een metro=un métro
het zwemmen=la natation
een brug=un pont
een zaal=une salle
sterk(mannelijk)=fort
sterkt(vrouwelijk)=forte
vijfde=cinquième
vierde=quatrième
toebehoren aan=appartenir à
moeten=devoir
goochelen=jongler
turnen=de la gym
voetbal=du foot
tennissen=du tennis
joggen=du jogging
atletiek=de l'athlétisme
basket=du basket
zwemmen=de la natation
judo=du judo
dansen=de la danse
fietsen=du vélo
volleybal=du volley
skiën=du ski
ik moet=je dois
ik zie=je vois
jij moet=tu dois
jij ziet=tu vois
hij moet=il doit
hij ziet=il voit
zij moet=elle doit
zij ziet=elle voit
men moet=on doit
men ziet=on voit
wij moeten=nous devons
wij zien=nous voyons
jullie moeten=vous devez
jullie zien=vous voyez
zij (m) moeten=ils doivent
zij (v) moeten=elles doivent
|
|
 |
09-08-2018 |
Alle leerstof contact 8 (behalve uitdrukkingen) |
ik hou van=j'aime
jij heet=tu t'appelles
zij verkiest=elle préfère
wij wonen=nous habitons
jullie helpen=vous aidez
zij (m) beginnen=ils commencent
men haat=on déteste
zij (v) dragen=elles portent
hij blijft=il reste
ik eet=je mange
jij bent=tu es
zij heeft=elle a
zij is=elle est
wij hebben=nous avons
jullie gaan=vous allez
zij (m) komen=ils viennent
men vertrekt=on part
zij (v) gaan het huis uit=elles sortent
hij slaapt=il dort
ik doe=je fais
jij opent=tu ouvre
zij (m) wachten=ils attendent
jullie verkopen=vous vendez
zij (v) nemen=elles prennent
men zet, plaatst=on met
een muts=un bonnet
een café=un café
een douche=une douche
een ijsje=une glace
een uitgang=une sortie
een reuzeglijbaan=un toboggan
gevaarlijk (m)=dangereux
gevaarlijk (v)=dangereuse
moe (m)=fatigué
moe (v)=fatiguée
wachten=attendre
afdalen, naar beneden komen=descendre
zich aankleden=s'habiller
spreken=parler
springen=sauter
vendre=verkopen
zien, bezoeken, begrijpen=voir
voor(aleer)=avant
onmiddellijk=tout de suite
|
|
 |
08-08-2018 |
Alle leerstof contact 7 (behalve uitdrukkingen) |
le premier février=01/02
le huit mars=08/03
le douze avril=12/04
le quinze mai=15/05
le vingt-cinq juin=25/06
le trente juillet=30/07
le trente et un août=31/08
le printemps commence=le vingt et un mars
l'été commence=le vingt et un juin
l'automne commence=le vingt et un septembre
l'hiver commence=le vingt et un décembre
Je vais ... garage. (naar)=au
Je viens ... garage. (van)=du
Je vais ... école. (naar)=à l'
Je vais ... maison. (naar)=à la
J'ai mal ... yeux. (aan)=aux
Tu habites près ... magasin? (van)=du
Elle répond ... téléphone. (aan)=au
Il a mal ... oreille. (aan)=à l'
Vous allez ... Pays-Bas? (naar)=aux
Nous allons ... bois. (naar)=au
Tu es content ... cadeau? (van)=du
Quel est le premier jour ... semaine? (van)=de la
Ces enfants habitent près ... gare. (van)=de la
Le petit chien tombe ... escalier. (van)=de l'
ik open=j'ouvre
jij opent=tu ouvres
hij opent=il ouvre
zij opent=elle ouvre
men opent=on ouvre
wij openen=nous ouvrons
jullie openen=vous ouvrez
zij (m) openen=ils ouvrent
zij (v) openen=elles ouvrent
ik doe=je fais
jij doet=tu fais
hij doet=il fait
