Ik was rustig in de klas aan het werken tot ik iets in de kast hoorde.
Ik ging eens kijken, mijn hart ging flink te keer. Ik zette mijn oor tegen de kast. BONK!!! Een harde klop. Ik rende zo snel ik kon naar mijn plaats en vertelde het aan mijn vrienden. Ze zeiden dat ik zot was. Ik begon te twijfelen aan mijzelf. Ik ging opnieuw kijken naar de kast. Ik deed de deur open en struikelde over een boekentas. Ik viel, ik viel en bleef maar vallen!!!!!!!!!
Plots landde ik op iets zacht, donzig en pluizig. Ik keek eens goed rond Ik vloog!!! Op een raar beest. Het heette Penousouriesen. Hij vloog tot aan de deur van de kast. Hij vloog zo hard tegen de deur en stortte neer. OOOhhhh NNNEEE!!!!!!!
Ik pakte zijn reservevleugels. Ik deed ze bliksemsnel aan en ik vloog Terug op de grond was ik in een dorp gekomen, waar pennen voeten hebben en gommen op muizen leken. Er waren boten van papier en hoeden van kranten. Alles bestond uit schoolgerief: de huizen, de autos, de mensen,
Ze probeerden al heel hun leven uit de kast te komen, maar het lukte niet. De kwade koningin had de kast vervloekt er mocht nooit iemand uit of in, behalve de mens.
Dat is de vijandvan de penousouriesen. Ze pakken en ontvoeren hen. Ze worden nooit meer terug gevonden. (Dus eigenlijk is de kwade koningin helemaal zo kwaad niet!).
Ik vloog met mijn vleugels rond de stad, ging naar de koningin en opperde de oorlog als een oplossing voor de ontvoeringen. De koningin liet de vloek ophouden. Iedereen verzamelde zich en gingen in de aanval op de juf. Ze ontvoerden haar en deden er zo iets vreselijks mee niemand zag haar ooit nog terug. DAAN