men doet=on fait
zij doet=elle fait
wij doen=nous faisons
jullie doen=vous faites
zij (m) doen=ils font
zij (v) doen=elles font
cinq cent quarante-trois=543
deux cent septante-cinq=275
neuf cent trente-huit=938
trois cent vingt et un=321
six cent dix-sept=617
quatre cent cinquante-deux=452
sept cent soixante-quatre=764
huit cent nonante-six=896
neuf cent quatre-vingt-neuf=989
een jaar=une année
een bol=une boule
een kerstbal=une boule de Noël
een kerststronk=une bûche de Noël
een geschenkbon=un chèque-cadeau
een feest=une fête
een eindejaarsfeest=une fête de fin d'année
een slinger=une guirlande
nieuwjaarsdag=le jour de l'An
Kerstmis=Noël
een pakje=un paquet
een maaltijd=un repas
kerstavond=le réveillon de Noël
oudejaarsavond=le réveillon du jour de l'An
sinterklaasfeest=la Saint-Nicolas
een kerstboom=un sapin de Noël
een verrassing=une surprise
gezellig=agréable
enkele, enige=quelques
daarin=en cela
|
|
 |
07-08-2018 |
Alle leerstof contact 6 (behalve uitdrukkingen) |
een kassa=une caisse
een keuze=un choix
een mode=une mode
een broek=un pantalon
de prijs=le prix
een trui=un pull
de uitverkoop=les soldes
een kledingstuk=un vêtement
kort(m)=court
kort(v)=courte
gesloten(m)=fermé
grijs(m)=gris
lang(m)=long
lang (v)=longue
paars=mauve
open(m)=ouvert
perfect(v)=parfaite
wit (m)=blanc
wit (v)=blanche
blauw (m)=bleu
blauw (v)=bleue
bruin (m)=brun
bruin (v)=brune
groen (m)=vert
groen (v)=verte
zwart (m)=noir
zwart (v)=noire
roze=rose
oranje=orange
geel=jaune
rood=rouge
la porte blanche=les portes blanches
le stylo vert=les stylos verts
le nouveau jeu=les nouveaux jeux
une vache brune=des vaches brunes
une porte noire=des portes noires
un café chaud=des cafés chauds
un enfant malheureu=des enfants malheureux
une bonne idée=de bonnes idées
un grand appartement=de grands appartements
une nouvelle élève=de nouvelles élèves
une belle moto=de belles motos
un beau matin=de beaux matins
un petit garage=de petits garages
Le petit enfant est dans la rue.=Les petits enfants sont dans la rue.
Ce n'est pas un beau pull.=Ce ne sont pas de beaux pulls.
C'est une gentille fille.=Ce sont de gentilles filles.
Le mur est blanc.=Les murs sont blancs.
C'est un garçon heureux.=Ce sont des garçons heureux.
beau=belle
grand=grande
froid=froide
bon=bonne
long=longue
vieux=vieille
beau / Quelle ...voiture.=belle
grand / C'est un ... magasin.=grand
froid / L'eau n'est pas ... .=froide
bon / C'est une ... poire.=bonne
long / Cette jupe est trop ... .=longue
vieux / C'est une ... maison.=vieille
|
|
 |
06-08-2018 |
Alle leerstof contact 5 (behalve uitdrukkingen) |
het geld=largent
het zakgeld=largent de poche
een baby=un bébé
een dame=une dame
een voorbeeld=un exemple
een idee=une idée
de afwas=la vaisselle
een weekend=un week-end
oud(v)=vieille
oud(m)=vieux
iets=quelque chose
iemand=quelquun
genoeg=assez
omdat=parce que
vaak, dikwijls=souvent
nooit=ne...jamais
niemand=ne...personne
niets=ne...rien
Tu fais la vaisselle? (ne pas)=Je ne fais pas la vaisselle.
Il lave ta voiture? (ne pas)=Il ne lave pas ma voiture.
Vous allez chez cette dame? (ne jamais)=Je ne vais jamais chez cette dame.
Tu sais quelque chose?=Je ne sais rien.
Il y a quelqu'un?=Il n'y a personne.
Elle a un portable? (ne pas)=Elle n'a pas de portable.
Il a un ordinateur? (ne plus)=Il n'a plus d'ordinateur.
Il fait un petit travail? (ne jamais)=Il ne fait jamais de petit travail.
C'est un bébé? (ne plus)=Ce n'est plus un bébé.
Tu es d'accord? (ne plus)=Je ne suis plus d'accord.
Tu as des oiseaux? (ne pas)=Je n'ai pas d'oiseaux.
Ce sont des livres? (ne pas)=Ce ne sont pas des livres.
Elle écoute les informations? (ne jamais)=Elle n'écoute jamais les informations.
Il cherche quelque chose?=Il ne cherche rien.
Tu trouves quelqu'un?=Je ne trouve personne.
|
|
 |
05-08-2018 |
Alle leerstof contact 4 (behalve uitdrukkingen) |
een (na)middag=un après-midi
een bosklas=une classe verte
een haan=un coq
een les=un cours
een boerderij=une ferme
een kinderboerderij=une ferme des enfants
een blad (van een boom)=une feuille
een bloem=une fleur
een bos, een woud=une forêt
een schaap=un mouton
de nacht=la nuit
een hen=une poule
de grond=la terre
een koe=une vache
de seizoenen=les saisons
de lente=le printemps
de zomer=l'été
de herfst=l'automne
de winter=l'hiver
lang=longtemps
jawel (als/indien)=si
ik kom=je viens
jij komt=tu viens
hij komt=il vient
wij komen=nous venons
jullie vertrekken=vous partez
zij (m) vertrekken=ils partent
ik vertrek=je pars
jij gaat uit=tu sors
men gaat uit=on sort
wij gaan uit=nous sortons
jullie slapen=vous dormez
zij slaapt=elle dort
zij (v) slapen=elles dorment
jij slaapt=tu dors
le devoir: welk huiswerk=quel devoir
la danse: welke dans=quelle danse
un garage: welke garages=quels garages
une vache: welke koeien=quelles vaches
un coq: deze haan=ce coq
une fleur: deze bloem=cette fleur
un mot: deze woorden=ces mots
une faute: deze fouten=ces fautes
|
|
 |
04-08-2018 |
Alle leerstof contact 3 (behalve uitdrukkingen) |
(Margot) cherche (les crayons).=va chercher
(Nous) faisons (une promenade).=allons faire
(Vous) prenez (un caddie).=allez prendre
(Tu) pars (dimanche)?=vas partir
(Arnaud) sort (maintenant).=va sortir
(Pierre) regarde (la télé).=va regarder
(Vous) travaillez (dans le jardin)?=allez travailler
(J') aide (mon frère).=vais aider
(Elles) comptent (les chaises).=vont compter
Elles ... faire des courses.=vont
Tu ... déjà prêt?=es
Vous ... les croissants?=avez
Comment ça ... ?=va
Ils ... un cadeau pour moi.=ont
Vous ... content de moi?=êtes
Cédric ... presque huit ans.=a
Il ... midi et demi.=est
Où ... mes livres?=sont
Nous ... les fourchettes et les couteaux.=avons
Il ... jusqu'au rond-point.=va
Tu ... manger une poire?=vas
dix heures et quart=10.15
cinq heures moins le quart=04.45
quatre heures et demie=04.30
midi=12.00
minuit=24.00
sept heures cinq=07.05
six heures vingt=06.20
midi moins dix=11.50
midi et demi= 12.30
trois heures moins vingt=02.40
neuf heures moins vingt-cinq=08.35
dix heures moins cinq=09.55
trois heures dix=03.10
onze heures vingt-cinq=11.25
ik ga=je vais
jij gaat=tu vas
hij gaat=il va
zij gaat=elle va
men gaat=on va
wij gaan=nous allons
jullie gaan=vous allez
zij(m) gaan=ils vont
zij(v) gaan=elles vont
de hulp/bijstand=laide
een potlood=un crayon
een fout=une faute
blad papier=une feuille
een gom=une gomme
een les=une leçon
een woord=un mot
een bladzijde=une page
een zin=une phrase
een balpen=un stylo
een tekst=un texte
kopiëren=copier
verbeteren=corriger
geven=donner
altijd=toujours
|
|
 |
07-07-2018 |
Woordengroep 1 |
1=alleszins
2=geenszins
3=enigszins
4=aardbeien
5=biljart
6=camera's
7=gorilla
8=verrijzenis
9=verenkleed
10=ticket
11=tv-journaal
12=souvenir
13=quotiënt
14=piramiden
15=overzeese
16=artikel
17=beëindigen
18=gefeliciteerd
19=visioen
20=zeeën
21=uiteraard
22=terrein
23=huiswaarts
24=studies
25=palinkje
26=oktober
27=musea
|
|
06-07-2018 |
Woordengroep 2 |
1=commissaris
2=misschien
3=middeleeuwen
4=knieën
5=hobbelig
6=gebied
7=excuseer
8=dictees
9=berijden
10=aromatisch
11=druiventros
12=feiten
13=explosies
14=had
15=Koko's hok
16=januari
17(enthousiast)=geestdriftig
18=encyclopedie
19=dwarrelen
20=centimeter
21=bijen
22=accent
23=detective
24=feeën
25=eerstdaags
26=hobby's
|
|
05-07-2018 |
Woordengroep 3 |
1=politiebureau
2=cadeau
3=kabouters
4=menselijks
5=militair
6=noodzakelijk
7=parallellogram
8=opa's
9=prachtig
10=sneeuwwit
11=technisch
12=uittrektafel
13=wellicht
14=zachtheid
15=interessant
16=materiaal
17=perziken
18=Neles bal
19=ooggetuige
20=parochie
21=ruziën
22=succes
23=toneel
24=vakantie
25=werd
26=zichtbaar
|
|
04-07-2018 |
woordengroep 4 |
1=zessen
2=zesentwintig
3=vijfendertig
4=vijven
5=zomertoerisme
6=combinaties
7=elektriciteit
8=farao's
9=herinnering
10=insect
11=Jans hoed
12=krioelen
13=literatuur
14=nieuwsgierig
15=originele
16=ruïnes
17=auto's
18=dorpsrestaurant
19=feilloos
20=gewelddadig
21=hoogplateau
22=ideeën
23=juli
24=luxewagen
25=miljonair
26=Oost-Duitse
27=radarschermen
|
|
03-07-2018 |
Woordengroep 5 |
1=onmiddellijk
2=onverbiddelijk
3=radio's
4=nagedachtenis
5=nationaliteit
6=officiële
7=precies
8(parkeren)=stationeren
9=taxi's
10(cadeautje)=verrassing
11=vooraleer
12=westwaarts
13=satelliet
14=provincies
15=Rita's tante
16=nauwelijks
17=officieel
18=prairies
19=symbool
20=sneeuwbuien
21=tijdschrift
22(van een dode)=verassing
23=West-Europese
24=religieuzen
25=tweeëntwintig
26=pagina's
|
|
02-07-2018 |
Woordengroep 6 |
1=fabrikant
2=muzikant
3=poriën
4=jury
5=groenachtig
6=Egyptische
7=braadpan
8=breedte
9=drieëndertig
10=filmapparaat
11=gasradiatoren
12=honderdduizend
13=jongensschool
14=krantenartikel
15=kroonblaadjes
16=interieur
17=februari
18=evolutie
19=breien
20=Christus' dood
21=discussies
22=flatgebouwen
23=groeiende
24=hongerig
25=Kris' boek
26=landbouw
|
|
01-07-2018 |
Woordengroep 7 |
1=goochelen
2(soort bloemen)=orchideeën
3=luchtdruk
4(soort vogels)=leeuweriken
5=millimeter
6=posttarieven
7=St.-Niklaaskerk
8=768ste
9=Karels ouders
10=miljoenen
11=industrieel
12=burchten
13=antwoord
14=adellijk
15=litteken
16(gewoontes en gebeden in de kerk)=liturgie
17=materiaal
18=paraplu's
19=5de
20=serieuzer
21=menselijke
22=internationale
23=Belgische
24=boeiende
25=automatische
26=auteur
|
|
30-06-2018 |
Woordengroep 8 |
1=milieu
2=stationnetje
3=samenvloeiing
4=tv-antenne
5=voetbalterrein
6=werelddeel
7=abonnees
8=beëindigen
9=bemoeial
10=industrieën
11=missionaris
12=gezamenlijk
13=middellijn
14='s avonds
15=terrassen
16=trainingspak
17=villa's
18=wreedaard
19=absoluut
20=boerderij
21=geliefkoosde
22=lichtsignalen
23=Middellandse Zee
24=geëindigd
25=monniken
|
|
29-06-2018 |
Woordengroep 9 |
1=koninkrijk
2=woninkje
3=toegankelijk
4=automobilist
5=type
6=allereerste
7=verfraaien
8=velerlei
9=burgemeester
10=buschauffeur
11=baby'tje
12=skelet
13=ontdekken
14=individueel
15=portefeuille
16=punaise
17=augustus
18=verfraaiing
19(gevaarlijk)=verraderlijk
20(kleine speelgoedauto)=miniatuurauto
21=begeleiden
22=belangrijk
23=beïnvloeden
24=ontgoocheling
25=onderzeese
26=populaire
27=parlementair
|
|
28-06-2018 |
Woordengroep 10 |
1(zn.)=grootte
2(bn.)=grote
3=pakketten
4=diner
5=bagage
6=contract
7=drugs
8=experiment
9=weekend
10=oorspronkelijk
11=enerzijds
12=interview
13=oceanen
14=bungalow
15=kabeljauwvangst
16=dineetje
17=collega
18=maximum
19=enthousiast
20=trottoir
21=weliswaar
22=principes
23=systeem
24=anderzijds
25=percent
26=crisis
|
|
27-06-2018 |
Woordengroep 11 |
1=Els' kat
2=Toms kat
3=Annemaries kat
4=Marjo's kat
5=Elkes kat
6=concreet
7=humor
8=toernooi
9=kritisch
10=provinciale
11=detail
12=recreatie
13=romantisch
14=microfoon
15=cassette
16=examen
17=seksualiteit
18=concrete
19=terreur
20=innerlijk
21=pony's
22=collectie
23=creatief
24=team
25=niettemin
26=niveau
27=kampioen
28=chaos
29=wenkbrauwen
|
|
26-06-2018 |
woordengroep 12 |
1=West-Vlaanderen
2=West-Vlaamse
3=West-Vlaming
4=Groot-Brittannië
5='s winters
6=junior
7=parapluutje
8=verkeersslachtoffer
9=teisteren
10=pelzen
11=Oost-Vlaamse
12=Chinese
13=achttien
14=beroemdste
15=applaus
16=laboratorium
17(begin zin)='s Winters
18=affiche
19=slakkengangetje
20=caravan
21=modderig
22=horloges
23=villaatje
24=bruusk
25=faxapparaat
26=ervarenste
27=koninklijk
|
|
25-06-2018 |
Woordengroep 13 |
1=elektrische
2=fantastische
3=historische
4=serieus
5=voltooiing
6=beschaafdste
7=althans
8=machine
9=eindtotaal
10=sprinkhaan
11=bisschop
12=paus
13=drieënvijftig
14(geprikkeld)=wrevelig
15=ellepijp
16=foto's
17(ook niet)=noch
18=achttal
19=trachten
20=positie
21=cafeetje
22(begin zin)='s Zaterdags
23=pauw
24=typisch
25=ideeën
26=wraak
27=epidemieën
|
|
24-06-2018 |
Woordengroep 14 |
1=St.-Truiden
2=Sint-Truiden
3=polsslag
4=rauw
5=ingenieur
6=beige
7=noordoosten
8=reusachtige
9=douane
10=chemisch
11=systeem
12=eskimo's
13=orchidee
14=export
15=controleren
16=twijfelen
17(helling)=steile
18=vleien
19=nationale
20=badplaatsen
21=architect
22=dynamo
23=eventuele
24=ganzenveer
25=grasmaaier
26=zo-even
|
|
23-06-2018 |
Woordengroep 15 |
1=viezeriken
2(scherp deel van een mes)=lemmeten
3=opereren
4=apotheker
5=slechteriken
6=journaal
7(begin zin)='t Is
8=eigenares
9=felicitatie
10=automaat
11=interessant
12=voorruit
13=waterrad
14=directie
15=patiënt
16=A-ploeg
17=hygiëne
18=vergroting
19=meisjesstudenten
20=lunch
21=ochtend
22=aartsbisschop
23=astronaut
24=accordeon
25=mozaïek
26=directrice
|
|
22-06-2018 |
Woordengroep 16 |
1=financiële
2=industrieel
3=industriële
4=financieel
5=trimester
6=alibi
7=aspirine
8=vitamine
9=directeur
10=gehandicapt
11=skivakantie
12=visite
13=trofee
14=portemonnee
15=jury
16=toeschouwer
17=officier
18=nauwkeurig
19=medicijn
20=actie
21=invalide
22(tabel, figuur)=statistiek
23=familielid
24=expeditie
25=resultaat
26=container
27=officieel
28=receptie
|
|
21-06-2018 |
Woordengroep 17 |
1(begin zin)='s Dinsdags
2=dineetje
3=lucifer
4=ingenieur
5=hotelletje
6=jubilarissen
7=theorie
8=journalist
9=harinkje
10=luchtdicht
11=schoothondje
12=auto-ongeluk
13=tropisch
14=ingeënt
15=ijlings
16=raketten
17=camoufleren
18=sleeën
19=fantasie
20=pudding
21=failliet
22=extra
23=Sint-Franciscus
24=mamaatje
25=Zuid-Amerika
|
|
20-06-2018 |
Woordengroep 18 |
1=nochtans
2=thans
3=Zuid-Amerikaan
4=route
5=oplossing
6=gymnastiek
7=militair
8=genieën
9=patrouille
10=canapé
11=Inez' school
12=etalages
13=bibliotheek
14=verwringen
15=vrijaf
16=boerderijen
17=papa's
18=vermoeiendste
19=miljarden
20=loochenen
21=schipbreukeling
22=artiest
23='t minste
24=voltooien
25=clowns
26=eendenei
|
|
19-06-2018 |
Woordengroep 19 |
1=verrijzenis
2=oudercomités
3=cafés
4=exemplaar
5=wrijven
6=aarstdom
7=winterkoninkje
8=sleetje
9=guillotine
10=chef
11=leuninkje
12=aquarium
13=echtgenote
14=dominee
15=vreedzaam
16=fietsster
17=medaille
18=aartslelijk
19=puddinkje
20=abrupt
21=luxueus
22=ritme
23=agendaatje
24=terrarium
25=ideaal
26=haviken
|
|
29-04-2018 |
blanco |
1=
2=
3=
4=
5=
6=
7=
8=
9=
10=
11=
12=
13=
14=
15=
16=
17=
18=
19=
20=
21=
22=
23=
24=
25=
|
|
|
|
 |